In deze samenvatting wordt de stof voor het tentamen van ondermingsrecht, Bpr en arbeidsrecht van de HvA samengevat. Deze is gemaakt voor de toets in 2024. De hoofdstukken 10, 11 en 12 zijn in deze nieuwere versie volledig samengevat. Er zitten voorbeelden in, arresten worden benoemd en veel artike...
Hoofdstuk 10
Paragraaf 1 Kenmerken van het burgerlijk procesrecht
Er zijn in het burgerlijk procesrecht een zestal kenmerken. Namelijk:
1. Partijautonomie
Volgens art. 1:1 lid 1 BW zijn allen die zich in Nederland bevinden, vrij en bevoegd zijn tot het genot van
burgerlijke rechten. Dit houdt dus ook in dat iedereen over zijn burgerlijke rechten moet kunnen procederen.
In beginsel van de partijautonomie is in het burgerlijk procesrecht onder meer als volgt uitgewerkt:
- Het staat eenieder vrij om in geval van een geschil al dan niet een proces te beginnen;
- De omvang van het te voeren geding wordt door partijen bepaald;
- De rechter mag geen uitspraak doen over zaken die niet zijn gevorderd, en hij mag niet meer
toewijzen dan geëist;
- Partijen zijn vrij om een eenmaal begonnen geding op ieder tijdstip voor de uitspraak te
beëindigen, eventueel door het treffen van een schikking
2. Lijdelijkheid van de rechter
Uit het beginsel van de partijautonomie vloeit voor dat het aan partijen is om met vorderingen, stellingen en
verweren te komen (art. 149 lid 1 Rv). Het zijn de partijen die het proces voeren, de rechter blijft buiten de
rechtsstrijd. Dit wordt ook wel gezien als lijdelijkheid (passiviteit) van de rechter
De lijdelijkheid van de rechter blijkt ook uit de rechtsregel dat feiten die de ene partij heeft gesteld en die de
andere partij heeft erkend of niet betwist, door de rechter als vaststaand moeten worden aangenomen (art.
149 lid 1 BW). Dit wordt ook wel de formele waarheid genoemd en is kenmerkelijk bij het burgerlijk
procesrecht. Bij het strafrecht staat bijvoorbeeld juist de materiële waarheid voorop. De burgerlijke rechter
heeft in die gevallen niet de taak om eigenmachtig de juistheid van niet of onvoldoende betwiste feiten te
achterhalen, maar is aangewezen op hetgeen partijen daarover stellen en eventueel bewijzen. Echter, dit
betekent niet dat partijen zelf kunnen bepalen wat voor feiten ze opnoemen. Volgens art. 21 RV geldt een
waarheidsplicht voor partijen.
Tegenover deze lijdelijkheid van de rechter staan overigens enkele punten waarop hij actief in het verloop van
het geding kan ingrijpen
- Door art. 20 lid 1 Rv moet de rechter waken tegen een onredelijke vertraging van de procedure.
Hij kan bijvoorbeeld maatregelen nemen om de vertraging tegen te gaan of te voorkomen. Dit
kan op verzoek van de partijen of op eigen initiatief (ambtshalve)
- De rechter moet o.g.v. art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden aanvullen. Dit betekent dat de
rechter de vordering van eiser niet mag afwijzen, omdat eiser zijn vorering juridisch onjuist heeft
onderbouwd. Art. 25 Rv is een uitvloeisel van het Romeinsrechtelijke beginsel dat de rechter het
recht kent: ius curia novit (het hof kent het recht).
- Een andere belangrijke uitzondering op het beginsel van de lijdelijkheid van de rechter is zijn
bevoegdheid in de zin van art. 87 lid 1 Rv om een mondelinge behandeling te bevelen. Deze
gebeurt op de rechtbank in aanwezigheid van partijen. Art. 87 Rv somt in lid 2 de mogelijkheden
op die de rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling. Zijn optreden is dan ontegenzeggelijk
actief. Vooral in het beproeven van een schikking komt actief handelen van de rechter vaak voor.
