Inleiding Bestuursrecht artikel week 1
Dat het besluit op verschillende terreinen aan belang heeft ingeboet, heeft te maken met de
geleidelijke metamorfose van de Nederlandse verzorgingsstaat in een
‘participatiemaatschappij’. In reactie op wat door velen werd gezien als een te vergaand
ingrijpen van de overheid in het maatschappelijk en economisch leven, was in diezelfde
periode een streven naar deregulering en privatisering ontstaan. Een nieuw beleid werd in
gang gezet, gericht op het terugdringen van de overheidsuitgaven, decentralisatie van
rijksoverheidstaken, deregulering en privatisering.
Het voorlopige eindpunt van deze ontwikkeling is het door de kabinetten Rutte uitgedragen
ideaal van de ‘participatiemaatschappij’. Dit is een samenleving waarin de overheid meer
vertrouwt op de eigen kracht van mensen om hun problemen zelf, met behulp van het eigen
sociale netwerk, op te lossen, zodat het beroep op de sociale voorzieningen kan worden
teruggedrongen. De participatiemaatschappij kan worden gezien als een correctie op het
uitgangspunt van de verzorgingsstaat dat de overheid primair verantwoordelijk is voor de
bijstand aan burgers die niet op eigen kracht in de middelen van hun bestaan kunnen
voorzien. Het uiteindelijke doel is een verandering in de relatie tussen overheid en
samenleving, waarbij de samenleving een groter aandeel krijgt in de uitvoering van publieke
taken. Een belangrijke gemene deler is echter dat het moderne openbaar bestuur minder
(gedetailleerde) besluiten neemt. Het gevolg is dat burgers steeds vaker in hun belang
worden getroffen door feitelijke handelingen en andere handelingen waartegen geen beroep
op de bestuursrechter openstaat.
Met de Wmo 2015 en de overige decentralisaties moesten de gemeenten breed
verantwoordelijk worden gemaakt voor het bieden van ondersteuning aan mensen met
beperkingen binnen het sociale domein. De burger diende centraal te staan waarbij geen
directe rol voor de rijksoverheid was weggelegd, maar van de partijen die actief zijn in het
sociaal domein werd verwacht dat zij tot afspraken zouden komen. Kort door de bocht is het
beeld dat er een groeiende afstand is tussen de besluitvorming en de rechtsbescherming.
Langzamerhand muteert het bestuursrechtelijk handelen met de daarbij horende
rechtsbescherming in een (vorm van) feitelijk handelen. Dat betekent onder meer dat de weg
naar de bezwaarprocedure en de gang naar de bestuursrechter steeds moeilijker, zo niet
onmogelijk wordt.
Ook op het terrein van het subsidierecht streeft het moderne bestuur naar samenwerking
met burgers en organisaties die verantwoordelijkheid willen dragen voor publieke taken. De
klassieke Awb-subsidie raakt uit de gratie ten faveure van nieuwe vormen van publieke
financiering. En zelfs als wél een klassieke subsidie wordt verstrekt, gaat dat regelmatig
gepaard met afspraken in een ‘privaatrechtelijke’ overeenkomst, waardoor de subsidierelatie
publiek/privaat karakter krijgt - en de burger niet steeds weet of en wanneer hij bij de
bestuursrechter terecht kan. Volgens de pleitbezorgers van de nieuwe financieringsvormen
bieden zij bestuursorganen diverse voordelen boven de klassieke subsidie. De inzet van
privaatrechtelijke rechtspersonen voor de verdeling van publieke middelen is, zoals gezegd,
niet zelden ingegeven door de wens om deskundigen of betrokken burgers te laten beslissen
over de verdeling van een budget. In de praktijk komt het dan ook regelmatig voor dat de
,verdeling van publiek geld door private partijen geschiedt zonder wettelijke basis, op basis
van enkele hoofdcriteria die door de private partij nader dienen te worden ingevuld.
