Samenvatting colleges Ontwikkelings- en onderwijspsychologie (NVO-pluspakket)
111 views 2 purchases
Course
Ontwikkelings- en onderwijspsychologie
Institution
Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Book
Educational Psychology
Het vak Ontwikkelings- en onderwijspsychologie is een extra vak en behoort bij het NVO-pluspakket teneinde in aanmerking te komen voor registratie in het NVO-register. Deze uitgebreide samenvatting behelst zowel de aangeboden collegestof als aantekening daarbij.
Ontwikkelings- en onderwijspsychologie
Roel Bouwman
17 april 2018 | College 1 | Ontwikkelings- en onderwijspsychologie: H1 en H2
H1: Learning, Teaching and Educational Psychology
William James: Psychologie (1890)
G. Stanley Hall: APA
John Dewey: Progressive Education Movement
o Daltononderwijs
o Kind centraal
o Link met maatschappij
E.L. Thorndike: Journal of Educational psychology (1910)
Jaartallen
1940/1950: individuele verschillen, testen (WISC) en leergedrag
1960/1970: cognitieve ontwikkeling en leren (leren van concepten en geheugen)
Recent: invloed van cultuur en sociale factoren op ontwikkeling en leren
Zelfstandige discipline die zich richt op lesgeven en leerprocessen én verbetering van de
onderwijskundige praktijk
Bevat elementen van psychologie, pedagogiek en onderwijskunde
Zelf-effectiviteit/ Self-efficacy
Iemands gevoel om efectief met een bepaalde taak om te kunnen gaan. Geloof over
persoonlijke competentie in een bepaalde situatie
Bij docenten:
o SE belangrijke voorspeller van succes bij leerlingen
o Zijn volhardender (geven niet snel op) bij moeilijk lerende leerlingen
o Toename SE eerste jaar, afname SE tweede jaar
o SE hoger bij hoge verwachtingen en hulp vanuit mede-docenten en management
o SE wordt vergroot door echte successen (niet van complimenten) en door training
gericht op de dagelijkse praktijk
Literatuur over hoogbegaafdheid
Klas overslaan is het meest efectief: positieve lange termijn efecten (zowel academisch als
sociaal)
o Sluiten beter aan bij oudere kinderen
Hangt wel af van individuele eigenschappen als intelligentie, rijpheid en andere mogelijke
oplossingen (vb. sneller door materiaal/ van
hoger niveau)
Onderzoek: observationeel (descriptief)
Correlationeel onderzoek
o Niet persé oorzakelijk verband; geeft een
relatie weer
o Zowel positief als negatief; variërend van
-1.00 tot 1.00
o Onderwijskundig doel: voorspelling doen
van belangrijke gebeurtenissen in het
klaslokaal
Klinische interview/ gevalsbeschrijving (case
study)
Etnografisch onderzoek (waaronder participant-observatie)
Onderzoek door de tijd heen
o Longitudinaal
o Cross-sectioneel
o Micro-genetisch onderzoek
Onder een microscoop/ video: frame voor frame
Verandering variabel en complex samenspel van factoren, vaak niet
plotseling, verandering verloopt vaak gradueel
Gaat om het hoe (onderliggend mechanisme)
Onderzoek: experimenteel
Door meten tot weten (H. Kamerling Onnes)
, (Quasi-) experimentele onderzoeken
o Niet/ wel gerandomiseerd
o Controle- en experimentele groep
o Pre-test/ intervention/ post-test paradigm
Single-subject experimenteel design
o ABAB (A= baseline, B= interventie)
o Belonen en negeer-strategie (praise-and-ignore strategy)
o Actie-onderzoek (Action Research): onderzoek op basis van wat je ervaart
1. Principe, 2. Theorie, 3. Hypothese
Principe: een vastgestelde relatie tussen twee of meerdere factoren (vb. aanspreken op
kindhoogte)
Theorie: een verzameling van principes die een verklaring is van een bepaald fenomeen of
een voorspellende waarde heeft
Hypothese: specifieke voorspellingen over specifieke gebeurtenissen die afgeleid zijn van
één of meer theorieën; hypotheses helpen vaststellen in welke gevallen (of überhaupt)
specifieke theorieën waar zijn (vb. kinderen met autisme zijn gevoeliger voor materiële
beloning, dan voor sociale beloning. Vanuit sociale motivatie theorie)
Ondersteunen van leren, twee factoren
Persoonlijke factoren
o Betrokkenheid van de leerling (gedrag, cognitie/ motivatie en emotie)
o Leerstrategieën (cognitieve, metacognitief en gedragsmatig)
Sociaal-contextuele factoren
o Schoolklimaat (schoolprestaties, leerkracht en leiderschap)
o Sociaal-familie betrokkenheid
o Invloeden van leeftijdsgenoten
H2: Cognitive development
Ontwikkeling
Relatief ordelijke, langdurige verandering
Vier gebieden: lichamelijk, sociaal, persoonlijk en cognitief
Drie discussiepunten rondom ontwikkeling
