Inleiding in de Gezondheidspsychologie
Health Psychology 8th edition - Edward P. Sarafino & Timothy W. Smith
Hoofdstuk 1 An Overview of Psychology and Health
Gezondheid = positieve staat van fysiek, geestelijk, en sociaal welzijn – dus niet alleen: ontbreken van
verwonding of ziekte! – varieert in tijd langs een continuüm. Je kunt nl 'niet-ziek' zijn, maar tegelijk
ook niet gezond.
Illness/wellness continuum : continuüm van dood (ene kant) tot optimale gezondheid (andere kant).
In het midden is een neutrale gezondheidsstatus.
Aaron Antonovsky: verleggen focus naar gezond blijven/worden.
17e -19e eeuw: 2 type ziektes belangrijkste doodsoorzaak in Noord-Amerika:
1. Dietary diseases (dieetziekte): door ondervoeding, bijv. Beriberi: gebrek aan vitamine B
-> bloedarmoede en verlamming.
2. Infectieziekte: acute ziekte veroorzaakt door schadelijke micro-organismen, zoals bacteriën of
virussen in het lichaam. Tegenwoordig nog steeds grootste doodsoorzaak in
ontwikkelingslanden.
18e eeuw: Pokken, Difterie, Gele koorts, Mazelen en Griep → honderden tot duizenden doden. Malaria en
Dysenterie doden niet onmiddellijk, maar verzwakten slachtoffers waardoor ze sneller overleden.
Europeanen brachten deze ziekte mee naar Noord-Amerika. Hoog dodental doordat:
inheemse populatie niet eerder blootgesteld aan deze micro-organismen, dus geen immuniteit
weinig genetische variatie → weinig immuniteit
19e eeuw: Tuberculose (‘consumption’). Situatie verbeterd door: persoonlijke hygiëne, grotere weerstand bijv.
betere voeding, volksgezondheidsinnovatie als waterreiniging en afvalwaterfaciliteiten.
Chronische ziektes: tegenwoordig grootste oorzaak bij volwassenen. Degeneratieve ziektes, zoals: hart-
problemen, kanker en beroerte. 2 Oorzaken:
1. Mensen worden ouder; oudere mensen lijden eerder aan chronische ziekte.
2. Industrialisatie → verhoogde stress en blootstelling aan schadelijke stoffen.
Duizenden jaren geleden: ziekten veroorzaakt door slechte geesten (mystieke krachten). ‘Trephination’ = gaten in
schedel, zodat de ziekteverwekkende demon het hoofd kon verlaten.
Humoral theory (Hippocrates - Grieken, 500-300 v Chr) = lichaam bevat 4 vloeistoffen (humors), als deze in
balans zijn is er gezondheid, bij disbalans → ziekte. Oplossing: goed dieet en overmaat vermijden
om balans te krijgen.
Plato: 1e die scheiding tussen lichaam en geest suggereerden.
Mind-body problem: kwestie wat de relatie is tussen lichaam en geest.
Galen (Griekse arts): ontdekte dat ziektes gelokaliseerd waren in verschillende delen van het lichaam en
verschillende effecten hadden.
Middeleeuwen: Kerk zorgde voor stagnatie in ontwikkeling medische kennis. Ziekte was Gods straf. Verbod op
ontleding van mens en dier. Priesters moesten mensen beter maken en kwade geesten verdrijven.
St. Thomas Aquinas (Italiaanse filosoof, 13e eeuw): zag als eerste relatie tussen lichaam en geest.
Renaissance (14e en 15e eeuw): zoektocht naar de waarheid. Meer mensgericht dan Godgericht.
Descartes (17e eeuw): scheiding van lichaam en geest (net als Grieken). Had grootste invloed op wetenschappelijk
denken. 3 belangrijke innovaties:
1. Lichaam is een soort machine.
2. Lichaam en geest communiceren met elkaar door de pijnappelklier.
3. Dieren hebben geen ziel en de ziel van de mens verlaat het lichaam bij de dood.
1 van 63 ©JaneL
,18e en 19e eeuw: snelle groei van medische kennis dankzij de microscoop en de ontleding van dood lichaam. Ook
een ontwikkeling van de chirurgie door de uitvinding van ontsmetting en anesthesie.
Biomedische model = alle ziektes of psychische stoornissen kunnen verklaard worden door storingen in
fysiologische processen (bijv. verwonding of infectie).
Sir William Osler (arts, eind 19e eeuw): geest kan gezondheid beinvloeden
Ontbrekende factor in het biomedische model is de persoon zelf. Levenstijl en persoonlijkheid van de persoon zijn
ook belangrijke factoren. Door explosieve medische kosten noodzakelijk om gezondheid ook van deze kant te
benaderen.
Risicofactoren = Karakteristiek gedrag of condities die geassocieerd worden met bepaalde ziektes.
