Nice summary with core parts of the book. Saves a lot of reading.
By: moskahamid • 4 year ago
By: pieterdejonge • 4 year ago
Translated by Google
Great.
By: tiennie • 5 year ago
Translated by Google
crucial marginal numbers (error and general terms and conditions etc) for week two and three for the course contract law at the UvA not summarized...
By: Karlijn123 • 5 year ago
Translated by Google
In the description you could have seen which marginals were summarized.
By: Afke65 • 5 year ago
By: Mischa08 • 5 year ago
By: v1231 • 5 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
Karlijn123
Reviews received
Content preview
Rechtshandeling en overeenkomst – Hijma
Nummers 3 t/m 45 Hijma
Hoofdstuk 1 Algemene inleiding
§1.2 De rechtshandeling
3. Begrip rechtshandeling - De wetgever heef van het centrale begrip ‘rechtshandeling’ geen omschrijving
opgenomen. Wel heef hij ervoor gekozen om een aantal aanwijzingen te geven (zie hiervoor bijv. art. 3:33
BW). In de literatuur wordt de rechtshandeling vaak gedefnieerd als een handeling die op rechtsgevolg is
gericht, of als een handeling waarmee rechtsgevolg wordt beoogd. Daarbij is onder ‘rechtsgevolg’ te verstaan
het ontstaan, gewijzigd raken of tenietgaan van een bepaalde juridische relate.
4. Rechtshandelingen versus andere handelingen - Het gegeven dat zij op het intreden van rechtsgevolg moet
zijn gericht, onderscheidt de rechtshandeling van gewone handelingen. Een onrechtmatge daad is weliswaar
een voor het recht relevante handeling, en roept ook een rechtsgevolg in het leven (er ontstaan een
verbintenis tot schadevergoeding), maar daarmee is zij nog geen rechtshandeling. Rechtshandelingen zijn
uitsluitend de handelingen die, naar hun aard, gericht zijn op een of meer bepaalde rechtsgevolgen. Ten
aanzien van dit type gedragingen (rechtshandelingen) is de houding van het recht positef. Zolang er geen
zwaarwegende redenen zijn voor het tegendeel, zal het recht zich achter de handelende en zijn
rechtshandeling opstellen, in die zin dat het de rechtsgevolgen waarop wordt aangestuurd ook inderdaad doet
intreden. De menselijke autonomie komt tot uitdrukking, d.w.z. de bevoegdheid van elk individu om de eigen
rechtsposite te bepalen.
Een rechtsfeit kan worden omschreven als een feit waaraan rechtsgevolg is verbonden. Tot deze (omvangrijke)
rubriek der rechtsfeiten behoren uiteraard de rechtshandelingen. In de derde plaats zijn er ‘blote feiten’ (niet-
handelingen) waaraan het recht rechtsgevolg verbindt en die daarmee de status van rechtsfeit hebben; men
denke onder meer aan geboorte of overlijden.
5. Meerzijdige en eenzijdige rechtshandelingen - De rubriek van de rechtshandelingen kan worden ontleed in
meerzijdige en eenzijdige rechtshandelingen. De meerzijdige rechtshandeling laat zich omschrijven als een
rechtshandeling die door meer dan één persoon wordt verricht. Naast de meerzijdige staat de eenzijdige
rechtshandeling, die door slechts één persoon tot stand wordt gebracht. Voor de geldigheid van veel van deze
eenzijdige rechtshandelingen is vereist, dat de bewuste handeling tot een bepaalde andere persoon wordt
gericht. Die andere persoon brengt de handeling niet zelf mede tot stand, maar hij fungeert als ontvanger van
de verklaring, als geadresseerde. Naast deze ‘eenzijdige gerichte’ kent het recht ‘eenzijdige niet-gerichte’
rechtshandelingen; voor de totstandkoming hiervan is noch de instemming van een andere persoon, noch de
ontvangst door een bepaalde andere persoon noodzakelijk. Het onderscheid tussen eenzijdige gerichte en
eenzijdige niet-gerichte rechtshandelingen komt in diverse wetsartkelen tot uitdrukking. Op het terrein van de
nulliteiten is de wetgever geneigd de eenzijdige gerichte rechtshandelingen conform de meerzijdige te
behandelen, en alleen voor de eenzijdige niet-gerichte rechtshandelingen een aparte plaats in te ruimen.
