100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
Previously searched by you
Samenvatting Gezondheidspsychologie, 4e editie Val Morrison & Paul Bennett. Toetshoofdstukken Saxion 2024 (lees beschrijving voor de onderdelen die geen toetsstof zijn). $6.97
Samenvatting Gezondheidspsychologie, 4e editie Val Morrison & Paul Bennett. Toetshoofdstukken Saxion 2024 (lees beschrijving voor de onderdelen die geen toetsstof zijn).
LET OP (Saxion Deventer):
Geen toetsstof van bovenstaande hoofdstukken:
Tabellen; deze hoef je niet te kennen. Wel de conclusies van een tabel die in de tekst staan beschreven.
Wat leert onderzoek ons? Dit onderdeel van het hoofdstuk is geen toetsstof.
Wat denk je zelf? Dit onderdeel van het...
H 1, 2, 3, 4, 6, 10, 11, 13, 15 en paragraaf 5.2, 5.3, 5.4.1
March 22, 2024
33
2023/2024
Summary
Subjects
gezondheidspsychologie
val morrison
paul bennett
saxion deventer
4e editie
samenvatting gezondheidspsychologie
tp
saxion
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Saxion Hogeschool (Saxion)
Toegepaste Psychologie
Gezondheidspsychologie
All documents for this subject (27)
1
review
By: 551816J • 8 months ago
Seller
Follow
fgrondsma
Reviews received
Content preview
Gezondheidspsychologie
H. 1 Wat is gezondheid?
1.1Wat is gezondheid? Veranderende perspectieven
Hippocrates: een Griekse arts uit de oudheid (circa 460-377 voor Christus,
schreef ziekte toe aan een verstoord evenwicht tussen vier circulerende
lichaamsvloeistoffen, de zogenoemde humores: gele gal, slijm, bloed en zwarte
gal.
René Descartes: Franse filosoof die stelde dat lichaam en geest afzonderlijke
entiteiten waren.
Etiologie: de oorzaak van een ziekte.
Theorie: een algemene aanname of aannamen over een aspect van de wereld
waarin we leven of over de mensen in die wereld die al dan niet door bewijs
wordt ondersteund.
Dualisme: het idee dat lichaam en geest afzonderlijk eenheden zijn (vergelijk
met Descartes)
Mechanistische benadering: een benadering die het gedrag reduceert tot het
niveau van het orgaan of de lichamelijke functie. Geassocieerd met het
biomedisch ziektemodel.
Biomedisch ziektemodel: de opvatting dat ziekten en symptomen een
achterliggende fysiologische verklaring hebben en dat daarmee ook genezing
mechanistisch en rechtlijnig werkt.
Biopsychosociaal ziektemodel: het standpunt dat ziekten en symptomen door
een combinatie van lichamelijke, sociale culturele en psychologische factoren
kunnen worden verklaard.
Mortaliteit: (overlijden) meestal uitgedrukt in de vorm van sterftecijfers, ofwel
het aantal sterfgevallen in een gegeven populatie en/of in een gegeven jaar
toegeschreven aan een bepaalde aandoening (bijvoorbeeld het aantal
sterfgevallen als gevolg van kanker onder vrouwen in 2000).
1.2 Individuele, culturele en leeftijd gerelateerde perspectieven op gezondheid
Sociale representatie van gezondheid: datgene wat bepaalde groepen
mensen onder gezondheid verstaan. Een eerst groot onderzoek naar de sociale
representatie van gezondheid werd verricht door Barbara Bauman (1961).
1
,Gezondheidsgedrag: gedrag, ongeacht de gezondheidstoestand waarin men
zich bevindt, dat is bedoeld om de gezondheid te beschermen, te bevorderen of
in stand te houden, bijvoorbeeld het eten van gezonde voeding.
Holistische benadering: bij een holistische benadering kijkt men niet alleen
naar het zuiver lichamelijke of waarneembare, maar naar het hele wezen.
Collectivistische benadering: een culturele filosofie die de nadruk legt op het
individu als deel van het groter geheel en op handelingen die meer door
collectieve dan door individuele behoeften en wensen worden gemotiveerd.
Individualistische benadering: een culturele filosofie die de
verantwoordelijkheid in handen legt van het individu; het zijn de individuele
behoeften en wensen (en niet die van de groep) die het gedrag motiveren.
Ziekteattributie: toekenning van de oorzaak van een ziekte. Bij het zogeheten
externe ziekteattributies legt men de oorzaak van de ziekte buiten de persoon,
door die toe te schrijven aan het lot, verkeerde informatie of aan losliggende
traploper. Bij interne ziekteattributies zoekt men de oorzaak bij zichzelf. In
analogie met de genoemde externe ziekteattributies: ‘ik heb onvoldoende
weerstand opgebouwd’, ‘ik heb me iets op de mouw laten spelden’, ‘ik heb de
traploper niet goed vastgemaakt’.
Kwalitatieve methoden: kwalitatieve methoden maken gebruik van
beschrijvingen (kwalificaties) van de ervaringen, aannamen en gedragingen van
een bepaalde groep mensen.
Kwantitatieve methoden: kwantitatieve methoden gaan uit van berekeningen
(kwantificaties) van de frequentie of de hoeveelheid ervaringen, aannamen en
gedragingen van een grote, representatieve groep mensen.