Biologisch: via genen
Behavioral: bijv. roken, weinig beweging.
Onderzoek bewijst dat gezondheid van mensen met gezonde levenstijl gelijk was aan mensen 30 jr jonger met
ongezonde levenstijl! → gezonde levenstijl van substantiele invloed op ziekte en vroegtijdig overlijden->
behavior matters!
Relatie tussen gezondheid en persoonlijkheid (stabiele trekken):
laag in conscientiousness; vroeger overlijden aan bijv. cardiovasculaire aandoeningen
hoog in positieve emoties; leven gemiddeld langer (blij, enthousiast)
hoog in anxiety, depression, hostility en pessimisme; vroeger overlijden door bijv. hart aandoeningen.
Conversion Hysteria (Freud) = onbewuste emotionele conflicts worden `converted` (omgezet) in fysieke
symptomen. Daardoor kunnen mensen fysieke symptomen hebben zonder fysiologische oorzaak.
O.a. Glove anesthesia: omdat de hand geen gevoel heeft → leidde tot psychosomatische medicijnen.
Psychosomatische medicijnen: vanaf jaren '30, betekent dat zowel geest als lichaam erbij betrokken zijn (niet
imaginary!) → interdisciplinair (vooral medische focus)
Medische gedragswetenschappen (behavioral medicine,1970) = bestudering van gedrag vanuit de medische/
gezondheidsoptiek. Kenmerken: interdisciplinair en gericht op het behaviorisme (vooral focus op
interventie om gezonde levenstijl te promoten). Gedrag gebaseerd op 2 type leren:
Klassieke conditionering: ongeconditioneerde stimulus vervangen door geconditioneerde stimulus
Operante conditionering: gedrag veranderd door consequentie door reinforcement of punishment
Biofeedback = controleren en monitoren van fysiologische processen (bloeddruk etc) bij persoon zodat hij/zij
vrijwillige controle krijgt = operante conditionering, de feedback dient als reinforcement (bijv. bij hoofdpijn
etc.)
Gezondheidspsychologie (1978): onderdeel van de psychologie gericht op verkrijgen van inzicht in de
psychologische factoren die een rol spelen bij hoe en waarom mensen gezond blijven of ziek worden, en
hoe zij omgaan met die ziekte.
Sarafino: verzameling van educatieve, wetenschappelijke en professionele bijdragen van de psychologie aan
onderstaande doelstellingen. Vooral focus op psychologie; psychologische subgebieden; klinisch, sociale,
ontwikkelings, fysiologisch etc. Doelstellingen:
Gezondheidsbevordering en handhaving van de gezondheid.
Preventie van ziekte, behandeling van ziekte en ‘goed’ omgaan met ziekte.
Identificatie van oorzaken van ziekte en gezondheid en van diagnostische factoren.
Analyseren en verbeteren van de gezondheidszorg en het gezondheidsbeleid.
Verschil met klinische psychologie: klinisch vooral focus op psychische gezondheid, gezondheidspsychologie
vooral lichamelijke gezondheid!
Verschil met medische psychologie: medisch vooral focus op ziektegedrag, gezondheidspsychologie ook
preventie!
Biopsychosocial model = toevoegen van psychologische en sociale factoren aan biomedisch model (biologische
factoren; fysiologie + erfelijke genen en processen) = holistisch.
2 van 63 ©JaneL
,Psychologische factoren (focus op gedrag en mentale processen):
Cognitie; mentale activiteit dat bestaat uit perceptie, leren, denken, interpreteren, geloven, probleem
oplossen.
Emotie; subjectieve gevoelens die invloed hebben op onze gedachte, gedrag en fysiologie.
Motivatie; proces waardoor we een activiteit starten, richting kiezen en volhouden.
Sociale factoren: maatschappij, gemeenschap, familie
Biological concept of systems = lichaam is een dynamisch geheel van samenwerkende onderdelen.
Sociaal systeem Psychologisch systeem Biologisch systeem
- maatschappij - cognitie - organen
- gemeenschap - emotie - weefsel
- familie - motivatie - cellen
Ontdekkingen:
psychologische methode verlaagd anxiety bij patienten die operatie ondergaan + sneller herstel
programma's voor veilige seks, verlagen risicogedrag en spreiding HIV
mensen met veel social support van familie/vrienden leven langer en gezonder
stress heeft negatief effect op immuunsysteem
psychologische en educatieve programma's voor hartproblemen verlagen stresgevoelens/leven langer
biofeedback etc. kan pijnverlagen bij chronische hoofdpijn patienten
Gerelateerde gebieden van Gezondheidspsychologie:
– Medische wetenschap
– Epidemiology: wetenschappelijke studie van verdeling en frequentie van ziekte en verwonding. Doel:
achterhalen waarom bepaalde ziektes op een bepaalde manier verspreid zijn. 5 Gebruikte termen:
- Mortality: dood, over het algemeen op grote schaal.