Diezelfde trend van een systeem gebaseerd op beschikkingen vanuit de overheid, naar een
systeem waarbij meer wordt overgelaten aan algemene kaders en private partijen is ook
duidelijk zichtbaar in het omgevingsrecht. Hier speelt een nadeel dat aanvragen en besluiten
moeten worden opgesteld, terwijl in veel gevallen duidelijk zal zijn dat tegen de activiteit
geen bezwaar bestaat. Dit kost dan onnodige tijd en moeite en wachten op een beslissing
vanuit de overheid. Tegen deze achtergrond is al jaren geleden een trend ingezet om niet
steeds een vergunning of andere beslissing te verlangen, maar te vervangen door algemene
regels en/of meldingen (waarop het bestuursorgaan niet per se een besluit hoeft te nemen)
en handhaving wanneer niet wordt voldaan. De verantwoordelijkheid voor de toetsing
verschuift naar de burger en er wordt in veel gevallen een ‘papierwinkel’ voorkomen;
bestuursorganen nemen veel minder besluiten (vooraf) en toetsen achteraf. Weliswaar heel
flexibel en slagvaardig, aan de andere kant leidt het ook tot meer onzekerheid. Burgers en
bedrijven willen dikwijls weten waar zij aan toe zijn. Die duidelijkheid kunnen zij niet van de
bestuursrechter krijgen.
Door het werken met één omgevingsplan is ook nadrukkelijk beoogd dat minder besluiten
worden genomen om een initiatief mogelijk te maken. Al met al (nog) meer ‘flexibiliteit’ en
minder besluiten, maar tegelijkertijd nog minder ruimte voor bestuursrechtelijke toetsing.
Zowel in het sociaal domein als in het subsidierecht is, zo hebben wij laten zien, een
(hernieuwde) trend zichtbaar waarbij het bestuur gebruik maakt van private partijen voor de
uitvoering van publieke taken. Een dergelijke werkwijze hoeft echter nog niet met zich te
brengen dat de bestuursrechtelijke normering en rechtsbescherming wegvalt. In zoverre is
wijziging van de Awb niet per se noodzakelijk. Veel hangt af van de wijze waarop
bestuursorganen de samenwerking met hun ‘maatschappelijke partners’ juridisch
vormgeven.
Op het terrein van het omgevingsrecht stuurt het moderne openbaar bestuur steeds meer
via algemene regels in plaats van door middel van vergunningen en andere beschikkingen.
Deze ontwikkeling vormt wat ons betreft aanleiding voor de Awb-wetgever om na te denken
over de invoering van de mogelijkheid tot het verkrijgen van een verklaring voor recht, of het
stellen van prejudiciële vragen. In bepaalde gevallen van omgevingsrecht zou het wenselijk
kunnen zijn dat een bindend oordeel vooraf wordt aangevraagd bij het bevoegde
bestuursorgaan, waarbij vervolgens bezwaar/beroep openstaat (ook voor derden). De
rechter kan daarmee ook (net als de civiele rechter) een verklaring voor recht geven. De
mogelijkheid prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad kent het civiele recht al een
paar jaar. Juist nu meer met algemene regels wordt gewerkt is het logisch dat ook elementen
uit die algemene regel voor meerdere betrokken problematisch zijn of om uitleg vragen en
dat die ineens kan worden gegeven door de hoogste rechter. Een dergelijke mogelijkheid zou
ook in sociaal domein van pas kunnen komen. In het sociaal domein is sinds de wijzigingen
van 2015 veel veranderd en het is dan niet verwonderlijk dat discussie ontstaat over
interpretatie van de wet.
De geleidelijke metamorfose van de verzorgingsstaat in een participatiemaatschappij heeft
tot veranderingen in de organisatie en werkwijze van het moderne openbaar bestuur geleid.
