100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
College aantekeningen Geneesmiddelen (AB_1127) $6.51   Add to cart

Class notes

College aantekeningen Geneesmiddelen (AB_1127)

 51 views  4 purchases
  • Course
  • Institution

College aantekeningen Geneesmiddelen (AB_1127), voor gezondheidswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Preview 4 out of 50  pages

  • March 6, 2024
  • 50
  • 2020/2021
  • Class notes
  • J. tichelaar
  • All classes
avatar-seller
Geneesmiddelen
College 1:

Generiek voorschrijven = voorschrijven van medicatie op de naam van het soort stof en niet op
merknaam (dit is dan een generieke stof).

Farmacotherapie = medicijnen patiëntgericht voorschrijven.

De WHO heeft een stappenplan opgesteld voor het voorschrijven van medicatie:
1. Probleem van de patiënt.
2. Therapeutisch doel.
3. Standaardtherapie/geneesmiddelen.
4. Controleren geschiktheid patiënt.
5. Therapie/farmacotherapie uitvoeren.
a. Recept, toedienen, patiëntinformatie, afspraken.
6. Evaluatieplan, controle.

Geneesmiddelen zijn lichaamsvreemd: je lichaam wilt het afbreken en uitscheiden. Je lever doet
aan metabolisatie om dit af te breken. Ook sommige darmwanden kunnen aan metabolisatie
doen.

Een geneesmiddel wordt meestal ontwikkeld doormiddel van:
a. Idee/hypothese.
b. Synthese  chemische laboratorium.
c. Farmacologie  cel/orgaan/dier.
a. *Interesse naar de werking en bijwerkingen van de stof(fen).
d. Klinische farmacologisch  vrijwillig/patiënt.

Geneesmiddelen recepten:
- Generieke stof.
- S = gebruiksaanwijzingen.
- Naam en geboortedatum patiënt + naam arts.
- Dosering, sterkte en werkzame stof.
- Datum.

Wie mogen er in Nederland voorschrijven?
› Bepaalde geneesmiddelen zijn uitsluitend op
recept verkrijgbaar  UR-geneesmiddelen.
› In de Wet op Beroepen in de Individuele
Gezondheidszorg (BIG) is bepaald welke
beroepsbeoefenaren bevoegd zijn om receptoren voor UR-geneesmiddelen te schrijven.
› Van oudsher zijn dat er drie: artsen, tandartsen en verloskundigen. Zij mogen binnen
hun deskundigheidsgebieden voorschrijven.
› In 2012 hebben verpleegkundig specialisten en physician-assistantseen
voorschrijfbevoegdheid gekregen. De wet stelt wel een aantal voorwaarde:
o Zij mogen geneesmiddelen voorschrijven binnen hun deskundigheidsgebied, als
het om minder complexe, routinematige recepten gaat waarvan de risico’s te
overzien zijn.
o Er moet volgens de landelijk geldende richtlijnen, standaarden en daarvan
afgeleide protocollen gehandeld worden.
o Om welke UR-geneesmiddelen dit exact gaat is afhankelijk van de lokale situatie,
waarover afspraken gemaakt moeten worden.

, › De wet biedt daarnaast de mogelijkheid om bepaalde groepen verpleegkundigen een
voorschrijfbevoegdheid toe te kennen. Bij:
o Diabetes/long/oncologie.
o Voorwaarden  een arts eerst een diagnose moet hebben gesteld, er richtlijnen,
standaarden en protocollen worden gevolgd, afspraken over samenwerking
artsen en verpleegkundigen en geen brede voorschrijfbevoegdheid voor een
beperkt aantal geneesmiddelen.
› Diabetesverpleegkundigen mogen bloedglucose regulerende geneesmiddelen
voorschrijven en longverpleegkundigen bepaalde inhalatiemedicatie.
› Andere beroepsbeoefenaren, zoals bijvoorbeeld doktersassistentes en
praktijkondersteuners, mogen geen recepten schrijven. Ook niet in opdracht van een
arts.
o Wel mogen ze voorwerk verrichten.
› Artsen en andere voorschrijvers mogen geneesmiddelen per 1 januari 2014 alleen nog
elektronisch voorschrijven.