- Morbiditeit: ziekte en verwonding.
- Prevalentie: aantal gevallen van bepaalde aandoening op een bepaald moment.
- Incidentie: aantal nieuwe gevallen gedurende bepaalde periode.
- Epidemie: situatie waarin incidentie (vaak besmettelijke ziekte) snel is gestegen.
– Publieke gezondheidszorg
– Sociologie
– (Medische) Anthropologie; gezondheidsverschillen tussen culturen
– Gezondheidseconomen; onderzoeken vraag en aanbod naar gezondheidszorg en kostenaspecten
– Health policy; politiek beleid t.a.v. gezondheid (incl. verzekeraars)
Oorzaak – effect conclusie moet 3 elementen bevatten (Randomized controlled trials): p21 t/m 29 leesstof!
1. afhankelijke en onafhankelijke variabelen moeten samenhangen (corresponderen en variatie)
2. oorzaak gaat vooraf aan effect
3. andere plausibele oorzaken zijn uitgesloten
Non-experimental onderzoek: geen manipulatie van onafhankelijke variabele of gelijkstellen van groepen → niet
geschikt voor onderzoek relatie oorzaak-effect! Wel zinvol als het niet mogelijk is om variabele te
varieren of bij onderzoek schadelijke oorzaken (anders onethisch)
Correlatie onderzoek: relatie tussen variabelen, bijv.: mensen met weinig beweging → hogere bloeddruk =
negatieve correlatie tussen bloeddruk en beweging. Non-experimenteel onderzoek. Geschikt voor
onderzoeken bestaande relaties, voorspellendi informatie en ontwikkelen hypothesen die verder
experimenteel onderzocht kunnen worden.
Let op! Dus geen oorzaak-gevolg omdat variabelen niet gemanipuleerd worden.
Correlatie coefficient = +1.0 – -10 waarde geeft sterkt aan tussen de variabelen (.00 = geen relatie)
Quasi-experimental onderzoek = deelnemers niet random toegewezen in groepen. Bijv. Ex Post Facto Study =
indeling o.b.v. mannen/vrouwen, cholesterol niveau, leeftijd en dieet (low fat/fat). Uitkomst is
correlationeel, dus geen oorzaak-gevolg!
3 van 63 ©JaneL
, Retrospectieve aanpak: kijken naar geschiedenis van deelnemers om overeenkomsten te ontdekken.
Prospectieve aanpak: vooruitkijken, bijhouden wat er in toekomst gebeurt. Bedacht door
epidemiologen om risicofactoren te identificeren,
2 Type onderzoek om leeftijdsvariabele te onderzoeken:
Cross-sectional: verschillende leeftijden op hetzelfde moment onderzoeken. Nadeel: geen zicht op
stabiliteit of individuele veranderingen.
Longitudal: zelfde deelnemers over lange periode onderzoeken (= prospectieve methode met specifieke
focus op leeftijd). Nadeel: kostbaar en risico dat deelnemers afhaken.
Cohort effect = invloed door opgroeien in andere tijden (cohort = groep met zelfde demografische factor zoals
leeftijd, generatie, sociale klasse etc.)
Case study (single subject approach) = uitvoerige beschrijving van ontwikkeling en behandeling van meestal
bijzonder medisch of gedragsprobleem.
Twin en adoptie studies: vaak voor onderzoek naar erfelijkheid versus invloed omgeving. Conclusies:
Erfelijkheid ook invloed op fysiologische eigenschappen zoals bloeddruk en hartslag
Genetische stoornis kan hoge levels of cholesterol veroorzaken → hartproblemen op jonge leeftijd
Erfelijkheid vnl. grote impact op gezondheid op jonge leeftijd, op latere leeftijd worden gewoonte en
levenstijl steeds belangrijker.
Genetische factoren spelen rol bij kanker, maar omgevingsfactoren spelen grotere rol!
Onderzoek ik molecular genetics toont aan dat specifieke genen betrokken zijn bij complexe
gedragstoornissen zoals verslaving en biologische trekken zoals hoog cholesterol e.a.
Elke cel bevat ca. 30.000 – 40.000 genen → invloed op trekken incl. meer dan 3.000 ziektes. Bijv:
Sickle-cell anemia: maken sikkelvormige rode bloedcellen aan die minder zuurstof vervoeren en
samenklonteren. (vaak bij donkergekleurde bevolking). Passen niet door bloedvaten met als gevolg
zuurstoftekort in organen en weefsels.
Phenylketonuria (PKU): lichaam van baby kan geen noodzakelijk enzym aanmaken om toxic amino acid te
verbranden (vaak onder blanken). Amino Acids kunnen hersenschade veroorzaken. Speciaal dieet nodig
→ na 5 jr kunnen PKU kinderen over naar normaal dieet.
