100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting De limieten van de markt (P. De Grauwe) $7.50   Add to cart

Summary

Samenvatting De limieten van de markt (P. De Grauwe)

3 reviews
 397 views  12 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Aan de hand van de antwoorden op studievragen worden alle onderdelen uit het boek behandeld. Hiermee wordt aan de hand van voorbeelden het boek verduidelijkt!

Preview 4 out of 35  pages

  • Yes
  • October 23, 2018
  • 35
  • 2018/2019
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: jasjonk • 5 year ago

Translated by Google

THIS IS NOT A SUMMARY! SCAMMER

review-writer-avatar

By: marteggink • 5 year ago

review-writer-avatar

By: razormes • 5 year ago

avatar-seller
Studievragen bij Paul de
Grauwe (2014) ‘De limieten
van de markt’.
Voorwoord
1. Leg uit dat zowel een zuiver marktsysteem als een zuivere planeconomie ‘er niet in
slagen materiële welvaart te creëren voor een groot deel of zelfs de hele bevolking’ (p.7). Tip:
probeer deze vraag nogmaals uitgebreider te beantwoorden wanneer je het hele boek gelezen
hebt.

In een zuiver marktsysteem zal er een groep in de bevolking zijn die het ontzetend goed zal
doen. Deze zullen profteren van andere mensen om zo zichzelf beter en welvarender te maken.
Hierdoor zal er meer inkomensongelijkheid optreden, alsmede ook welzijnsongelijkheid.

Bij een planeconomie wordt alles collectef geregeld. Het communistsche systeem is hier een
mooi voorbeeld van. Hierbij heef dus niemand materiele welvaart, maar is iedereen wel
welvarend genoeg om zich staande te houden. Er is dus sprake van gelijkheid, maar niet van
welvaart.

2. Leg uit wat het verschil is tussen een pragmatsche (naar de omstandigheden van nu handelen,
per geval bekijken hoe je het beste kan handelen) en een ideologische houding (volgens een
bepaalde ideologie denken en niet kijken naar de situate) in het vraagstuk de rolverdeling
tussen overheid en markten.
Pragmatsch is het de markt aangezien deze altjd handelt naar wat het beste is voor de markt.
Ideologisch is de overheid aangezien hier meer gedachtegoed achter zit

H1: De grote economische pendelbeweging
1. Geef een voorbeeld van een ‘interne (binnenlandse) belemmering die het vrije initatef van
ondernemers belemmerden’ (p.13).
De markt was veel minder transparant. Gildes: niet iedereen mocht bv. zomaar bakker
worden. Invoerrechten, nog geen vrije toetreding tot markten.

2. Leg uit dat het afouwen van externe (tussen landen) belemmeringen op het vrije verkeer
van goederen en diensten zorgde voor een toename van specialisate en internatonale
handel. Tip: denk aan de handelstheorieën van Adam Smith en David Ricardo.
Aangezien mensen nu vanuit heel de wereld producten konden kopen wordt allocate ineens
belangrijker. Op bepaalde plaatsen in de wereld zijn bepaalde goederen beter/goedkoper te
produceren. Hierdoor is er dus meer internatonale handel (beste en meest goedkope
goederen). Daarnaast treedt er specialisate op zodat de allocate tot zijn recht komt.

3. Leg uit waarom ‘concurrente tussen ondernemers kan leiden tot een ongemene dynamiek
van technologische vooruitgang’. Impliceert dit dat monopolies nooit tot innovates komen?
Licht je antwoord toe met een voorbeeld.
Wanneer ondernemers concurreren kan dit op verschillende vlakken waaronder prijs en
kwaliteit. Om zo goedkoop mogelijk te kunnen zijn, zal er meer innovate op moeten treden in

1

, het producteproces. Ook om de kwaliteit te verbeteren zal er innovate plaats moeten
vinden. Denk aan spoorwegen waarbij de innovate hiervan van belang was voor de handel.

4. Bespreek de economische impact van de uitvinding van de spoorwegen, en elektriciteit en
telegrafe op economische producte. Betrek in je antwoord de productviteit van
economische productefactoren.
Door de ontwikkeling van spoorwegen was een groter publiek bereikbaar voor de markt.
Elektriciteit zorgde voor een compleet nieuwe markt met daarin elektronische producten.
Telegrafe zorgde voor een snellere informatestroom waardoor onder andere innovate en
handhaving.
Door al deze uitvindingen is kapitaal toegankelijker voor ondernemers, arbeid is
gemakkelijker te verkrijgen middels spoorwegen, maar ook nodig om de vooruitgang te
kunnen voeden. Natuur is meer te verkrijgen omdat de wereld ‘kleiner’ wordt.
Ondernemerschap krijgt hierdoor een grote boost.