3. Er is een verplichte procesvertegenwoordiging
Als regel kunnen partijen in een civiele procedure alleen proceshandelingen verrichten als zij
vertegenwoordigd zijn door een advocaat. Dit betekent dat partijen niet zelf in een procedure kunnen
optreden. Zij mogen niet hun eigen stukken schrijven en uitwisselen en zij mogen niet zelf ter terechtzitting
het woord voeren. Voor dit systeem bestaan onder meer de volgende, met elkaar samenhangende redenen
(volgens art. 79 lid 2 RV):
- De doelmatigheid van de procedure wordt erdoor bevorderd
- De verplichte procesvertegenwoordiging leidt daarmee in beginsel ook tot een eerlijker
procesvoering. Dit heet de equality of arms.
- Het werk van de rechter wordt vereenvoudigd
4. Het proces verloopt in hoofdzaak schriftelijk
Het burgerlijk proces wordt voornamelijk schriftelijk gevoerd. In art. 33 Rv is een algemene regeling
neergelegd voor het elektronisch verzenden van berichten tijdens het proces. Lid 1 bepaalt dat partijen
verzoeken en mededelingen aan het gerecht elektronisch kunnen doen als het betreffende gerecht in die
mogelijkheid voorziet.
5. De procedure is niet kosteloos
De kosten van de procedure komen in het algemeen en last van partijen. Daarbij is het uitgangspunt dat de
partij die bij vonnis in het ongelijk is gesteld wordt veroordeeld in de kosten van het geding (art. 237 lid 1 Rv).
6. Zo nodig een toevoeging
Om het verkrijgen van een rechterlijk oordeel niet een voorrecht voor de meer welgestelden in de
samenleving te laten zijn, bepaalt art. 18 lid 2 Gw: ‘de wet stelt regels omtrent het verlenen van
rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Voor het geval dat je dus niet de kosten van een advocaat kan
veroorloven, verleent deze wet die kosten. De rest moet overigens wel vaak zelf worden betaald.
1
, Paragraaf 2 De bevoegdheid van de burgerlijke rechter
Voordat een rechter een zaak in behandeling neemt, kan hij worden geconfronteerd met de vraag of hij bevoegd is de zaak
te berechten. De hoofdregels over bevoegdheid van de rechter staan in hoofdstuk 6 Grondwet. Het burgerlijk recht wordt
genoemd in art. 112 lid 1 Gw. In het eerste lid is aan de rechterlijke macht opgedragen de berechting van geschillen over
burgerlijke rechten en over schuldvorderingen. De burgerlijke rechter achtte zich in geschil alleen bevoegd als de
rechtsverhouding tussen partijen tot het geschil had geleid zuiver privaatrechtelijk was. Hiervan is er sprake bij een geschil
tussen twee persoon, of bij een geschil tussen een persoon en een overheidsorgaan dat als privaat persoon handelt.
De opvatting dat in geschillen met een overheidsorgaan de burgerlijke rechter alleen bevoegd is als er sprake is van een
zuiver privaatrechtelijke rechtsverhouding, staat bekend als de leer van fundamentum petendi. Als het geschil ging over een
publiekrechtelijke kwestie verklaarde de burgerlijke rechter zich steeds onbevoegd. Deze opvatting gold tot 1915. In
datzelfde jaar heeft de Hoge Raad de leer verlaten in het arrest Guldemond/Noordwijkerhout. In dit arrest breidt de Hoge
Raad de bevoegdheid van burgerlijke rechter aanmerkelijk uit. Voortaan gaat het alleen om de vraag of eiser zijn vordering
baseert op een regel van burgerlijk recht i.p.v. de vraag over welke rechtsverhouding het gaat. Deze opvatting staat bekend
als de leer van het objectum litis. Voor het vervolg van de in het arrest Guldemond/Noordwijkerhout geformuleerde leer is
in het arrest Alkmaar/Noord-Holland te vinden.