Oncogenes: genen die kanker veroorzaken. Bijv. darm, borst, long en huidkanker. Kunnen normale genen
zijn die muteren bij exposure to schadelijke omgevingsfactoren.
Epigenetics = omkeerbare erfelijke veranderingen in DNA door omgeving tijdens zwangerschap en kindertijd. Bijv.
schadelijke stoffen, bacterie- virusinfecties, dieet, tabak, drugs, alcohol. Nog veel onbekend.
___________________________________________
Hoofdstuk 2 The Body’s Physical Systems
Zenuwstelsel: Vanuit cellichaam lopen dendrieten (vertakkingen), die fungeren als ontvanger van signalen van
aangrenzende neuronen. De signalen reizen door het axon, die zich aan het uiteinde splitsen in takken.
Daarop zitten synaptische knoppen (kleine zwellingen). Synaptisch knoppen zijn door synaps verbonden
met de dendrieten van andere neuronen.
Signaal bestaat uit elektrochemische activiteit. Als ionen genoeg geladen zijn → potentiaal → reist door
axon + stimuleert synaptische knoppen → laten neurotransmitter los.
Epilepsie: grote clusters neuronen activeren in abnormale hoeveelheden → veroorzaken epileptie-aanvallen
2 typen Neurotransmitters:
Exciterend (stimulerend): vergroten kans op actiepotentiaal
Inhiberend (remmend): verkleinen kans op actiepotentiaal
Hersenen worden vooral zwaarder door het aantal gliacellen en myeline. De myeline zorgt voor de snelheid en dat
impulsen niet gestoord worden door andere. Myeline ontwikkelt zich bij kinderen van het hoofd naar beneden (ook
zichtbaar in motorische ontwikkeling). Met ouder worden wordt het brein lichter door verlies aan synapsen.
Multiple Sclerosis: myelineschede is aangetast → zwakke spieren, slechte coordinatie.
4 van 63 ©JaneL
,Centrale zenuwstelsel = hersenen en ruggenmerg
Perifere zenuwstelsel = uitlopers van het centrale zenuwstelsel, bestaan uit zenuwen.
Centrale zenuwstelsel:
Forebrain
Telencephalon: Cerebrum (grote hersenen) en Limbisch systeem: emoties als angst, boosheid.
Cerebrum bestaat uit Cerebrale cortex en de linker- en rechterhersenhelft.
Links: redeneren, gesproken en geschreven taal.
Rechts: visueel, emotie en waarneming.
o Frontale lob: ideeën, planning, zelfbewustzijn en emotie. Schade: persoonlijkheidsveranderingen
en emotieverandering.
o Temporale lob: gehoor, zicht en geheugen. Schade: spraakbegrip en richting waarvan geluid komt.
o Occipitale lob: zicht. Schade: blindheid en objectherkenning.
o Pariëtale lob: lichaamssensaties zoals: pijn, kou, hitte, aanraking en beweging.
o Limbische systeem: belangrijk bij de uiting van emoties.
Diencephalon: Thalamus en Hypothalamus.
o Thalamus: relaisstation voor informatie in het zenuwstelsel. Stuurt de skeletspieren vanuit de
motorcortex van het cerebrum.
o Hypothalamus: emoties, motivatie en autonoom zenuwstelsel. Beïnvloedt eten, drinken en
seksuele activiteit. Homeostase bewaren.
Cerebellum: Kleine hersenen. Lichaamsbalans bewaren en beweging coördineren.
Hersenstam: Bestaat uit Middenhersenen, Pons, Medulla (reticulair systeem en merg).
Middenhersenen: spierbeweging. Ligt onder Thalamus, ontvangt informatie van visuele en auditieve
systemen. Schade: Parkinson.
Pons: oogbeweging, gezichtsuitdrukking en kauwen. Grote zwelling op de hersenstam
Medulla (=merg): vitale functies als ademhaling, hartslag en diameter van bloedvat (beïnvloedt bloeddruk).
Schade: Polio. Reticulair systeem: slaapstatus, opwinding en aandacht. Netwerk van
neuronen van de bodem tot top van de hersenstam en in de Thalamus. Schade: coma en
epilepsie.
Ruggenmerg: Stuurt berichten door tussen het brein en andere delen van het lichaam.
Efferent: impulsen van het brein weg.
Afferent: impulsen naar brein toe.
Paraplegia: onderste deel aangetast → onderlichaam verlamd
Tetraplegia: bovenste deel aangetast→ verlamming van benen en armen
Perifere zenuwstelsel: Communicatie van perifere zenuwstelsel via hersenzenuwen (12 sets) die vanuit
hersenstam lopen.
2 Groepen motorische neuronen:
– Somatische zenuwstelsel: Skeletdeel van perifere zenuwstelsel; zintuigen + spieren → bewust aan te
sturen
– Autonome zenuwstelsel: interne organen en inwendige spieren (rondom organen, dus niet verbonden aan
bot). Regelt belangrijker lichaamsfunctie als hartslag en spijsvertering. Niet bewust aan
te sturen!
