Cognitieve psychologie houdt zich bezig met de studie van het verstand/de geest.
Franciscus Donders voerde als eerste een cognitief experiment uit in 1868 door het meten van
de reactietijd.
- Eenvoudige reactietijd
- Keuze reactietijd
Keuze reactietijd duur ongeveer 100 milliseconden langer dan eenvoudige reactietijd
Het structuralisme was in Wilhelm Wundt’s tijd (1879) gangbaar: het combineren van
basiselementen van ervaring leidt tot onze totale ervaring.
Wundt gebruikte analytische introspectie: hierbij beschreven getrainde deelnemers hun
gewaarwordingen, gevoelens en denkproces als reactie op stimuli.
Het structuralisme was niet de beste benadering dus leidde Wundt een verschuiving van het
rationalisme naar de empiristische benadering.
Hermann Ebbinghaus gebruikte in 1885 de Ebbinghaus’ geheugen curve om te meten hoe
snel geleerde informatie na verloop van tijd verloren gaat. Het ging om het leren van lijsten
met onzin lettergrepen.
Besparing is de oorspronkelijke tijd om de lijst te leren minus de tijd om de lijst opnieuw te
leren na de vertraging.
Geheugen curve laat zien dat het geheugen in de eerste twee dagen na het leren snel afneemt
en daarna redelijk gelijk blijft.
William James’ Principes van de Psychologie (1890) beschreven belangrijke observaties
over de geest.
John Watson is de grondlegger van het behaviorisme (1913) → de focus op observeerbaar
gedrag.
Zijn ideeën komen overeen met de klassieke conditionering van Pavlov.
In 1938 kwam Skinner met operante conditionering: gedrag dat positief wordt versterkt
wordt vaker uitgevoerd en gedrag dat wordt gestraft wordt minder vaak uitgevoerd.
,Edward Tolman deed onderzoek naar de cognitieve kaart, dit is het begrip in de geest van de
rat over de indeling van het doolhof.
Skinner stelde in 1959 dat kinderen taal leren door operante conditionering: kinderen imiteren
spraak die ze horen, wat wordt beloond en herhaald.
Chomsky stelde dat kinderen ook zinnen zeggen die nooit beloond zijn en dus dat taal een
biologisch aangeboren programma is dat in alle culturen geldt.
Jaren 1950 staan bekend als de cognitieve revolutie: een verschuiving in de psychologie van
de operante en klassieke conditionering van de behavioristen naar een benadering van het
begrijpen van de geest.
De informatieverwerkende benadering begint zich te ontwikkelen door de introductie van
digitale computers. Volgens deze benadering kan de werking van de geest worden beschreven
als optredend in een aantal stadia.
Dichotische luister experiment van Cherry: in elk oor een ander geluidsfragment en men kon
de unattended message wel horen, maar de boodschap niet herinneren → werkgeheugen is
nodig om het te verwerken.
Het filtermodel van Broadbent: suggereert dat onze natuurlijke filter de boodschap
selecteert die klaar is voor verdere verwerking door een leugendetector: ingang → filter →
detector → geheugen. Ook wel vroege selectiemodel omdat de filter de informatie waar de
aandacht niet op gericht is meteen aan het begin elimineert, dus voordat het volledig is
geanalyseerd en voordat het bewust is waargenomen.
Zijn stroomschema voorzag in een manier om de werking van de geest te visualiseren en te
analyseren in termen van een volgorde van verwerkingsfases.
De Logic Theorist was het eerste computerprogramma (van John McCarthy in 1955) dat
gebruik maakte van kunstmatige intelligentie.
George Miller schreef in 1956 een artikel waarin het strenge beperkingen van de
verwerkingscapaciteit van de menselijke geest onthulde. De menselijke geest kan ongeveer
zeven items tegelijk in zijn hoofd houden.
In tegenstelling tot het behaviorisme aanvaardt de cognitieve psychologie het bestaan van niet
waargenomen processen die wetenschappelijk bestudeerd kunnen worden via de creatie en
evaluatie van mentale modellen.
Modellen zijn voorstellingen van structuren of processen en spelen een belangrijke rol in de
cognitieve psychologie:
, - Structurele modellen → stellen fysieke structuren in de hersenen voor die betrokken
zijn bij specifieke functies. Deze modellen vereenvoudigen de werkelijke structuren
en vertellen ons niet hoe de structuren betrokken zijn bij bepaalde functies.