Het moderne openbaar bestuur is een bestuur dat meer op hoofdlijnen en algemene regels
, stuurt en daardoor minder gedetailleerde besluiten neemt. Als gevolg van al deze
veranderingen worden burgers en bedrijven steeds vaker rechtstreeks in hun belang geraakt
door feitelijke (bestuurs)handelingen en uitvoeringshandelingen van private partijen. Tegen
deze handelingen staat op dit moment geen beroep bij de bestuursrechter open, waardoor
er leemten in de rechtsbescherming dreigen te ontstaan.
Inleiding Bestuursrecht artikel week 2
Een burgerbeeld is de perceptie door wetgever, openbaar bestuur, bestuursrechter en
anderen van wat redelijkerwijs van een gewone burger verwacht mag worden in zijn relatie
met het openbaar bestuur. Tegenover een burgerbeeld staat een bestuursbeeld. Een
bestuursbeeld is de perceptie door wetgever, openbaar bestuur, bestuursrechter en gewone
burger van wat redelijkerwijs van het openbaar bestuur verwacht mag worden in zijn relatie
met die burger. Doordat wetgevers, beleidsmakers, bestuursorganen en bestuursrechters
niet uitgaan van een realistisch burgerbeeld, komen burgers regelmatig in ernstige
problemen. Dit brengt ons bij de centrale vraag. Van welk burgerbeeld gaan wetgever,
beleidsmakers, bestuursorganen en bestuursrechters uit? Moet er niet een nieuw,
realistischer burgerbeeld voor de Awb komen?
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat er van uit dat de verhouding tussen burger en
openbaar bestuur een wederkerige en horizontale rechtsbetrekking is. Het bestaan van die
wederkerige en horizontale rechtsbetrekking is de beleidstheorie van de Awb. De Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en enkele andere decentralisatiewetten gaan
volgens Tollenaar uit van de beleidstheorie van de humane rechtsbetrekking tussen burger
en bestuur. De relatie tussen bestuur en burger wordt daarbij herijkt met begrippen als
maatwerk, stimuleren van eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid enzovoort. Het gaat
om een nieuw burgerbeeld en ook een nieuw bestuursbeeld.
Scheltema schrijft dat de wetgever bij het maken van regels uitgaat van een bepaald soort
burgers. Het beeld dat domineert is dat van een rationeel handelende burger die over alle
informatie beschikt die nodig is om de juiste beslissingen te nemen. Ieder wordt ook geacht
de wet te kennen. Deze homo juridicus voldoet niet meer. De burger denkt en handelt heel
anders. Hij reageert niet alleen maar rationeel, en beschikt meestal over veel te weinig
informatie om goed geïnformeerd te kunnen beslissen. Kortom, de rechtsstaat is te veel
ingericht naar een verkeerd beeld van de burger. Daardoor heeft de burger ervaringen met
de rechtsstaat die tegengesteld zijn aan zijn verwachtingen, en daardoor wordt ook de
overheid teleurgesteld in reacties van de burger op het overheidsoptreden.
Volgens Scheltema is een responsieve rechtsstaat een ‘rechtsstaat, waarin de burger ervaart
dat het bij de rechtsstaat om hem te doen is. Scheltema houdt een pleidooi voor minder
bureaucratie en minder werken volgens de regels, voor het centraal stellen van de burger,
voor meer procedurele rechtvaardigheid, voor meer maatwerk in de benadering van de
individuele burger. Die burger moet ervaren dat de burger centraal staat. Dit responsieve
bestuursbeeld komt overeen met het al bestaande bestuursbeeld van de dienende overheid.
De opstellers van de memorie van toelichting bij de Awb hadden in de jaren 80 een veel te
hoog grijpende beleidstheorie, veel te hoog gestemde verwachtingen over hoe wederkerig
en horizontaal de rechtsbetrekkingen tussen bestuur en modale burger al waren, en zich
zouden gaan ontwikkelen. De echte Awb-mens is niet zo zeer een homo juridicus, maar
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller meikewolfs. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.