Autonome zenuwstelsel onder te verdelen in:
– Sympathisch: activeren processen die energie kosten zoals actie, fight/flight, versnelt hartslag en ademhaling.
– Parasympatisch: bevorderen rust, slapen, verteren, vertraagt hartslag en ademhaling.
Vagus nerve = belangrijkste zenuw voor reguleren sympathisch en parasympatische activiteit. Loopt van
hersenstam naar spieren van belangrijkste organen zoals longen, luchtwegen, hart en darmen.
5 van 63 ©JaneL
,Endocriene systeem (= klieren) = set klieren die communiceren via hormonen (chemische substanties). Vaak
met autonome zenuwstelsel afgegeven via bloedbaan.
Verschil met zenuwstelsel: zenuwstelsel communiceert via chemisch + elektrische impulsen.
Hypothalamus (Hypothalamus-pituitary-adrenal axis) stuurt hormonen naar
Hypofyse (= pituitary gland) → stimuleert andere klieren om hormonen af te
geven.
Bijnieren (Adrenalineklier). Belangrijke hormonen als reactie op noodsituaties en
stress:
Cortisol: helpt zwelling tegen te gaan.
Adrenaline en Noradrenaline (=epinephrine): versnellen hartritme en
ademhaling. Bij zenuwstelsel zijn hormonen neurotransmitters met kort
effect. Bij endocriene systeem reizen ze langzamer en door de bloedbaan
→ effecten duren langer!
Overige klieren:
Thymus gland (= zwezerik): in de borst. Ontwikkeling van antilichamen en
immuniteit bij ziektes (kinderen).
Schildklier (=thyroid gland): in de nek. Regelt het algemene activiteitenniveau en groei van het lichaam.
Hypotheroidism: onvoldoende schildklierhormonen → zorgt voor gewichtstoename
Hypertheroidisme: teveel schildklierhormonen → zorgt voor gewichtsverlies. Hoge activiteit, kan
leiden tot Grave's disease: verward, onrustig gedrag.
Alvleesklier (=pancreas): Reguleert bloedsuiker en glucose. Belangrijke bron van spijsverteringsenzymen
(Catalase). Produceert 2 hormonen: Glucagon + Insuline. Werken tegengesteld: Glucagon
verhoogt glucose in bloed, insuline verlaagt. Bij Diabetes Mellitus: onvoldoende insuline productie
om glucagon te neutraliseren → te hoge bloedsuiker = Hyperglycemia.
Teelballen en eierstokken.
Spijsverteringsstelsel: zorgt ervoor dat voeding wordt uitgescheiden of
omgezet in brandstoffen voor het lichaam (via bloedbaan naar cellen).
Spijsvertering gebeurt mechanisch (kauwen) en chemisch (m.b.v. Enzymen).
Speeksel bevochtigt voedsel en bevat enzym dat zetmeel afbreekt.
Enzymen: substanties die als katalysator de chemische reacties in cellen
versnellen, chemische spijsvertering (eindigend op -ase-).
Carbohydrase; verwerken koolhydraten
Lactase; verteren melk
Phosphatase; fosfaatverbindingen
Sucrase; suiker (sucrose)
Pepsin; breekt proteine af
Spijsverteringskanaal: mond → slokdarm → maag → galblaas → duodenum
(twaalfvingerige darm) → dunne darm + dikke darm → anus.
Belangrijkste spijsverteringsklieren: lever en alvleesklier. Daarnaast heeft de
mond speekselklieren en hebben de maag en de dunne darm ook eigen klieren.
Slokdarm: maagsappen Hydrochloric acid (=zoutzuur) + Pepsin komen vrij zodra voedsel in slokdarm komt (ook bij
ruiken, zien). Pepsin is enzym dat proteine afbreekt. Het mengen van voedsel en maagsappen duurt 3 – 4 uur.
Twaalfvingerige darm (Duodenum): belangrijke spijsverteringsprocessen vinden plaats →
voedselmix met hoge zuurtegraad wordt omgezet in Alkaline (dunne darm kan nl. niet tegen
zuren!)
enzymen uit alvleesklier breken koolhydraten, proteines en vetten af.
6 van 63 ©JaneL
, veel voedingsstoffen worden hier geabsorbeerd (dikke darm absorbeert alleen alcohol en
aspirine etc.) via de haarvaten; aminozuren, fatty acids, vitamines, glycerol, simpele suikers.
Dunne darm: absorptie van voedingsstoffen.
Dikke darm: vooral absorptie van water + verzamelplaats ontlasting. In kleine mate opname van voedingsstoffen.
Spijsverterings aandoeningen:
- Peptische zweren: door bacteriële infectie en teveel maagsappen die de wanden aantasten wanneer er weinig of
geen voedsel in de maag is (verergert door stress!).