- Procesmodellen → vertellen ons hoe een proces werkt. Meestal vakjes die een
specifiek proces voorstellen en pijlen als indicatoren van een verband tussen
processen. Dit maakt ingewikkelde modellen makkelijker te begrijpen. Meestal
bevinden deze processen zich niet op één bepaalde plaats in de hersenen.
- Hulpbron modellen: kijken naar de mentale inspanning of de middelen die nodig
zijn. Vaak delen meerdere processen middelen, dus er is concurrentie.
- Meervoudige middelen modellen: gelijktijdige weergave van een aantal taken, drie
dimensies:
- Stadium van verwerking dat onderscheid maakt tussen processen van perceptie en
cognitie en respons.
- Verwerkingscodes die onderscheid maken tussen ruimtelijk en verbaal.
- Modaliteiten die onderscheid maken tussen horen en zien.
Interleaving is het mengen van verschillende onderwerpen binnen een domein wat
uiteindelijk de prestaties zal verbeteren.
Leren op basis van retrieval zorgt ervoor dat je dingen langer onthoudt en beter leert.
Hoofdstuk 2
Cognitieve neurowetenschap is de studie van de fysiologische basis van cognitie.
Analyseniveaus: het zowel uitvoeren van gedrags- als fysiologische experimenten en dus
cognitie op verschillende manieren onderzoeken.
Neuronen: hersencellen die informatie over onze ervaring en kennis creëren en doorgeven.
Neuronen leer: het idee dat individuele cellen signalen doorgeven in het zenuwstelsel en dat
deze cellen niet continu zijn met andere cellen zoals de neurale net theorie zei.
Neuron bestaat uit:
- Cellichamen: centrum van het neuron.
- Dendrieten: vertakkingen om signalen van andere axonen te ontvangen.
- Axonen: lange processen die signalen doorgeven aan andere neuronen.
- Synaps: kleine kloof tussen twee neuronen.
Zenuwreceptoren zijn neuronen die informatie uit de omgeving verzamelen. Neuronen
vormen alleen verbindingen met specifieke andere neuronen, die samen een neuraal circuit
vormen.
Het rustpotentiaal is -70 millivolt. Bij stimulatie van de receptor van het neuron, wordt er
een zenuwimpuls door het axon gestuurd. De lading zal toenemen tot +40 millivolt. Wanneer
de impuls de elektrode passeert, wordt de lading weer negatief ten opzichte van het
rustpotentiaal. De gehele impuls wordt het actiepotentiaal genoemd. Wanneer het
, actiepotentiaal de synaps aan het einde van het axon bereikt, komt een neurotransmitter
vrij. Dit is een chemische boodschapper die signalen tussen neuronen versterkt. Hoe dichter
de impulsen bij elkaar liggen, hoe intenser de sensatie.
Er zijn twee soorten elektroden:
- Opname-elektroden: opnamepunt bevindt zich in het neuron.
- Referentie-elektroden: worden niet beïnvloed door elektrische signalen omdat ze
zich op enige afstand bevinden.
Principe van neurale representatie: stelt dat alles wat iemand ervaart gebaseerd is op
representaties van een stimulus in het zenuwstelsel en niet op direct contact met de stimulus.
Kenmerk detectoren: neuronen in het visuele systeem die reageren op een bepaald type
stimulus.
Hiërarchische verwerking: de progressie van lagere naar hogere functionele verwerking in
de hersenen, van eenvoudige naar complexere stimuli.
Zintuiglijke codering: hoe de neuronen verschillende kenmerken van de omgeving
weergeven.
Specifiteits codering: het idee dat een object kan worden voorgesteld door het afvuren van
een gespecialiseerd neuron dat alleen op dit specifieke object reageert. (Dit kan onjuist zijn
want neuronen reageren meestal op verschillende soortgelijke objecten)
Populatie codering: het idee dat meerdere neuronen in een bepaald patroon vuren om een
bepaald object voor te stellen.
Spaarzame codering: slechts een kleine groep vurende neuronen is hierbij betrokken.
Lokalisatie van functies: het feit dat specifieke functies worden vervuld door specifieke
gebieden van de hersenen.
Hersenschors: meestal verantwoordelijk voor cognitieve functies.
Neuropsychologie: dit vakgebied bestudeert gedrag en cognitie door naar de hersenen te
kijken.
Broca’s gebied: een gebied in de linker frontale kwab die gespecialiseerd is in spraak.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller guusjevanwijk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.44. You're not tied to anything after your purchase.