Samenvatting methodische kaders periode 2
Hoofdstuk 1
Methodiek wat is het nou eigenlijk? Het is een heel groot omvattend begrip. er wordt
onderscheidt gemaakt in beroepsmethodiek en instellingsmethodiek. Het ontstaan van deze
methodieken heeft 3 oerbronnen: de normatief ethische bron, de wetenschappelijke bron en
praktijkreflecties.
1. Instellingsmethodiek: is gericht op de eigen instelling, die een eigen arrangement van
opvattingen, uitgangspunten, methoden en werkwijzen kent. geldig voor een specifieke
instelling
2. Beroepsmethodiek: gaat over het domein dat door het beroep bestreken wordt en gaat
over het handelen waaraan men de beroepsoefenaar kan herkennen. geldig voor alle
SPH-beroepskrachten.
De oerbronnen:
1. Het wetenschappelijk onderzoek: zonder Pavlov, Skinner etc. hadden we het stimulus-
respons-consequentieschema nooit gekend.
2. Ethische en normatieve aspecten: spelen een cruciale rol als het gaat om consequenties,
is het ethisch om een kind als negatieve consequentie uit de klas te halen en op een koude
gang te zetten. Het klopt het met je referentiekader om negatieve consequenties te koppelen
aan negatief gedrag of juist positieve consequenties koppelen aan positief gedrag.
3. Praktijkreflecties: uit onderzoek kan wel komen dat iets het beste werkt maar elke cliënt is
verschillend. Door praktijkreflecties krijgt een methodiek meer concrete input over hoe deze
vorm moet krijgen.
De concretisering
De eerste stap om tot methodisch handelen te komen, wordt gestuurd door de beroepscode
en het beroepsprofiel. Beroepscode= nationale afspraak over waar het handelen van de
beroepskracht aan moet voldoen voor SPH’er is dat dus dat de cliënt moet functioneren
als lid van de samenleving. Het beroepsprofiel gaat over de competenties en vaardigheden
waar een beroepskracht over moet beschikken. van de SPH’er wordt verwacht dat hij
methodisch handelt.
De tweede stap zijn de benaderingswijzen = een idee over wat de beste aanpak is van een
probleem. Ze zijn beschreven in gradaties.
Na deze 2 stappen ontstaat een methodiek/methode: een concrete omschrijving over hoe te
handelen bij welke doelgroep. Dit is ook het moment voor een instelling om zich te
onderscheiden van de rest.
Als laatste ontstaat het methodisch handelen: de weerbarstige praktijk/het eindstation. Als op
een woongroep een conflict uitbreekt moet je direct handelen, niet eerst de bovenstaande
stappen langs gaan daar heb je geen tijd voor. Het is wel belangrijk dat je bewust bent van
deze stappen.
Beroepsprofiel: de beroepsoefenaar die heeft voldaan aan alle competenties en kwalificaties
van het opleidingsprofiel.
Binnen Social Work: Maatschappelijk werk (MWD), Culturele maatschappelijke vormgeving
(CMV), Toegepaste psychologie (TP) en Sociaal pedagogische hulpverlening(SPH).
Missie van Social Work: een social worker streefd naar bepaalde concrete doelen zoals
sociale verandering, probleemoplossing etc. teneinde van een gewenste eindtoestand te
bereiken. Hierbij benut hij bepaalde kennis en vaardigheden
SPH:
- Het werkgebied: een SPH’er is erg breed inzetbaar. Het gaat er om de cliënt het leven weer
,zo zelfstandig mogelijk te laten inrichten. Dit kan zijn korte of langdurige hulp, de hulp kan
verschillen van verzorging tot ondersteuning. Het omvat alle soorten cliënten van jong tot
oud, van psychisch gestoorden mensen tot ziekte.
- Het beroepsprofiel: een SPH’er beweegt zich van hulpverlener die verzorgt, behandelt en
begeleidt, tot een dienstverlener die ondersteunt en faciliteert. Dit betekent dat het uitvoeren
van SPH-beroep 2 uiterste vormen kent: 1 waar hulpverlening een zekere mate van
ongelijkheid tussen de hulpvrager en hulpaanbieder is. 1 waar dienstverlening meer
gelijkheid tussen dienstverlener en dienstontvanger heerst.
- De beroepscode: omdat SPH zoveel verschillende doelgroepen bevat is het lastig om 1
beroepscode aan te geven voor al deze doelgroepen, ouderen behandel je niet het zelfde als
jonge kinderen met een handicap. Belangrijke kernkwaliteiten binnen het SPH beroep:
rechtvaardigheid, goed gevoel voor verhoudingen en relaties, respect, vertrouwelijk,
assertief/zelfbeschikking, sociale betrokkenheid, empathie, representativiteit en integriteit.
Vanuit deze waarden heeft de beroepsvereniging Phorza gedragsregels opgesteld die
duidelijkheid moeten geven bij het professioneel handelen.