o Nature versus nurture (maturatie/ aangeleerd)
Trekmodel: een ‘trek’ (trait) als aangeboren kenmerk, zoals temperament
of genetische coderingen
Omgevingsmodel: gedrag als functie van de omgeving (vb. sociale
leertheorie) coërcief gedrag: aangeleerd gedrag naar aanleiding van
escalatie aan interacties
Interactiemodel: omgeving en kindfactoren interacteren met elkaar (co-
actions: goodness of fit)
o Kritieke versus sensitieve periodes
Brein moet rijp zijn om een bepaalde ontwikkeling te kunnen doormaken;
als je een bepaalde periode voorbij bent, kun je bepaald gedrag niet meer
aanleren (= kritieke periode), bijvoorbeeld uitspreken van letters
Brein is extra rijp om een bepaalde ontwikkeling door te maken; kan ook op
latere leeftijd, maar dan misschien minder goed (= sensitieve periode)
o Gradueel versus stapsgewijs (continuous versus discontinuous)
Ontwikkeling lijkt in sprongen te gaan (‘kan ineens staan’, ‘kan ineens
lopen’) maar eigenlijk is het een continue, voorafgaande, ontwikkeling (er
zijn ontwikkelingen in het brein die we niet zien, alleen de laatste stap
(kunnen staan/ lopen) is zichtbaar)
Gradueel: geen tussenliggende ontwikkelingen
Drie algemene principes
o Niet iedereen ontwikkeld zich in hetzelfde tempo
o Gebeurt relatief ordelijk (niet lineair)
o Gebeurt geleidelijk
Ontwikkeling van de hersenen
Neurogenese: ontwikkeling van neuronen
Snoeien (pruning)
, o Experience-expectant: neuronen aangemaakt als voorbereiding op komende
ontwikkeling/ ervaring. Als deze echter niet komt, sterven deze neuronen af (vb.
aanleren taal)
o Experience-dependent: neuronen worden niet aangemaakt, maar bij iemand die
opgroeit in een stimulerende omgeving komen deze neuronen pas tot ontwikkeling
Cerebrale Cortex (hersenschors)
o Cerebellum (kleine hersenen): stuurt bewegingen aan
o Hersenstam: refexen, fysiologische functies (werking darmen, hart)
o Cerebrum (grote hersenen): buitenste deel grote hersenen, vier ‘kwabben’
Frontaalkwab: executie functies (plannen, organiseren, impulscontrole)
Temporaalkwab: gehoor
Pariëtale kwab: lichaamssensaties
Occipitale kwab (achterhoofdskwab): visuele waarneming
o Laatste onderdeel dat zich ontwikkelt, meer omgevingsinvloeden
o Lateralisatie (meer relatief dan absoluut)
o Plasticiteit
o Ontwikkeling niet in hetzelfde tempo; samenwerking tussen gebiedsdelen
Voor de geboorte is er al sprake van celaanmaak (myelinisatie)
Adolescentie
o Adolescentie: 10 – 19 jaar
o Vergelijk: puberteit: begin seksuele rijping
o High horse power, poor steering moeilijk bij te sturen, moeite met
impulsbeheersing
Jean Piaget: cognitieve ontwikkelingstheorie
Neiging 1: het organiseren van denkprocessen in psychologische structuren
o Volgens Piaget zijn schema’s “georganiseerde systemen van acties of gedachten,
die ons in staat stellen om mentale representaties te maken van objecten en
gebeurtenissen” (vb. grijp/ reikschema kijken – reiken – grijpen)
Neiging 2: het aanpassen (adaptatie) aan onze omgeving volgens twee principes
o Assimilatie: nieuwe ervaringen worden toegevoegd aan bestaande schema’s
o Accommodatie: bestaande mentale schema’s worden aangepast aan nieuwe
ervaringen
Cognitieve ontwikkelingstheorie in fasen
o Sensorimotorische fase
0 – 2 jaar
Leren door zintuigen en bewegingen (acties)
Ontwikkeling van objectpermanentie
Van refexmatige handelingen naar doelgerichte acties
o Pre-operationele fase
2 – 7 jaar
Ontwikkeling van taal, denken in symbolische vorm
In staat om in één richting een mentale voorstelling te maken van acties
(nog niet in omgekeerde richting)
Egocentrisch
o Concreet-operationele fase
7 – 11 jaar
In staat om op een logische wijze concrete (hands-on) problemen op te
lossen
Begrijpt wetten conservatie en kan classificeren (inclusief omkeerbaarheid)
(= waterexperiment) en is in staat om te ordenen van klein naar groot en
vice versa (seriëren)
o Formeel-operationele fase
11 jaar en ouder
In staat om abstracte problemen (‘stel dat’) op een logische wijze op te
lossen
Begin van toepassen wetenschappelijke en wiskundige principes
Richt zich op sociale kwesties en identiteit (on stage), richt zich op hun
eigen ‘ik’ (adolescentie egocentrisme: zich wel kunnen verplaatsen in de
ander, maar eigen idealen zijn belangrijk(er))
Discussie over of wel iedereen dit stadium bereikt
Beperkingen
o Vier verschillende stadia?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kevinjanssen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.