Nederlandse samenvatting van alle verplichte hoofdstukken voor het vak Corporate Finance 2018/2019. Deze samenvatting bevat theorie en voorbeelden van oefeningen. Oefenen met connect wordt aangeraden.
Als je een bedrijf wilt beginnen moet je jezelf de volgende drie vragen afvragen:
1. Welke lange termijn investeringen ga je te maken?
Het proces van het plannen en managen van de lange termijn investeringen wordt
capital budgeting genoemd. De financieel manager onderzoekt welke investeringen
meer opleveren dan ze kosten. De essentie van capital budgeting is het evalueren
van de grootte, timing en de risico van toekomstige cash flows.
2. Hoe kom je aan het geld om deze lange termijn investering te maken?
De capital structure is de mix van tussen de lange termijn schulden en het vermogen
verworven bij een bedrijf.
3. Hoe ga je de everyday financial activities managen?
Working capital is het bedrijf haar korte termijn assets en liabilities. Het managen
hiervan is een dagelijkse activiteit.
Een financieel manager handelt vanuit de shareholders. Een goede beslissing zorgt daarom
voor een stijging van de waarde van de equity. De current value per share zal
gemaximaliseerd moeten worden volgens de shareholders. Een wat algemener doel is het
maximaliseren van de marktwaarde van de bestaande owner’s equity.
In de meeste landen speelt de financiële market een fundamentele rol in de operaties van
grote organisaties. Zelfs als een organisatie niet wordt verhandeld op de effectenbeurs, is de
aandelenmarkt van belang, aangezien het er informatie op kan doen over haar concurrenten,
leveranciers, klanten en de economie als geheel. De financiële markt kan opgedeeld worden
in een primary en secondary market.
De primary market verwijst naar de transactie waarbij de coöperatie de verkoper is en de
transactie geld oplevert voor de coöperatie. Er zijn hierbij twee types van transacties:
1. Public offerings: het verkopen aan general public
2. Private placements: onderhandelde verkoop aan een specifieke individu.
De secondary market verwijst naar een transactie waarbij een eigenaar of een schuldeiser
aan een ander verkoopt. Het zijn deze die de ‘waarde’ verkopen na een orginele verkoop. Er
zijn twee soorten secondary markets:
1. Dealer: kopen en verkopen voor hunzelf, op eigen risico. Denk hierbij aan een
autodealer. Hij koopt en verkoopt auto’s. Dealer markten in aandelen en
langetermijnschulden worden over-the-counter (OTC) markten genoemd.
2. Auction: deze vorm van secondary market kent een fysieke locatie (bv. the London
Stock Exchange) en verder bevat de auction geen dealer. Het is de bedoeling dat
koper en verkoper aan elkaar gekoppeld worden.
,Hoofdstuk 3: Financial statement analysis
Elk jaar geeft een bedrijf haar jaarverslag (annual report) vrij. Deze bestaat uit drie financiële
statements:
1. The statement of financial position, or balance sheet
2. The income statement
3. The statement of cash flows
The statement of financial position
Dit is een financieel overzicht die de boekwaarde van een onderneming op een bepaalde
datum weergeeft. Het is een samenvatting van het bezit van een organisatie (assets), haar
schulden (liabilities) en het verschil tussen deze twee (equity=vermogen).
Assets kunnen current en non-current zijn. Non-current assets kunnen tangible (tastbaar) en
intangible (ontastbaar, bv. patent) zijn. Een current asset heeft een levensduur korter dan
een jaar. Liabilities kunnen current en non-current zijn. Current liabilities hebben een
levensduur korter dan een jaar. Het verschil tussen de liabilities en de assets noemen we
shareholders’ equity = ordinary equity = owners’ equity.
Assets = Liabilities + shareholders’ equity
De net working capital is het verschil tussen de current assets en de current liabilities. Het is
een positief getal wanneer de current assets groter zijn dan de current liabilities.