6. Wetelijke regelingen - Voor alle rechtshandelingen geschreven is ttel 3.2 art. 3:32-59. In deze wetelijke
ttel kunnen twee hoofdthema’s worden onderkend: de totstandkoming van de rechtshandeling en de
(ver)nietgheid van rechtshandelingen.
7. Rechtshandelingen buiten het vermogensrecht - De rechtshandelingen buiten het vermogensrecht vertonen
vaak een duidelijke verwantschap met vermogensrechtelijke rechtshandelingen, maar zijn daaraan toch niet in
alle opzichten gelijk te stellen. De bij dit ‘enerzijds-anderzijds’ passende conclusie is neergelegd in de
schakelbepaling van art. 3:59: de regels van de rechtshandelingenttel vinden buiten het vermogensrecht
overeenkomstge toepassingen, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich
daartegen niet verzet.
§1.3 De (obligatoire) overeenkomst
8. Begrip overeenkomst - Een overeenkomst in de zin van ttel 6.5 is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij
een of meer partjen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan (art. 6:213 lid 1). Iedere
overeenkomst is een rechtshandeling, maar omgekeerd is niet iedere rechtshandeling een overeenkomst.
Volgens de omschrijving van art. 6:213 lid 1 wordt de overeenkomst gekenmerkt door haar
verbintenisscheppende – vaak wordt gesproken van obligatoire – karakter. Naar het juridisch spraakgebruik
wordt de (obligatoire) overeenkomst dikwijls contract genoemd; evenzo wordt het overeenkomstenrecht vaak
,als contractenrecht betteld. Een tweede bijzonderheid van het spraakgebruik is hierin gelegen, dat de
begrippen overeenkomst en contract niet alleen worden gebruikt om de verbintenisscheppende handeling zelf
aan te geven, maar eveneens ter aanduiding van de door die handeling in het leven geroepen
rechtsverhouding.
9. Wetelijke regeling; gelaagde structuur - De nieuwe wetgever heef een uit theoretsch en systematsch
oogpunt aantrekkelijke koers gekozen, door in het Algemeen Deel (Boek 3 ttel 2) eerst een voor alle
rechtshandelingen geldend regelstelsel neer te leggen, en dit vervolgens voor het deelgebied der obligatoire
overeenkomst met een tweede laag bepalingen aan te vullen (Boek 6 ttel 5). Ten gevolge van deze gelaagde
structuur wordt de obligatoire overeenkomst door meer dan één complex van wetsbepalingen beheerst.
10. Meerpartjenovereenkomst - Het recht kent ook overeenkomsten tussen méér dan twee partjen, de
meerpartjenovereenkomst. Art. 6:213 lid 2 BW: bedoelde bepalingen zijn op de meerpartjenovereenkomst
niet toepasselijk, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de
overeenkomst zich daartegen verzet. Dit moet worden gelezen tegen de achtergrond van het feit dat het
voorafgaande eerste lid de overeenkomst omschrijf in bewoordingen die ook de meerpartjenovereenkomst
omsluiten. Beziet men art. 6:213, leden 1 en 2 in onderling verband, dan ontstaat het beeld dat de regels van
het overeenkomstenrecht in principe ook voor de meerpartjenovereenkomst gelden (lid 1), maar dat dit
vertrekpunt uitzonderingen kent (lid 2).
11. Bijzondere overeenkomsten - De bijzondere overeenkomsten of bijzondere contracten zijn in Boek 7 of 7A
van een nadere wetelijke uitwerking voorzien. Herhaaldelijk zal men op drie plaatsen in de wet moeten zoeken
om een volledig beeld te bereiken van wat rechtens is (eventueel ook bij het algemene gedeelte van het
verbintenissenrecht). Sommige overeenkomsten voldoen aan de omschrijvingen van meer dan één van de in de
wet uitgewerkte bijzondere contracten; zij worden gemengde overeenkomsten genoemd.
12. Verdere onderscheidingen van (obligatoire) overeenkomsten - De obligatoire overeenkomsten kunnen aan
de hand van diverse criteria op diverse wijzen worden onderverdeeld:
1) Tweepartjen- tegenover meerpartjenovereenkomsten.