College 2:

Farmacologie: verklaring van de werking van farmaca in het lichaam van mens (of dier).
Farmaca = biologisch actieve verbindingen, inclusief toxines.
Farmacotherapie = behandeling (therapie) van ziekten en aandoeningen met geneesmiddelen.
Hoofdwerking = effect(en) waarvoor het middel wordt toegediend. Lijkt op
farmacodynamiek.
Bijwerking = ongewenst effect (adverse drug reaction).
Intoxicatie = ongewenst effect door (opzettelijke) overdossering.
Placebo effect = een preparaat bevat geen farmacologische substantie.
Nocebo effect = een placebo dat ongewenst effecten (bijwerkingen) heeft. Word vaker gekoppeld
aan een negatief verwachtingseffect.

Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met het farmacon?
› Absorptie – het geneesmiddel opnemen in onze systemische circulatie. Het transport van
het geneesmiddel vanaf de plaats van de toediening naar de algemene circulatie.
o I.V. komt (bijna) altijd direct in je systemische circulatie terecht.
o Snelheidsbepalende factoren (tmax)  eigenschappen geneesmiddel,
toedieningsweg en toedieningsvorm.
 Tmax = geeft aan hoelang het duurt om de maximale spiegel van het
geneesmiddel in ons bloed is bereikt.
o Met de biologische beschikbaarheid (F) tonen we de mate van absorptie aan. Bij
I.V. is dit wanneer goed ingespoten altijd 100%, doordat dit (bijna) altijd direct in
je systemische circulatie terecht komr.
o Bij orale toediening is de F vrijwel nooit 100% door:
 Ongunstige stofeigenschappen.
 Onvolledig vrijkomen uit toedieningsvorm,
 Invloed van voedsel, peristaltiek en maaglediging.
 pH van de maag.
 Beperkte doorbloeding van weefsels.
 Afbraak in darmlumen of darmwand.
 Afbraak in de lever (first-pass effect).
o Ook kan de F verschillen per patiënt maar ook in een patiënt. Generieke
geneesmiddelen kunnen ook verschillen in F.
› Distributie – verdeling van het geneesmiddel over het hele lichaam.