- Hepatitis: aantasting van lever door viriële infecties. Lever functioneert niet goed meer. Symptomen: grieperig,
later gele huidskleur. Hepatitis A: besmetting via eten, water of spullen. Hepatitis B en C:
besmetting door seksueel contact, transfusies van geïnfecteerd bloed en naalden bij drugs.
- Cirrose: levercellen gaan dood en worden vervangen door littekenweefsel. Oorzaak: hepatitis besmetting of
overmatig alcoholgebruik.
Metabolisme = alle chemische reacties in lichaamscellen:
Synthese (samenvoegen) van alle nieuwe celmaterialen (van proteïnes en mineralen) om het lichaam op te
bouwen en te herstellen.
Energie: om het lichaam op te warmen en te voorzien van brandstof.
Reguleren van lichaamsprocessen, door produceren van enzymen en hormonen, bijv. door gebruik van
proteïnen, mineralen en vitaminen.
Calorie = eenheid voor de hoeveelheid energie die voedsel bevat. 1 Calorie = hoeveelheid warmte nodig om 1 gr
water met 1 graad Celsius te laten stijgen.
BMI (basis metabolisme) = hoeveelheid energie we verbruiken in rusttoestand (hangt af van lichaamsomvang,
leeftijd en geslacht). Gewicht / Lengte (kwadraat)
Ademhalingsstelsel: Lucht komt binnen via neus of mond → strottenhoofd → luchtpijp → Bronchiën
(vertakkingen van de luchtpijp) → Bronchioli (kleinere vertakkingen in de longen) → Alveoli (miljoenen
kleine longblaasjes).
In de bloedvaten zitten sensoren die informatie versturen naar de Medulla (brein) → stuurt signaal naar
ribspieren, zodat we in- en uitademen.
Ademhalingssysteem zorgt voor opname van zuurstof en afvoer van kooldioxide. Zuurstof is noodzakelijk voor
oxidatie van voedingsstoffen, zodat hieruit energie kan vrijkomen voor onderhouden van alle essentiële
lichaamsfuncties.
Bij dit metabole proces komt kooldioxide als afvalstof vrij. Proces dat het ademhalingssysteem verzorgt, bestaat uit
2 fasen:
Ademhalen: het periodieke in- en uitlaten van lucht in de longen.
Uitwisseling van gassen tussen de longen en het bloed: zuurstof diffundeert in de kleine bloedvaten
(haarvaten) die de longblaasjes omsluiten en kooldioxide diffundeert in de tegenovergestelde richting.
2 Beschermingsmechanismen: – niezen bij irritatie
– hoesten in reactie op irritatie in de lagere gedeelten van het systeem
- Longontsteking: ontsteking van de longblaasjes en het omringende weefsel, vaak veroorzaakt door een infectie.
- Longemfyseem: wanden van de longblaasjes (Alveoli) raken zo beschadigd dat ze niet meer goed werken.
- Pneumoconiose: longaandoening die door de inhalatie van stof wordt veroorzaakt.
- Astma: chronische ontstekingsziekte van de luchtwegen die wordt gekenmerkt door een belemmering van de
luchtstroom.
– Chronische bronchitis: ontsteking in de luchtpijp voor langere periode.
– Longkanker: ongeremde groei van kwaadaardige cellen die goede cellen verdringen en ademhalen bemoeilijken.
Cardiovascular system 4 functies:
7 van 63 ©JaneL
, Ingang houden van het ademhalingssysteem (opname zuurstof, afscheiden kooldioxide, zuurstof van de
longen naar alle delen van het lichaam transporteren, kooldioxide vanuit alle delen van het lichaam naar de
longen).
Transporteren van voedingsstoffen uit maag/darmkanaal naar andere delen lichaam.
Transporteren van hormonen via bloed
Afvoeren van afvalstoffen naar de nieren
Hart = een sterke pomp, de motor van de bloedsomloop. Zorgt samen met een systeem van slagaderen (arteriën)
voor verspreiding van het bloed vanaf het hart door het lichaam.
Cyclus (duurt 1 minuut in rusttoestand):
– Grote lichaamsslagader of aorta komt uit de linkerhartkamer → voorziet de
lichaamscirculatie van bloed.
– Longslagader komt uit de rechterhartkamer → zorgt dat bloed langs longen
wordt gestuwd, waar het zuurstof kan opnemen en kooldioxide kan afstaan.
– Slagaders vertakken zich ettelijke malen tot een uitgebreid stelsel van
dunwandige haarvaten/capillairen. In haarvaten vindt uitwisseling van stoffen
plaats bloed en weefsels, organen, longblaasjes, maag en darmen.
Vanaf capillairen wordt het bloed via aderen (venen) terug naar hart
getransporteerd.