5. Leg uit waarom het verstandig is om, zoals dat in fguur 1.1 gebeurt, het BBP zowel per
capita (per persoon) als in constante prijzen (rekening houden met infate) uit te drukken.
BBP uitgedrukt per capita zorgt ervoor dat de gemiddelde welvaart per land bekeken kan
worden. Zijn er meer inwoners, dan zal ook het BBP hoger moeten liggen om gemiddeld beter
uit te komen. Door constante prijzen te hanteren is het beeld nog reëler omdat de infate dit
niet kan aanpassen. Stel dat Duitsland hyperinfate krijgt, dan lijkt het BBP ineens te stjgen
terwijl dit niet het geval is.

6. Leg uit dat zowel de New Deal in de VS als de opkomst van het Nazisme begrepen kunnen
worden als een reacte op ‘de percepte dat het marktsysteem had gefaald in het garanderen
van een menswaardig bestaan voor iedereen’ (p.15).
New Deal: VS doet grote investeringen in het land om de economie een boost te geven
Nazisme: 1933 doen de Nazi’s grote investeringen in goederen voor het volk
Beide is een reacte op het gefaalde marktsysteem omdat ze beide willen zorgen dat het volk
er beter van wordt. Beide systemen vonden dat de markt had gefaald omdat de VS een crisis
had en Duitsland ten onder ging aan de oorlog. Door het ingrijpen van de overheid wilde
beide reactes zorgen dat de economie een boost zou krijgen, mede door de werkgelegenheid
kunstmatg te vergroten

7. Leg uit dat aanhangers van de ‘trickle-down’ –theorie (doorsijpeltheorie) geen noodzaak zien
voor een grote rol van de overheid in de economie.
Als de bovenste laag meer verdient zal het doorsijpelen naar de onderliggende lagen van de
bevolking. D.m.v. meer banen of inhuren van werklui die nodig zijn voor de rijken.

8. Leg de relate uit tussen de trends op fguur 1.2 en 1.3 op p. 16-17.
Meer belastng is meer uitgaven door de overheid (meestal scheelt het 1 jaar)




2

, 9. Leg uit dat de overheid kampt met een informateprobleem als zij een alternatef
organisatemodel voor de markt wil zijn als het gaat om de allocate van goederen en
diensten.
Voorbeeld is Moskou. Hierin stuurde de overheid alles aan. Hoeveel er moest worden
geproduceerd, waar, waar er geleverd werd, wie er mocht leveren, tegen welke prijs, enz.
Doordat de regering nooit precies kan weten waar er welke vraag heerst, krijg je problemen.
In Moskou was het zo dat in bepaalde winkel enorme overschoten waren en in andere
winkels tekorten. Dit kwam doordat de regering niet wist wat de voorkeur was van de
consument. Dit is een voorbeeld van een informateprobleem.

10. Leg aan de hand van het voorbeeld van het verschil tussen de Oost-Duitse en Japanse
fotocamera’s (p.19-20) uit dat de overheid kampt met een prikkel-probleem als zij een
alternatef organisatemodel voor de markt wil zijn als het gaat om de allocate van goederen
en diensten.
Prikkel-probleem is wanneer innovate niet wordt beloond, maar juist wordt gezien als
ongehoorzaamheid en dus wordt bestraf. Hierdoor was in Oost-Duitsland nooit geïnnoveerd
met camera’s en in Japan wel. De overheid weet producenten niet te prikkelen omdat ze
bang zijn de controle te verliezen.

11. Beargumenteer dat de invoering van bonussen voor producteve werknemers in een
autofabriek doeltrefender zal zijn dan bijvoorbeeld in het onderwijs. Zou dit meer een
ideologische of een pragmatsche houding tegenover het instrument ‘bonus’ impliceren?
Pragmatsch: kijk wanneer het wel werkt.

H2: De limieten van het kapitalisme
1. Leg uit waarom De Grauwe in Noord Korea en Zuid Korea ‘een natuurlijk experiment ziet om
het efect van twee economische organisates te evalueren’.
Na de Koreaanse oorlog van de jaren 50 van de vorige eeuw: Noord-Korea: centrale planning,
Zuid-Korea: markteconomie. In 1950 beide even arm, vanaf de jaren 70 explodeert bbp per
capita in Zuid-Korea, terwijl het in Noord-Korea stagneert. Gevolg: in 2007 het bbp per hoofd
in Zuid-Korea is bijna 20 hoger dan in Noord-Korea.

