Samenvatting Handboek Diagnostiek in de leerlingenbegeleiding: Kind en context
Hoofdstuk 2: Rekenen
Rekenen = een vaardigheid die voortbouwt op ons vermogen om hoeveelheden waar te
nemen. Baby's zijn al vlak na de geboorte in staat om verschillen tussen hoeveelheden waar te
nemen.
→ Ook veel dieren hebben deze aanleg. Een belangrijk verschil met mensen is dat mensen
kunnen leren tellen en bij grote getallen de juiste hoeveelheid in taal kunnen uitdrukken met een
naam, symbool of formule.
Het is erg belangrijk om automatisch goed om te kunnen gaan met cijfers en berekeningen in
het dagelijks leven.
Theoretische en empirische achtergrond
’Rekenen is een proces waarin de realiteit (of abstractie ervan) wordt geordend of (her)ordend
met behulp van inzicht berustende denkhandelingen, welke ordening in principe is te
kwantificeren en die toelaat om er (logische) operaties of uit te voeren.’’
Rekenen is een actief, oplossingsgericht denkproces. De informatieverwerking vindt deels
plaats aan de hand van het werkgeheugen en feitenkennis uit het lange-termijngeheugen.
Nieuwe leerervaringen leiden tot een beter inzicht, meer samenhang in kennis en tot een oger
vaardigheidsniveau. Mediërende rol van de omgeving is hierbij onmisbaar.
Informatieverwerkingsmodellen beschrijven de processen en
eventuele problemen die hierin op kunnen treden.
Binnenkomende informatie wordt geselecteerd in het
sensorisch register, ook wel selectieve aandacht.
Vervolgens wordt het middels een ‘talige’ codering
beschikbaar gehouden in het kortetermijngeheugen.
Kinderen met rekenproblemen blijken dit minder efficiënt te
doen. Een minder optimaal functioneel kortetermijngeheugen
is een risicofactor voor het ontstaan van leerproblemen.
Vanuit het kortetermijngeheugen gaat de informatie naar het
werkgeheugen, waar een verwerkingsstrategie wordt
gekozen en actieve transformatie plaatsvindt. Uitvoerend
orgaan van werkgeheugen: programmeert wat er moet
gebeuren en stelt vast welke informatie uit
langetermijngeheugen bruikbaar is. Wordt ondersteund door 2 slaafsystemen: Visuospatial
sketchpad en Phonological loop (klankus). De informatie uit het langetermijngeheugen en uit
het werkgeheugen worden in tijdelijk geïntegreerde vorm vastgehouden in een episodische
buffer .De keuze voor een strategie en de wijze van uitvoeren gebeuren aan de hand van in het
lange termijn geheugen beschikbare voorkennis.
→ Het betreft een dynamisch, open systeem onder invloed van interne en externe processen.
De invloed van de omgeving op het sociaal en emotioneel welbevinden (motivatie en attributie)
verdient ook nog extra aandacht. Het is een transactioneel proces tussen leerprestaties en
psychosociaal functioneren, waarbij de omgeving een continue mediërende rol vervult.
Leerproblemen brengen een verhoogd risico op internaliserend en externaliserend gedrag mee.
Door de psychologische basisbehoeften van autonomie, sociale relaties en succes te vervullen
kan men leerlingen helpen.
,Rekenproblemen en dyscalculie
Er zijn aanwijzingen dat leergestoorde kinderen een zwakker werkgeheugen hebben, maar dat
zij deze kunnen compenseren met metacognitieve strategieën. Bij kinderen met een ernstige
rekenachterstand zijn deze strategieën ook zwak ontwikkeld. Mogelijk hebben ze verminderde
opslag of toegang tot het langetermijngeheugen (automatische retrieval), wat een defect in
efficiënt verbinden van kleine tot grote kenniseenheden tot gevolg kan hebben. Ernstige uitval in
rekenproblemen wordt benoemd als dyscalculie, als er uitval is in het vlot en foutloos kunnen
toepassen van rekenfeiten (declaratieve kennis).
→ Dyscalculie = een stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het
leren en vlot/accuraat oproepen/toepassen van reken-/wiskundekennis (feiten/afspraken).
Echter wanneer er sprake is van een tekort aan adequaat onderwijs of beperkte cognitieve
capaciteiten kan er niet worden gesproken over dyscalculie.
De DSM-V criteria voor dyscalculie zijn als volgt samen te vatten:
→ Het gaat om een al vroeg optredende en hardnekkige leerachterstand die specifiek is en niet
verklaarbaar vanuit andere individu-gebonden stoornissen.
→ De oorzaak is niet toe te schrijven aan omgevingscondities.