Nieren: verwijderen afvalstoffen uit het bloed, zodat het via urine kan worden
afgescheiden. Belangrijke functie voordat het bloed teruggepompt wordt
naar het hart!
Lever: reinigt het bloed van bacterien + slaat belangrijke voedingsstoffen op uit
het bloed in de lever (totdat ze nodig zijn)
Bloeddruk = de kracht die het bloed door de slagaderen heen pompt. Uitgedrukt
in mmHg (aantal millimeters → kwik)
Diastolische druk = druk in ader als het hart rust (wanneer hartkamers zich vullen met bloed)
Systolische druk = maximale druk als het hart het bloed pompt
Bloeddruk is afhankelijk van:
Cardiac output: volume van vloeistof dat per minuut wordt uitgepompt. Hoe groter de cardiac output, hoe
hoger de bloeddruk.
Bloed volume: totale hoeveelheid bloed dat circuleert in het systeem. Hoe groter het bloedvolume → hoger
de bloeddruk.
Perifere weerstand: moeite die vloeistof heeft in smalle bloedvaten en openingen. De slagaders variëren in
diameter, weerstand is vaak groter in kleine diameterslagaders.
Elasticity: elasticiteit van de vaatwand. Hoe minder elastisch de vaatwand → hoger de bloeddruk.
Viscositeit: verwijst naar de dikte van de vloeistof. Hoe dikker de vloeistof → hoger de bloeddruk.
Overige effecten op je bloeddruk: – temperatuur
– activiteit van je lichaam
– emotionele status (verhoogde stress).
Regelmatig intensief bewegen: verlaagt hartfrequentie en verhoogt slagvolume.
Hypertension = verhoogde bloeddruk over periode van enkele weken of langer. Bij 140 of hoger (systolisch) en 90
of hoger (diastolisch). Prehypertensive = 120/80. Hoge bloeddruk kan schadelijk zijn voor hart en
bloedvaten.
Risicofactoren voor Hypertension:
8 van 63 ©JaneL
, overgewicht: meer bloedvolume
leeftijd: bloeddruk stijgt met ouder worden
geslacht: tegenwoordig vrouwen eerder dan mannen (vroeger andersom)
ras: zwarte volwassenen eerder dan blanken of Mexicanen
erfelijkheid
Bloedsamenstelling = plasma en bloedcellen
Bloedplasma = vloeibare substantie (55%). Grotendeels water, maar ook belangrijke voedingsstoffen, afvalstoffen
en hormonen die via het bloedplasma door het lichaam worden getransporteerd.
3 Soorten bloedcellen (= formed elements):
1. Rode bloedcellen; zorgen voor transport zuurstof. Hier zijn het meeste van: 5 mio per kubieke mm bloed.
Bevatten Hemoglobine; proteine die zich hecht aan zuurstof.
Anemia: te weinig hemoglobine in het bloed).
2. Witte bloedcellen (leukocyten): essentieel in het afweersysteem van het lichaam. Gevormd in beenmerg.
Leukemie: afgifte grote hoeveelheden abnormale witte bloedcellen → verdringen goede cellen.
3. Bloedplaatjes: zorgen voor bloedstolling en essentieel voor de korstvorming. Gevormd door beenmerg.
Hemofilie: bloedplaatjes functioneren niet goed door gebrek aan specifieke proteine.
Hoe hoger concentratie bloedcellen (formed elements) → dikker bloed (viscositeit)
Lipiden = vettige stoffen in bloedplasma, onder andere:
Triglycerides: fully hydrogenated vet → kan geen waterstof opnemen = verzadigd (zoals dierlijk vet)
Cholesterol: vettige substantie, van voedsel of aangemaakt door lichaam → vernauwen bloedvaten.
Cardiovasculaire ziekten:
Artherosclerose: vettige stoffen hechten zich aan wand slagaders → langzaam vernauwen en minder
elastisch.
Arteriosclerose: vernauwing en vooral verharding van slagaders → stijging bloeddruk. Komt op steeds
jongere leeftijd voor.
Hartaanval (myocardial infarction): ontstaan dood hartweefsel door gebrek aan bloedtoevoer. Vaak
bloedprop door arteriosclerose
Congestief hartfalen: hart niet in staat het bloed rond te pompen (vaak op latere leeftijd, door
arteriosclerose)
Angina pectoris: korte blokkade van slagader → sterke pijn in borst. Weinig schade, maar kan Angina
veroorzaken. Oorzaak: fysieke inspanning of stress.
Aneurysma: uitstulping in zwakke plek van de (slag)ader → bij barsten in hersenen kan patient overlijden
(hersenbloeding). Oorzaak vaak atherosclerose en hypertensie.
Trombose: blokkade door bloedprop
Immuunsysteem
1e Bescherming afweersysteem: huid en membranen die longen en maagdarmkanaal beschermen. Deze
barrières zijn beperkt doorlaatbaar en houden meeste lichaamsvreemde stoffen tegen. Membranen
bevatten vloeistof met antilichamen + antimicrobiale substantie.