2. Leg uit dat fguur 2.1 aanleiding kan geven voor de ‘erna, dus erdoor’-denkfout. Citeer de zin
op pagina 25 die er op duidt dat De Grauwe hier zelf ook aan ten prooi valt.
Het efect van deze splitsing op de materiele welvaart van beide landsdelen was spectaculair.

3. Leg uit dat bewegingen in de prijzen voor goederen en diensten een ‘dubbel signaal’ geven in
markteconomieën; zowel op producenten als consumenten. Hoe zorgt dit dubbele signaal
voor een optmale allocate?
Paling wordt steeds duurder. Hierdoor zal er een alternatef product gezocht worden.




3

, 4. Leg uit dat in een marktsysteem, waarin bij producenten niet ‘de liefde voor de consument,
maar wel het verlangen naar eigen winst’ centraal staan, toch de belangen van de
consument toch optmaal gediend worden. Tip: betrek in je antwoord Adam Smiths concept
van de onzichtbare hand. (p.27). Tip: zet de handelingsvrijheid van producenten af tegen die
in een planeconomie.
De dynamiek van het marktsysteem deed de grote Schotse econoom uit de 18 e eeuw, Adam
Smith, bedenken dat er in dit systeem als het ware een “onzichtbare hand” aanwezig is die
ervoor zorgt dat het streven naar eigenbelang vanzelf in de richtng van het algemeen belang
geduwd wordt. De bakker die om 4 uur ’s ochtends opstaat om voor ons brood te bakken,
doet dit niet uit altruïsme, maar om winst te maken. Deze individuele rekensom zorgt ervoor
dat we ’s morgens lekker brood hebben, met andere woorden, dat het belang van de
consument wordt gediend. De collectviteit van consumenten is tevreden.

5. Bedenk (alvast) twee uitzonderingen op Grauwe’s karakterisering van markten als ‘een
systeem (instrument) dat individuele ratonaliteit verzoent met collecteve ratonaliteit’
(p.27). Licht je antwoord toe met een voorbeeld. Tip: maakt in je antwoord gebruik van het
concept ‘externaliteiten’/ externe efecten.
Externe limieten: Deze hebben te maken met het feit dat individuele beslissingen dikwijls
invloed (positef of negatef) uitoefenen op anderen zonder dat we daar rekening mee
houden. Economen noemen dat externaliteiten (of externe efecten). Het zijn individuele
beslissingen die eigenlijk niet echt individueel zijn omdat ze de welvaart van anderen
beïnvloeden. In een marktsysteem wordt geen rekening gehouden met die externaliteiten
omdat de actoren in dit systeem (consumenten en bedrijven) niet beloond worden om dat te
doen. Bijv. Als een bedrijf staal produceert, produceert het ook schadelijke stofen die het in
de lucht of het water zal vrijlaten. Dit vormt een kostenpost die door mensen buiten het
staalbedrijf moet worden gedragen. De individuele ratonaliteit valt dan niet samen met de
collecteve individualiteit.
Interne limieten van het vrijemarktsysteem: De druk van markt om onze ratonele dimensie
aan te spreken en onze gevoelens uit te schakelen, inclusief onze zin voor rechtvaardigheid
maakt ons niet gelukkig. De collecteve uitkomst van het marktsysteem botst met onze
individuele ervaring van geluk. Er is opnieuw een discrepante tussen individuele ratonaliteit
(nu in de zin van individueel geluk) en collecteve ratonaliteit. Het marktsysteem leidt dus
niet noodzakelijk tot het hoogst mogelijke geluk van alle mensen. Het marktsysteem wakkert
ook in elk individu het koele calculerende aan (Systeem II), maar houdt geen rekening met de
gevoelsmatge dimensie in elk van ons (Systeem I). Hierdoor ontstaat in elk individu een
intern confict.

6. Geef twee voorbeelden van externe kosten die gepaard gaan met de producte van staal,
maar niet in de prijs weerspiegeld worden (p.28).
Milieukosten en kosten omdat mensen die ziek worden van de vervuiling minder productef
zijn.

7. Geef twee voorbeelden van externe kosten die gepaard gaan met de consumpte van
onderwijs, maar niet in de prijs weerspiegeld worden (p.28).
Verspreiding van ziektes onder kinderen
Kinderen die op school ziten genereren geen inkomsten (ze hadden ook kunnen werken)


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ginocoppens. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.50  12x  sold
  • (3)
  Add to cart