2) Bijzondere (en gemengde) overeenkomsten tegenover niet-bijzondere overeenkomsten.
3) Wederkerige overeenkomsten tegenover eenzijdige overeenkomsten.
Een overeenkomst is wederkerig, indien elk van beide partjen een verbintenis op zich neemt ter
verkrijging van de prestate waartoe de wederpartj zich daartegenover jegens haar verbindt (art.
6:261 lid 1). Overeenkomsten die niet aan deze omschrijving voldoen, heten eenzijdig.
4) Overeenkomsten onder bezwarende ttel (‘anders dan om niet’) tegenover overeenkomsten om niet.
Een contractspartj gaat een overeenkomst aan onder bezwarende ttel, indien de door haar
toegezegde prestate in verband staat met een bepaalde prestate van de wederpartj. Niet onder deze
omschrijving vallende overeenkomsten noemt men overeenkomsten om niet.
5) Consensuele overeenkomsten tegenover formele (en reële) overeenkomsten.
Voor consensuele overeenkomsten gelden geen vormvereisten. Voor formele overeenkomsten gelden
wel vormvereisten. Reële contracten kunnen volgens de wet pas ontstaan zodra de zaak waarop zij
betrekking hebben door de ene partj aan de andere wordt overhandigd (bijv. bruikleen).
6) Kortstondige overeenkomsten tegenover duurovereenkomsten.
Dit overzicht van onderscheidingen is niet als uitputend bedoeld; er zijn nog verschillende andere
rubriceringsmogelijkheden.
13. Grondbeginselen van contractenrecht - Het recht betrefende de obligatoire overeenkomst wordt beheerst
door een drietal grondbeginselen: de contractsvrijheid, de vormvrijheid (het consensualisme) en de
verbindende kracht van de overeenkomst (‘pacta sunt servanda’). Iedere overeenkomst, hoe ook gesloten,
rechtens als verbindend zal worden aangemerkt.
14. Contractsvrijheid - Het grondbeginsel van de contractsvrijheid houdt in, dat het partjen vrijstaat een
overeenkomst te sluiten met wie zij wensen, met de inhoud welke zij wensen, en op het moment dat zij
wensen. Dit principe is niet uitdrukkelijk in de wet neergelegd, maar komt wel naar voren in de algemene
erkenning en regeling van de overeenkomst. De contractsvrijheid vindt haar grens, waar de uitoefening ervan
in een concrete situate in confict komt met een belang van hogere orde. Overigens bevat het contractenrecht
,relatef weinig dwingende wetgeving (vooral regelend). Dwingend recht komt met name voor indien de
wetgever aan één van de partjen een bijzondere bescherming wil bieden.
15. Consensualisme en verbindende kracht - De vormvrijheid is neergelegd in art. 3:37 lid 1: tenzij anders is
bepaald, kunnen verklaringen in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten
liggen. Omdat voldoende is dat op enigerlei wijze consensus (wilsovereenstemming) tot uitdrukking komt,
wordt dit beginsel wel als dat van het consensualisme aangeduid. Dit principe kent ook uitzonderingen.
Het derde grondbeginsel, dat van de verbindende kracht van de overeenkomst (pacta sunt servanda) is
neergelegd in art. 6:248 lid 1: ‘Een overeenkomst heef (() de door partjen overeengekomen rechtsgevolgen
(()’. Ook dit principe kent zijn uitzonderingen.
16. Partjen en hun hoedanigheid - Tussen natuurlijke personen (mensen) en rechtspersonen, tussen
partculieren en handelaren, tussen leken en deskundigen wordt in principe geen verschil gemaakt. Er wordt
maar zelden van deze eenvormige koers afgeweken. Het feit dat de wet maar incidenteel gewicht toekent aan
de hoedanigheden van de contractspartjen, betekent niet dat de diverse denkbare contractanten bij de
toepassing van de wet ook steeds in alle opzichten gelijk zullen worden behandeld.