, o Na de opname in de systemische circulatie gaat het geneesmiddel zich verdelen
over het lichaam van de patiënt. De mate en snelheid hiervan is afhankelijk van
de fysisch-chemische eigenschappen van het geneesmiddel.
 Zoals oplosbaarheid, hydrofoob, hydrofiel…
o Tijdens de verdeling in het bloed kan het:
 Gaan binden aan bloedeiwitten (albumine, erytrocyten, GP’s).
 Binden en opname aan/in weefsels en cellen.
 Het kan zich verplaatsen uit de bloedbaan (extracellulair).
o Om uit te drukken waar het geneesmiddel zich bevindt gebruiken we het
verdelingsvolume. Dit is het volume dat theoretisch nodig is om de gemeten
bloedconcentraties te verklaren na een medicatiedosis.
› Metabolisme – het omzetten van lichaamsvreemde stoffen via enzymen in het lichaam
tot metabolieten. Door nieren, darmen en lever. Volgorde van de omzetting:
1. Biotransformatie: omzetting van de
moederstof (door Cyp-enzymen). Type-1
reactie via hydrolyse, oxidatie of reductie.
2. Conjugatie: koppeling aan andere stoffen
waardoor het beter uitscheidbaar. Type-2
reactie aan acetaat, suikergroepen en
sulfaten.
o Metabolieten die zijn ontstaan zijn minder
toxisch en beter uitscheidbaar.
o *Metabolieten zijn minder actief maar soms zijn ze wel actief:
 Benzodiazepines zoals diazepam kunnen worden omgezet in andere
benzodiazepines die ook een soortgelijke werking hebben.
 Codeïne kan worden omgezet in morfine (+2 andere stoffen). Hiervoor
zijn CYP2D6 (en CYP3A4) nodig. Morfine is het actieve metaboliet.
o Het substraat kan ook inactief zijn waarbij het metaboliet actief is:
 Clopidogrel (pro-drug) zorgt voor een mindere werking van
bloedplaatjes (bij beroerte). 2C19 activeert deze in de lever.
o Door de entero-hepatische-kringloop kunnen stoffen (extra) lang werken.
 Bij intoxicaties.
o Farmacogenetica: sommige mensen hebben een CYP2D6 polymorfisme
(afwijkingen). Dit betekent dat er bij sommige mensen de (geneesmiddelen)
metabolisme sneller of langzamer gaat dan bij andere.
 Mensen waarbij het sneller gaat worden ultra rapid metabolizers.
› Eliminatie – het verwijderen van het geneesmiddel en/of metabolieten uit het lichaam.
De belangrijkste organen hiervoor zijn:
o Lever  door metabolisme en/of excretie in gal.
o Nieren (belangrijkst)  door filtratie (passief) of secretie (actief).
o Klaring (CL) – het volume bloed per tijdseenheid dat van het geneesmiddel wordt
ontdaan.
o Halfwaardetijd (T1/2) – tijdsduur voor halvering van de
geneesmiddelconcentratie.
o De manieren van eliminatie worden uitgedrukt in nulde orde kinetiek (één glas
alcohol per uur) en eerste orde kinetiek (halfwaardetijden).
 Nulde orde = lineaire daling = klaring.
 Eerste orde = exponentiële daling = halfwaardetijd.
o Veel geneesmiddelen werken pas optimaal als er een stabiele concentratie
bereikt is. De globale regel hiervoor = 5x T1/2 = stof weg. Bij een toename van
minder dan 5% wordt de concentratie als stabiel gezien.
o Veel geneesmiddelen kunnen de eliminatie in de nieren beïnvloeden door
vasoconstrictie en vasodilatatie van afferente en efferente vaten.

, Elk geneesmiddel heeft een bepaald therapeutisch gebied
(raam). 

Farmacodynamiek: wat doet het farmacon met het lichaam? Werking geneesmiddelen =
verschillend per geneesmiddel en per plek van de werking.
 Geneesmiddelen kunnen werken als receptoractivatie (agonist) of als receptorinhibitor
(antagonist). Sommige kunnen werken als beide, wat vaak voor minder activatie zorgt.

Farmacodynamische interactie:
 Directe farmacodynamische interactie –
o De werking van twee middelen gaan elkaar tegen (antagonisme).
 Opiaten met naloxon.
 Vitamine K antagonisten met vitamine K.
 Methotrexaat met folinezuur.
o De werking van twee middelen versterken elkaar (summatie = optelling en
synergisme = versterking).
 Trimethoprim en sulfamethoxazole.
 AT2-antagonist en ACE-remmer.
 Leucovorin en 5-FU.
 Indirecte farmacodynamische interactie –
o Hydrochloorthiazide en bèta-blokkers.
o Vitamine K antagonisten en acetylsalicylzuur.
o Acetylsalicylzuur en NSAIDs.
o Benzodiazepines en morfine.


College 3:

Toxicologie:
Uppers:
 XTC, MDMA: pillen/poeder als toedieningswijzen. Verhoogt het serotonine,
noradrenaline, dopamine en oxytocine niveau in het brein. De effecten hier zijn
hyperactiviteit, euforie, stereotype gedrag en anorexie.
o De gevaren hiervan zijn hyperthermie (oververhit), excited delirium en SIADH
(watervergiftiging).
o Geen verslaving wel gewenning.
o XTC-pillen bevatten vaak een combinatie
van MDMA en amfetamines.
 Amfetamine (crystal meth, speed, 4-FA): vele
toedieningswijzen. Verhoogt het dopamine en
noradrenaline niveau in het brein. Zorgt voor
hyperactiviteit, euforie en sekslust.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isisvink1. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.51. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.51  4x  sold
  • (0)
  Add to cart