Een beroepsvereniging heeft als kerntaak aangeven waar de sociaal agogische werkers voor
staan, zij trots op zijn en op welke kernkwaliteiten zij aangesproken willen worden.
Deze globale waarden en gedragsregels zijn richtinggevend voor de SPH-
beroepsmethodiek, maar zij hebben geen antwoorden bij ethische dilemma’s. bijvoorbeeld
een jongen van 11 vertelt jou in vertrouwen dat zijn vader zijn moeder slaat, hij vraagt jou om
deze informatie niet door te vertellen en er verder niks mee te doen. Wat doe je? Kies je
ervoor om de wens van de cliënt te respecteren vanuit de waarden vertrouwen en integriteit,
of kies je ervoor om kinderbescherming in te zetten vanuit de waarden rechtvaardigheid en
sociale betrokkenheid? Het is een lastige ethische kwestie waar de beroepscode geen direct
antwoord op (kan) geeft.
- De beroepsmethodiek: het is een samenspel tussen beroepsprofiel en de beroepscode. In
de beroepscode wordt beschreven welke taken iemand uitvoert en aan welke competenties
iemand moet voldoen. In de beroepscode staat welke verwachtingen er zijn ten aanzien van
een beroepskracht, welke onderliggende normen en waarden er essentieel zijn in het werk
en er wordt beschreven welke intentie een beroepskracht zou moeten hebben.
, Het SPH-beroep vanuit 3 dimensies:
1. Normatief handelen (valued based): het professioneel handelen van een sociaal-agoog
begint met het value based denken. Hierbij handelt hij vanuit een normatief kader en
hanteert hierbij de maatschappelijke normen die van oudsher afkomstig zijn uit de waarden
en normen gebaseerd op geloofsovertuigingen. Onze samenleving wordt niet meer
gedomineerd door een christelijke visie, wel kent onze beschaving nog morele waarden die
afkomstig zijn en deel uitmaken van ons moreel erfgoed. rechtvaardigheid, autonomie,
veiligheid, hulpvaardigheid en naastenliefde.
2. Vraaggericht werken (cliëntgericht): in de jaren ’60 kwam er kritiek op value based werken,
een cliënt was onderworpen aan de heersende moraal. Niet de hulpverlener zou centraal
moeten staan maar de cliënt zijn wensen. Het uitgangspunt werd de cliënt i.p.v. de
hulpverlener. Tot op heden is deze manier van werken een van de grote speerpunten binnen
de hulpverlening.
3. Effectief (evidence werken): in de jaren ’80 kwam er kritiek op het vraaggericht werken.
Het centraal stellen van de wensen van de cliënt bleek veel geld te kosten, de hulpverlening
kon eindeloos duren en er was geen inzicht in of de hulpverlening effectief was. Het
evidence based werken werd geïntroduceerd, welk resultaat bereikt de hulpverlening en
tegen welke prijs? Eigenlijk bevat evidence based werken beide andere dimensies.
Verschillende mensbeelden
Vroeger werd er vooral vanuit een behaviouristische en psychoanalytisch perspectief
gekeken. Tegenwoordig pleit bijna elke hulpverlener voor het samensmelten van
verschillende benaderingen = eclectisch denken. Dit is niet meer weg te denken uit te
hedendaagse hulpverlening.
3 mensbeelden waar de methodiek van een in stelling in meer of mindere mate op is
gebaseerd:
1. Het mechanistische mensbeeld: mens wordt beschouwd als een complex mechanisme,
opgebouwd uit onderdelen. Mensen worden beschreven als mechanieken die door externe
krachten worden voorbewogen. Mensen kunnen los van hun omgeving worden bestudeerd
zie je vooral terug in het behaviorisme, maar ook bij de biologische en cognitieve
psychologie.
2. Het organistische mensbeeld: gaat ervan uit dan de mens een groeisel is i.p.v. een
maaksel (machine). Het organisme is niet zinvol te bestuderen als je geen rekening houdt
met de sociale materiële omgeving. Zie je vooral terug in omgevingspsychologie, maar ook
in de biologische en cognitieve psychologie.
3. Het personalistisch mensbeeld: benadrukt dat de mens essentieel verschilt van dieren. Zo
is de mens in staat cultuur te scheppen en is het bezig met existentiële vragen. Het gaat om
het unieke karakter van de mens binnen de levende natuur. Mensen worden niet beschouwd
als 1 geheel in interactie met de natuur, maar als unieke wezen die er mede vorm aan
kunnen geven. Een mens is in vergelijking met een dier in staat doelgericht te handelen, dit
maakt het gedrag van de mens zinvol. zie je vooral terug in humanisme en de
psychoanalyse. Deze van alle 3 zie je vooral terug in alle instellingsmethodieken.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lionneklarenbeek3. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.14. You're not tied to anything after your purchase.