Antigeen = lichaamsvreemde stoffen die in het lichaam antistoffen opwekken en hier een binding mee aan gaan.
Soorten antigenen:
Bacteriën: micro-organismen die organisch resten afbreken en giftige stoffen uitscheiden
Schimmels: hechten zich aan organische gastheer en absorberen voedingsstoffen.
Protozoa: eencelligen parasieten die vooral in water of insecten leven → bijv. Dysenterie of Malaria
Virussen: kleine proteinedeeltjes (kleinste antigenen) die genetisch ingesteld zijn om zichzelf te delen.
Kunnen cellen binnendringen en eigen genetische eigenschappen overnemen → Polio, griep
Allergenen = onschadelijke stoffen die allergische reactie kunnen uitlokken. Bijv: pollen, voedsel. Kan erfelijk zijn.
9 van 63 ©JaneL
, Lymfen = Organen van het immuunsysteem, zoals: beenmerg, Thymus (zwezerik), lymfeklieren, lymfevaten en
milt → ontwikkelen lymfocyten
Lymfocyten: Specifieke witte bloedcellen die vreemde stoffen bestrijden. Grootste proces vindt plaats voor
geboorte en Infancy.
Lymfeklieren: Boonvormig sponzig weefsel dat filter bevat voor antigenen en opslag voor lymfocyten.
Liggen in grote clusters in bijv. nek, oksels, buik en liezen.
Lymfevaten: Verbonden met lymfeklieren, komen uit in bloedbaan.
Milt: functioneert als grote lymfeklier, alleen hier komt het bloed doorheen (anders dan bij klier). Verwijdert
oude rode bloedcellen uit lichaam.
Fagocyten = Ook witte bloedcel. Controleren lichaam op vreemde stoffen en 'eten' alles wat verdacht is in
bloedbaan (= Niet-Specifiek systeem) . Bijv. stof, vervuiling dat je inademt. Door zware vervuiling worden
Fagocyten sneller opgebruikt dan ze kunnen worden aangemaakt.
2 Soorten Fagocyten:
Macrofagen: hechten zich aan weefsel en blijven daar.
Neutrofielen: circuleren in bloed.
2 Verschillende Immuunsystemen:
1. Niet-specifiek systeem: reageert op alle antigenen die lichaam binnendringen. Bijv. huid, Fagocyten.
2. Specifieke systeem: selectief gericht op bepaald antigeen, bestaat uit:
a. Cellulaire immuniteit: op celniveau → T-cellen (geproduceerd door Thymus = zwezerik)
T-cellen (cell-mediated): herkennen en verteren lichaamsvreemde stoffen.
b. Humorale immuniteit: aanval op: bacterien, schimmels, protozoa, virussen die nog in lichaams-
vloeistoffen zitten vòòrdat ze lichaamscellen binnendringen! → B-cellen (Bursa structuur)
B-cellen (B-lymfocyten): produceren antilichamen of antistoffen als een lichaamsvreemde
stof (antigeen) wordt herkend. Deze antilichamen hechten zich direct aan het
antigeen (i.p.v aanvallen van geinfecteerde cellen), en ruimen deze op.
Beide specifieke systemen worden voornamelijk verzorgd door lymfocyten (witte bloedcellen).
Leger van verschillende T-cellen (Cellulair + Specifiek systeem):
Killer T-cellen (CD8): bestrijden: kankercellen, viruscellen en getransplanteerd weefsel
Memory T-cellen: onthouden, herkennen en bestrijden eerdere indringers, zoals de Bof
Delayed-hypertensensitivity T cellen: verlate imuunreacties (vaak allergien als klimop) + produceren
Lymfokines (stimuleren groei andere T-cellen)
T-Helpercellen (CD4): ontvangen signaal van andere witte bloedcellen in bloedbaan + stimuleren cellulair
en humoraal immuun proces.
Suppressor T-cellen: vertragen of stoppen immuunproces als een infectie overwonnen is.
Antilichamen (Immunoglobines) = proteine muleculen geproduceerd door B-cellen. 5 Verschillende soorten met
ieder een speciale functie en territorium in het lichaam. 3 Belangrijke functies:
1. vertragen indringers → makkelijker doelwit voor Fagocieten
2. recruteren andere proteines → punctueren membraan van indringer
3. zoeken nieuwe indringers + vormen Memory B-cellen (opereren als Memory T-cellen)
Waarom overleven kankercellen?
Sommige kankercellen een substantie vrijmaken die de immuunreactie onderdrukken.
Kankercellen soms moeilijk te herkennen voor immuunsysteem
Gevolg: immuunsysteem niet sterk genoeg om vermenigvuldiging van kankercellen tegen te gaan.
10 van 63 ©JaneL