Het Nederlandse protocol dyscalculie: diagnostiek voor gedragsdeskundigen verteld ons dat
het moet gaan om:
a) een achterstand (10% laagste) ten opzichte van wat er verwacht mag worden, b) ten opzichte
van de eigen cognitieve vaardigheden van een leerling (IQ niet verklarend). Ten tweede moet er
sprake zijn van didactische resistentie; hardnekkigheid van problemen ondanks didactische
hulp.
c) problemen met automatiseren (informatieverwerkingsmodel).
De heterogeniteit is erg groot binnen de groep leerlingen met dyscalculie. Toch is er geen
empirische steun voor subtypen. Problemen die in wetenschappelijk onderzoek in relatie
worden gebracht met dyscalculie:
1. Automatiseringstekorten bij declaratieve kennis (onthouden basiscombinaties,
oproepen rekenfeiten).
2. Procedurele kennis tekorten en moeite met het uitvoeren van procedures
(stappenplan volgen + toepassen van termen die nodig zijn voor stappenplan).
3. Visueel-ruimtelijke problemen (ruimtelijke representaties, niet adequaat kunnen
plaatsen van getallen op een getallenlijn, problemen met kloklezen).
4. Tekorten in getallenkennis (tekort aan inzicht in getallensysteem en kennis over de
plaatswaarde van cijfers, bijvoorbeeld bij breuken).
Selectie van diagnostische middelen
In de casus van bos zijn verschillende diagnostische middelen genoemd. Bij de keuze van
diagnostische middelen spelen twee invalshoeken een rol, waarvan de ene formeel van aard is
en de andere inhoudelijk.
- Uitgaande van een formele invalshoek van de diagnostische cyclus is een onderscheid
te maken tussen middelen die vooral geschikt zijn voor
A) signalerend/ onderkennend.
→ Wat is het rekenniveau? Is er een rekenprobleem? Is er sprake van co-morbiditeit?
B) verklarend
→ Waarom komt kennis niet tot stand? Wat is de verklaring voor procedurele fouten?
C) indicerend gebruik
→ Proberen te vinden van best passende aanpak: Wat is de beste school?
, - Vanuit een inhoudelijke theorie over informatieverwerking zijn bijvoorbeeld middelen te
kiezen die een beeld geven van reeds verworven kennis en kennishiaten alsook van
cognitieve processen zoals selectieve aandacht planning en controle en het functioneren
van het kortetermijngeheugen en werkgeheugen.
. COTAN-criteria dienen te worden gebruikt om goede instrumenten te selecteren.
Diagnostische middelen voor signalering en onderkenning
Methodegebonden toetsen geven vooral inzicht in het effect van wat recent aan de orde is
geweest, terwijl methodeonafhankelijke toetsen een breder terrein bestrijken en normen
bevatten die een vergelijking mogelijk maken met de ‘gemiddelde’ leerling. Voorbeelden van
methode-onafhankelijke instrumenten zijn: cognitieve deelvaardigheden rekenen, kortsrijke
rekentest-r, tempotoets hoofdrekenen, reken/wiskunde voor kleuters, reken-wiskunde
leerlingvolgsytemen cito (3-8e groep) of traject bij vermoeden van dyscalculie enzovoort.
Diagnostische middelen voor verklaring
Bij de onderkenning is er deels ook als prake van verklaring, maar het is in ieder geval van
belang om goede ondersteuning te kunnen bieden. Bijvoorbeeld aan de hand van een
diagnostisch gesprek kunnen toetsbare veronderstellingen gesteld worden. Belangrijk bij een
diagnostisch gesprek is: observeren (bijv. hoe iemand de sommen aanpakt), vragen stellen over
de procedure, variëren in opgaven en eventuele hulp bieden.
→ Beperkte algemene intelligentie kan tot algemene rekenproblemen leiden → instrument
hiervoor is bijv een IQ-test.
→ Tekort in informatieverwerking kan bijv weer opgespoord worden met WISC-III
→ Voor het toetsen van verklaringen in termen van neuropsychologische functies wordt gebruik
gemaakt van gangbare cognitieve tests.
Diagnostische middelen voor de keuze van de best passende aanpak (indicatie)
Voor de vraag naar de best passende aanpak is een uitspraak nodig over wat tot nu toe bereikt
is (op didactisch niveau), dit kan bijvoorbeeld gesignaleerd worden met een drempelonderzoek.
De aansluiting tussen diagnostiek en behandeling
In de aansluiting tussen diagnostiek en behandeling zijn twee belangrijke scharnierpunten. De
eerste stap is van de indicatieanalyse, de afsluitende stap In de diagnostische cyclus. De
uitkomst van deze stap is een uitspraak over de best passende aanpak voor het onderkende
probleem. Het tweede scharnierpunt wordt gevormd door de beginstand van de feitelijke en
specifiek in te vullen behandelingcyclus. Daarin wordt een analyse gemaakt van factoren die
belemmerend of faciliterend kunnen werken bij deze interventie.