Marktwaarde versus boekwaarde
Er zijn twee manieren volgens de international accounting standards waarop je de balance
sheet kan weergeven
1. Historical cost model: de waarde van een asset op je balance sheet is gelijk aan
datgene wat je ervoor betaald hebt. De waarde van vandaag de dag en hoe oud de
assets zijn heeft er niets mee te maken = boekwaarde.
2. Revaluation model: de waarde van een asset op je balance sheet is gelijk aan de
waarde van datgene wat het vandaag de dag op de markt nog waard is. Dit noemen
we fair value amount = marktwaarde.
The income statement
De income statement is een financieel overzicht die de prestaties van een onderneming over
een periode weergeeft.
Revenues – expenses = income.
De Income statement sluiten we vaak af met ‘net income’. Het netto inkomen wordt vaak
uitgedrukt in earnings per share (EPS) = net income / total shares outstanding.
Wanneer we een income statement bekijken moeten we twee dingen in ons achterhoofd
houden, namelijk:
1. International Accounting Standards (IAS) = de income statement laat de revenue zien
wanneer hij geboekt wordt. Er hoeft dus niet direct cash worden ontvangen! De
datum van verkoop, hoeft niet de datum van het ontvangen van de cash te zijn. De
Expenses worden volgens the matching principle geboekt.
2. Non-cash Items = kosten ten laste van opbrengsten die geen directe invloed hebben
op de kasstroom, zoals afschrijving.
Statement of cash flows
Met ‘cash flow’ bedoelen we het verschil tussen het cash dat binnen is gekomen en het cash
wat eruit is gegaan.
Cash flow from assets = cash flow to creditors + cash flow to shareholders. Dit noemen we
de cash flow identity. Er zijn drie soorten cash flows:
1. Cash flow from operating activities: cash flows die het resultaat zijn van dagelijkse
activiteiten. Deze kan berekend worden door revenues – expenses + changes in non-
, cash net working capital. We betrekken hierbij geen afschrijvingen, interest of
belastingen. Hierbij zijn er twee methodes:
a. Direct method: de actuele cash in en outflows worden weergegeven.
b. Indirect method: het begint met de winst (of verlies) van het bedrijf. Hiervan af
gaan de non-cash activities, cash flows van de financing activities en cash
flows van de investing activities.
2. Cash flow from Investing activities: cash wat gegeneerd of gespendeerd wordt m.b.t.
lange termijn investeringen.
Money spend non-current assets – money received non-current assets = cash flow
investing activities
3. Cash flow from financing activities: cash wat gegeneerd of gespendeed wordt als
resultaat van debt and equity keuzes.
Total cash flow (net cash flow) = cash flow from operating activities + cash flow from
investing activities + cash flow from financing activities.
Ratio’s
Short-term solvency, or liquidity, measures
Current ratio = current assets / current liabilities
Quick ratio = acid-test = (current assets – inventory) / current liabilities
Long-term solvency measures
Total debt ratio = (total assets – total equity) / total assets
Debt – equity ratio = total debt / total equity
Equity multiplier = total assets / total equity
= (total equity + total debt) / total equity ratio
Times interest earned = operating profit / interest
Cash coverage = (operating profit + non-cash deductions) / interest
Asset management, or turnover measures
Inventory Turnover = Cost of goods sold / inventory
Days’ sales in inventory = 365 days / inventory turnover
Receivables turnover = sales / trade receivables
Days’ sales in receivables = 365 days / receivables turnover
Payables turnover = credit purchases / trade payables
Days’ payable in receivables = 365 days / payables turnover
Asset turnover ratios = Net working capital (NWC) turnover = sales / NWC
= PPE turnover = sales / property, plant and equipment
Total asset turnover = sales / total asset
Profitability measures
Profit margin = net income / sales
Return on assets = net income / total assets
Return on equity = net income / total equity
Market value measures
Price-Earnings ratio = Price per share / earnings per share
Price-Sales ratio = price per share / sales per share
Market-to-Book ratio = market value per share / book value per share
Tobin’s Q Ratio = Market value of firm’s assets / Replacement cost of firm’s assets
= Market value of firm’s debt and equity / Replacement cost of firm’s assets
Du Pont identity laat zien dat ROE (Return on Equity) wordt beïnvloed door drie dingen:
1. Operating efficiency (profit margin)
2. Asset use efficiency (asset turnover)
3. Financial leverage (equity multiplier)
ROE = (net income / sales) * (sales / assets) * (assets / total equity)
ROE = profit margin * total asset turnover * equity multiplie
, Hoofdstuk 4: Introduction to Valuation: the time value of money
Furture Value is de waarde van een investering na een of meerdere periodes. De future
value is voornamelijk afhankelijk van de veronderstelde rentevoet. Er zijn hierbij twee types
m.b.t. rentevoet van toepassing:
1. Single period: stel je investeert $100 met een interest van 10%, hoeveel is dit waard
na een periode? $110. De formule die we hiervoor gebruiken is V1= T0 x (1+r)1 = $100
x (1+.10)1
Bij single period investing in hebben we te maken met simple interest. Rente wordt
alleen verdiend op de originele geïnvesteerde hoofdsom.