- Een eerste gebied vormt de uitleg van de overeenkomst. In diverse arresten heef de HR uitgemaakt
dat als een door een professionele contractant opgesteld beding onduidelijkheden bevat, het voor de
hand ligt dit beding in het voordeel van diens (leek)wederpartj uit te leggen. En in het Haviltex-arrest
overwoog de HR t.a.v. de contractsuitleg in het algemeen, dat daarbij van belang kan zijn tot welke
maatschappelijke kring partjen behoren en welke rechtskennis van zodanige partjen mag worden
verwacht.
- In de tweede plaats valt te wijzen op het gewicht dat in het kader van een beroep op dwaling (art.
6:228) pleegt te worden toegekend aan de over en weer aanwezig gebleken deskundigheid.
- In de derde plaats is te denken aan de resultaten waartoe de toetsing aan redelijkheid en billijkheid
(art. 6:248 lid 2) aanleiding kan geven. Bij de vraag of redelijkheid en billijkheid al dan niet aan een
bepaalde contractuele afspraak derogeren, komt mede belang toe aan de onderlinge verhouding en
de maatschappelijke posite van partjen.
17. Niet-obligatoire overeenkomsten - Er bestaan diverse andere overeenkomstypen, zoals in het
verbintenissenrecht de liberatoire overeenkomst, en in het goederenrecht de goederenrechtelijke of zakelijke
overeenkomst. Voor zover geen specifeke wetelijke regelen aanwijsbaar zijn, worden zulke andersoortge
overeenkomsten alleen door de algemene ttel 3.2 beheerst. Het aldus te constateren ‘gat’ wordt verkleind
door de schakelbepaling van art. 6:216.
§1.4 Afrondende algemene opmerkingen
18. Kenbronnen - Kenbronnen van het burgerlijk recht zijn de wet, de rechtspraak en de literatuur. Een
belangrijke bron van informate die hiermee op zichzelf nog niet is genoemd, is de parlementaire geschiedenis
van het wetboek. Het neemt een tussenposite in tussen wet en literatuur. Wat de jurisprudente betref komt
uiteraard een groot gezag toe aan de uitspraken van de HR. Principiële uitspraken van de HR staan qua
praktsch efect niet zelden aan wetgeving gelijk. Ten slote is er de literatuur: hand- en studieboeken,
proefschrifen, monografeën, bundel- en tjdschrifartkelen, annotates.
18a Europese richtlijnen - De organen van de EU stellen geregeld richtlijnen vast die voor het burgerlijk recht
relevant zijn. Zulke richtlijnen hebben geen directe horizontale werking: een burger kan zich er in een confict
met een andere burger niet rechtstreeks op beroepen. Een Europese richtlijn is gericht tot de lidstaten als
zodanig, en verlangt van hen de ontwikkeling van implementatewetgeving. Volgens de vaste jurisprudente
van het Europese Hof van Justte is de natonale rechter gehouden zijn natonale recht zoveel mogelijk in het
licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn uit te leggen. Er is mogelijkheid tot het voorleggen van
een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justte.
19. Rechtsvergelijking - Voor de ontwikkeling van het eigen natonale recht is kennisneming van en vergelijking
met het recht van andere landen dikwijls bijzonder vruchtbaar. Hoewel de buitenlandse oplossingen voor ons
recht uiteraard niet dwingend zijn, is de rechtsvergelijking een niet te onderschaten bron van inspirate.
20. Internatonaal privaatrecht - Soms staat de rechter voor de keuze om uit te maken door welk natonaal
recht een bepaalde relate wordt beheerst. De keuze tussen deze mogelijkheden is het werkterrein van een
, afzonderlijk gedeelte van het privaatrecht, het zogenaamde internatonaal privaatrecht. Dit internatonaal
privaatrecht is in origine natonaal van aard en goeddeels ongeschreven, maar is inmiddels voor een belangrijk
deel in verdragen gecodifceerd.
21 Overgangsrecht - Soms kan zich een keuze tussen twee ‘soorten’ Nederlands recht aandienen. Pakken we
het oude wetboek of het nieuwe wetboek (voor 1992 of na 1992). Dergelijke keuzeproblemen worden
beantwoord aan de hand van een afzonderlijk gedeelte van het recht, het overgangsrecht, dat wat de overgang
van oud naar nieuw BW betref zijn regeling heef gevonden in de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek
(OBW).