Hoofdstuk 3: Technisch lezen en spellen
Functionele geletterdheid: Lezen en schrijven met voldoende nauwkeurigheid en snelheid om
deze vaardigheden op een adequate wijze te kunnen toepassen in leer en leefsituaties.
= een belangrijk doel van onderwijs
Ongeveer 25% van de kinderen ondervindt hierbij problemen.
Er zijn 2 invalshoeken om het proces van lezen en spellen inzichtelijk te maken:
1. Taakanalytische modellen: technisch lezen en spellen zijn het eindpunt van een
ontwikkelingspsychologisch groeiproces waarin specifieke deelvaardigheden in een relatief
vaste volgorde verworven. (zie voorbeelden van modellen hieronder)
, →Technisch lezen: ‘kat’ wordt eerst gespeld en daarna als 1 woord
gesynthetiseerd (auditieve/visuele synthese). Hiervoor moeten de
klanken en tekens eerst in juiste volgorde worden onthouden en
onderscheiden kunnen worden: visuele en auditieve discriminatie,
om uiteindelijk tot directe woordherkenning te komen.
→ Spellen: bij spellen moet een klankzuiver woord in afzonderlijke
klanken opgesplitst worden vooraleer de klanken één voor één in tekens omgezet kunnen
worden.
Volgens onderzoek moeten deze modellen niet te hiërarchisch worden opgevat. Er moet niet
gesproken worden van lees- en spellingvoorwaarden, maar we kunnen beter spreken van
deelvaardigheden.
2. Informatieverwerkingstheorie: lezen en spellen worden opgevat als het verwerken van
informatie. De sensorische prikkels worden vastgehouden in het kortetermijngeheugen
om ze in het werkgeheugen te kunnen verwerken. Er wordt een verwerkingsstrategie
gekozen o.b.v. kennis uit het langetermijngeheugen (declaratieve kennis, procedurele
kennis en metacognitieve kennis). Deze theorie gaat ervan uit dat lezen en spellen
kunnen verlopen via een procedurele strategie (bv. spellend lezen) en via een
geheugenstrategie (bv. directe woordherkenning). Er kunnen drie leesstrategieën
onderscheiden worden:
a. Indirecte woordherkenning: het decoderend lezen van woorden die nog niet direct
herkend worden
b. Directe woordherkenning: volledige woordbeeld wordt direct herkend. In de ontwikkeling
kan men ook herkennend lezen.
c. Gebruik maken van de context: anticiperend lezen. → leessnelheid wordt bevorderd
doordat de lezer zich door de inhoud laat leiden en via verkorte informatieverwerking tot
woordherkenning kan komen.
Bij het lezen van een tekst kunnen de drie strategieën naast elkaar voorkomen. Zwaktes in één
strategie kunnen gecompenseerd worden door sterktes in een andere
(interactief-compensatorisch proces). Dit geldt ook voor de spellingsstrategieën.
Bij het spellen komen de volgende strategieën voor:
1. Auditieve strategie: klank voor klank in tekens omzetten
2. Regelstrategie: het systematisch toepassen van een spellingregel
3. Inprentingstrategie: het actief oproepen van de schrijfwijze uit het geheugen
4. Analogiestrategie: het schrijven van een woord analoog aan een gekend woord
5. Mnemotechnische strategie: het gebruiken van ezelsbruggetjes
6. Hulpmiddelenstrategie: het gebruik van externe hulpmiddelen zoals een woordenboek
7. Visueel-motorische strategie: direct spellen
Ook spellen kan als een interactief-compensatorisch proces beschouwd worden.
De gevorderde lezer/speller kan meestal flexibel en snel gebruikmaken van diverse strategieën.
Dit betekent dat de meeste woorden zonder nadenken gelezen of geschreven worden. Zwakke
lezers en spellers zijn meestal niet flexibel in hun strategie gebruik. Vaak komt dit door te ruime
toepassing van een strategie: overgeneralisatie.
Lees en spellingsproblemen
Lees- en spellingsproblemen ontstaan als gebrekkige ontwikkeling, onvoldoende beheersing,
inadequaat gebruik of inadequate keuze van lees- of spellingsstrategieën of door het ontbreken
van noodzakelijke taakspecifieke voorkennis. Het vinden van een oorzaak is vaak complex. Er
kan sprake zijn van een specifiek leerprobleem (probleem ligt in het kind, neurocognitief
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller senneidsardi. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.48. You're not tied to anything after your purchase.