Een grote verscheidenheid aan rechtsverhouding tussen partijen kan aanleiding geven tot een geschil over burgerlijke
rechten en schuldvorderingen in de zin van art. 112 lid 1 GW. De regels van burgerlijk recht die deze verhoudingen
beheersen kunnen in een burgerlijk proces worden gehandhaafd omdat in het proces eiser zijn vordering baseert op een
regel van het burgerlijk recht. Echter, in dit verband is het dan de vraag of de burgerlijke rechter ook bevoegd is van een
geschil kennis te nemen als de eiser de mogelijkheid heeft om een procedure bij een andere rechterlijke instantie aan te
spannen. In een aantal gevallen voorziet de wet wel in een procedure bij een andere rechter; doorgaan een procedure bij de
bestuursrechter.
- Voorbeeld: aan de Hoge Raad is in 1957 de vraag voorgelegd of eiser in zijn vordering ontvankelijk is als hij
tegelijkertijd zo’n procedure bij een andere rechter zou kunnen beginnen. In het Schellen en deuropeners-arrest
beslist De Hoge Raad dat eiser bij de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk is in zijn vordering als de wet voor de
beslechting van het geschil een andere rechtsgang heeft aangewezen. Ze stelen daarbij als voorwaarde dat die
andere rechtsgang deugdelijk moet zijn. Zo’n rechtsgang is deugdelijk als de wet de rechtsgang met zodanige
waarborgen heeft omring dat hij als een bijzonder, een beroep op de burgerlijke rechter uitsluitende rechtsgang is
aan te merken.
- Als zich een dergelijk geval voordoet, is de burgerlijke rechter o.g.v. de objectum litis-leer op zichzelf wel bevoegd,
maar hij verklaart eiser in de vordering niet-ontvankelijk in zijn eis omdat er voor hem een andere, deugdelijke
rechtsgang openstaat of heeft opengestaan.
De betekenis van het Schellen en deuropeners-arrest is vérstrekkend geweest. De Hoge Raad heeft met zijn beslissing de
toegang tot het burgerlijke proces begrensd t.o.v. die tot het bestuursproces. Verder nog een opmerking dat in het begin van
hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht en aantal besluiten van bestuursorganen is uitgesloten van een beroep op
de bestuursrechter. Bij een geschil in zo’n geval verklaart de burgerlijke rechter eiser vanwege het ontbreken van een andere
rechtsgang ontvankelijk in zijn vordering. De burgerlijke rechter is dan een soort vangnet en we spreken daarom van de
vangnetfunctie van de burgerlijke rechter. Hij wordt ook wel de restrechter genoemd. Voorbeeld arrest Vwo-examen Frans.
Het kan ook zijn dat er een andere rechtsgang is, maar dat naar het oordeel van de burgerlijke rechter twijfelachtig is of deze
een deugdelijke met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang is. Als dat niet het geval is, blijkt de burgerlijke rechter
bereid te zijn als vangnet te fungeren. Een voorbeeld arrest rechtsgang bij CBb. Een voorbeeld van de zuivere toepassing van
het Schellen en deuropeners-arrest is het arrest deugdelijke rechtsgang.
Paragraaf 3 De dagvaarding
De dagvaarding is een geschrift waarin de eiser de gedaagde oproept om op een bepaalde dag voor de rechter te
verschijnen. Verder bevat de dagvaarding een omschrijving van de vordering die de eiser op de gedaagde meent te hebben.
De dagvaarding wordt opgesteld door de advocaat van de eiser. In het burgerlijk proces worden beide partijen
vertegenwoordigd door een advocaat. Deze advocaat is de rechtsgeleerde raadsman of raadsvrouw van de rechtszoekende.
De dagvaarding moet door een deurwaarder aan de gedaagde in persoon of aan een van diens huisgenoten worden
overhandig. Dit wordt betekening genoemd volgens art. 46 lid 1 Rv. Naast het feit dat het belangrijk is om te weten dat je
gedagvaard wordt, is het ook belangrijk dat in het geval dat de gedaagde niet reageert op de dagvaarding, dat de rechter
dan de vordering in beginsel toewijst. Het vonnis wordt bij verstek gewezen.
Om ervoor te zorgen dat de gedaagde weet wat hem te wachten staat en om te waarborgen dat hij weet waar het geding
over gaat, stelt art. 111 Rv aan de dagvaarding strenge eisen. Deze worden helemaal uitgewerkt in dit artikel.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fadia19. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.08. You're not tied to anything after your purchase.