Hoofdstuk 2 Totstandkoming
§2.1 Inleiding
22. Totstandkoming als ontstaansfeit - Tegenwoordig doelt men met het begrip ‘rechtshandeling’ veelal niet op
het rechtsfeit zelf, maar op het samenstel van rechtsgevolgen dat eraan verbonden is. Het is met het oog op
deze laatste betekenis dat men spreekt van de ‘totstandkoming’ van de rechtshandeling. Het begrip
‘totstandkoming’ duidt dan het feit aan, dat de rechtshandeling, de overeenkomst, doet ontstaan.
23. Structuur van de wetelijke regeling - De totstandkoming van alle (vermogensrechtelijke) rechtshandelingen
regelt het Burgerlijk Wetboek in het algemeen deel van het vermogensrecht, dus in Boek 3; aanvullend bevat
Boek 6 bepalingen over de totstandkoming van overeenkomsten.
§2.2 Het tot stand komen van rechtshandelingen
§2.2.1 Algemeen
24. De rechtshandeling als wilsverklaring - Met het insttuut van de rechtshandeling erkent het burgerlijk recht
het ‘partculier initatef’ in private rechtsbetrekkingen. Zowel het antwoord op de vraag óf bepaalde
rechtsgevolgen intreden, als dat op de vraag wélke rechtsgevolgen intreden, wordt door het recht afankelijk
gesteld van het goeddunken van het individuele rechtssubject. Het inzicht dat de rechtshandeling keuzevrijheid
van het individu veronderstelt, heef de rechtswetenschap geïnspireerd tot de theorie van de wilsverklaring,
waarvan de essente is weergegeven in ons art. 3:33: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg
gerichte wil die zich door een verklaring heef geopenbaard’.
25. Bescherming van vertrouwen - Zodra de rechtsorde aan de wilsverklaring van het individuele rechtssubject
gezag toekent komen de belangen van anderen dan de handelende persoon in het geding. Ook met hen moet
de rechtsorde rekening houden. Bescherming van het vertrouwen van hen die bij de rechtshandeling betrokken
zijn, is een tweede leidend beginsel van de regeling van de totstandkoming, zoals dat met name tot uitdrukking
komt in art. 3:35 en 3:36.
§2.2.2 De verklaring
26. Vorm van de verklaring - Lid 1 van art. 3:37 geef uitdrukking aan het beginsel van het consensualisme: dat
een wilsverklaring in iedere vorm kan geschieden, is regel; dat een bijzondere vorm in acht moet worden
genomen, is uitzondering. Wat het gevolg is van de overtreding van een wetelijk vormvoorschrif, bepaalt art.
3:39. Behalve de wet kan ook een voorafgaande rechtshandeling het in acht nemen van een bepaalde vorm
voorschrijven. De bepaling van art. 3:37 lid 1 spreekt van ‘verklaringen, met inbegrip van mededelingen’ en
beperkt zich dus niet tot verklaringen die een rechtshandeling inhouden. Met het oog op de uitleg van
wetelijke en contractuele vormvoorschrifen stelt lid 2 van art. 3:37 met een schrifelijke verklaring het
deurwaardersexploot gelijk.
27. Stlzwijgende wilsverklaringen - Volgens art. 3:37 lid 1 kunnen verklaringen ook in een of meer gedragingen
besloten liggen. Met een handgebaar of een hoofdknik kan men zijn wil evengoed verklaring als met woorden.
Men spreekt wel van ‘stlzwijgende wilsverklaringen’. Steeds hangt het ervan af wat de wederpartj in de
gegeven omstandigheden uit het gedrag redelijkerwijs mocht afeiden. Niet alleen wat de inhoud van de
wilsverklaring aangaat, maar ook voor wat betref de vraag óf er wel een wilsverklaring is afgelegd, is de
wilsvertrouwensleer dus beslissend. In een enkel geval bepaalt de wet wat als een stlzwijgende wilsverklaring
moet worden beschouwd.
28. Toerekening van verklaringen - De in feite door A afgelegde verklaring geldt soms rechtens als een
verklaring van B. een dergelijke toerekening ligt besloten in het leerstuk van de vertegenwoordiging, maar doet
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Karlijn123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.24. You're not tied to anything after your purchase.