2. Compounding period: stel je investeert $100 met een interest van 10%, hoeveel is dit
waard na drie periodes? $133.10. De formule die we hiervoor gebruiken is V1= T0 x
(1+r)3 = $100 x (1.10)3.
We hebben hier te maken met interest on interest ook wel compound interest. De
rente wat verdiend is op zowel de orginele hoofdsom als de rente herbelegd uit
voorgaande perioden.
Future value interest factor (of future value factor) ook wel FVIF is (1+r)t. R is hierbij rente en
t zijn de periodes.
Present Value is de huidige waarde van toekomstige kasstromen contact gemaakt tegen de
toepasselijke disconteringsvoet (=rekenpercentage dat gebruikt wordt om de contante
waarde te berekenen). Er zijn hierbij twee types van toepassing:
1. The single-period case: stel je wilt over één jaar $1 met een interest van 10%,
hoeveel moeten we daarvoor vandaag investeren? $1/1.1=$.909. De formule die we
1
hiervoor gebruiken is PV = $1 x ( ). Dit is om te schrijven naar PV = $1 / (1+r).
1+ r
2. Multiple periods: stel je wilt over twee jaar $1000 hebben met een interest van 7%,
hoeveel moet je daarvoor vandaag investeren? $.072 = $873.44. De formoule
die we hiervoor gebruiken is PV = $1000 / (1 + r) t
Discounted cash flow (DCF) valuation (discount factor) ook wel discount rate is 1/(1+r)t.
De basic present value equation is FVt x (1+r)t. Deze komt voort uit:
PV x (1+r)t = FVt
PV = FVt / (1 + r)t
= FVt x (1/(1+r)t)
= FVt x (1+r)t
Stel je investeert $100. Je wilt dat dit over 8 jaar $200 is. Hoeveel moet de rente dan zijn?
$100 = $200 / (1+r)8 (1+r)8 = = 2 r = 21/8 = 9
Een andere manier om bovenstaand voorbeeld op te lossen is Rule of 72. Hierbij delen we
72 door de rente en dit is dan gelijk aan het aantal jaren, of wel 72/r = 8. Dit kan
omgeschreven worden door 72/8 = 9.
Stel je wilt $50.000, maar we hebben nu $25.000. Als de rente 12% m.b.t. $25.000, hoelang
duurt het dan voordat we $50.000 hebben?
Als we Rule of 72; 72/12 = 6 jaar.
Echter kun je ook het Future value factor tabel gebruiken. Hiervoor gebruiken we $25000 =
$50000/1.12t $50000/$25000 = 1.12t = 2
Dus we hebben een future value factor van 2 voor 12% rente. In het tabel (Appendix A) kan
je dan aflezen dat het 6 jaar duurt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jolienr99. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.80. You're not tied to anything after your purchase.