Epidemiologie: het bestuderen van ziektepatronen in verschillende populaties
en de relatie met andere factoren zoals leefwijze. Belangrijke begrippen zijn
onder meer mortaliteit, morbiditeit, prevalentie, incidentie, absoluut risico en
relatief risico. Vragen die in epidemiologisch onderzoek gesteld worden, zijn
bijvoorbeeld: ‘wie krijgen deze ziekte?’, ‘hoe vaak komt deze ziekte voor?’.
Incidentie: het aantal nieuwe gevallen van een ziekte gedurende een specifieke
tijdinterval – niet te verwarren met prevalentie; dit laatste is het aantal
vastgestelde gevallen van een ziekte in een populatie op een bepaald moment.
Zelfconcept: de bewuste gedachten en aannamen over jezelf die je het gevoel
geven dat je anders bent dan anderen en dat je als afzonderlijk persoon bestaat.
1.3Wat is gezondheidspsychologie?
Empirisme: het elementaire principe dat we de wereld via zintuigelijke
waarneming kunnen leren kennen.
Inferentie: redenering waarbij een conclusie wordt afgeleid uit een of meer
premissen. Bijvoorbeeld: ‘het regent, dus zijn de straten nat.’
Gezondheidspsychologie (matarazzo): het aggregaat van de specifieke
onderwijskundige, wetenschappelijke en professionele bijdragen van het
vakgebied psychologie aan de bevordering en het behoud van de gezondheid, de
voorlichting over en de bandeling van ziekten en de daaraan gerelateerde
disfunctie.
Operante conditionering: deze theorie, die aan Skinner wordt toegeschreven,
is gebaseerd op de aanname dat gedrag direct wordt beïnvloed door de gevolgen
ervan (bijvoorbeeld beloning, straf en het vermijden van negatieve effecten).
2
,Psychosomatische geneeskunde (Frans Alexander en Sigmund Freud,
1930): ‘psychosomatisch’ betekent dat geest én lichaam zijn betrokken bij
ziekte. Waar een organische oorzaak niet gemakkelijk kan worden
geïdentificeerd, kan de geest mogelijk de oorzaak zijn van een meetbare
lichamelijke reactie.
Gedragsgeneeskunde (Schwartz en Weiss, 1977): gedragsgeneeskunde
houdt zich bezig met het beschrijven van factoren van gedrag en leefwijze die
aan gezondheid en ziekte zijn gerelateerd. De geest heeft een directe verbinding
met het lichaam (bijv. door nervositeit kan de bloeddruk stijgen, door angst kan
het hart sneller kloppen). Gedragstherapie kan worden ingezet om lichamelijke
klachten aan te pakken.
Sociologie: bij sociologie bestudeer je op een wetenschappelijke manier
vraagstukken die op dit moment spelen in de maatschappij. Je richt je daarbij
bijv. op de culturele, economische, politieke en religieuze aspecten van de
samenleving en de sociale relaties tussen (groepen) mensen.
Medische sociologie: de medische sociologie belicht de nauwe verwantschap
tussen psychologie en sociologie, waarbij de gezondheid en ziekte worden
bestudeerd in relatie tot sociale factoren die op mensen van invloed kunnen zijn.
Klinische psychologie: de klinische psychologie houdt zich bezig met de
geestelijke gezondheid en de diagnose en behandeling van problemen met de
geestelijke gezondheid (bijvoorbeeld persoonlijkheidsstoornissen, fobieën, angst
en depressie, eetstoornissen).
H. 2 Sociale verschillen in ziekte en gezondheid
2.1 Gezondheidsverschillen
Gezondheidsverschillen: een term die de verschillen in gezondheid een
levensverwachting tussen verschillende groepen aanduidt.
HIV (human immunodeficiency virus): hiv is het virus dat aids (acquired
immunodeficiency syndrome) veroorzaakt.
Hart- en vaatziekten: een vernauwing van de bloedvaten die het hart van
bloed en zuurstof voorzien. Dit is een gevolg van atherosclerose (dichtslibben van
de aders) en kan leiden tot angina pectoris of een hartinfarct.
3
, Queteletindex (QI): index die de verhouding tussen lengte en gewicht bij een
persoon weergeeft, ook wel body mass index (BMI) genoemd. De BMI wordt veel
gebruikt om een indicatie te krijgen of er sprake is van over- of ondergewicht.
Premature mortaliteit: overlijden voor de leeftijd waarop dit normaal wordt
verwacht. Meestal vastgesteld op overlijden vóór de leeftijd van 65 jaar.
Derdebetalersregeling: regeling waarbij de patiënt alleen zijn eigen deel van
de kosten aan de zorgverlener betaalt; hij schiet de ziekteverzekering niet voor.
Het ziekenfonds betaalt de tegemoetkoming rechtstreek aan de zorgverlener.
Nulde lijn: de mantelzorgers: mensen die op een niet-professionele basis de
zorg voor een ander opnemen (ouders, kinderen, andere familieleden, buren,
vrienden ect.). in veel gevallen zijn het de mantelzorgers die thuiszorg mogelijk
maken.
Prevalentie: het percentage of aantal mensen op een geven moment in een
bepaalde populatie dat aan een bepaalde ziekte lijdt. Dit begrip verschilt van
incidentie: dit is het aantal of percentage mensen dat een bepaalde ziekte heeft
binnen een bepaald tijdskader. Prevalentie is dus het aantal of het percentage
van bestaande casussen, incidentie dat van nieuwe casussen.
Bypassoperatie van de kransslagaders: een chirurgische ingreep waarbij
aders of slagaders van elders in het lichaam via de aorta in de kransslagaders
worden getransplanteerd; hiermee worden de blokkades omzeild die in de
kransslagaders door atheromen zijn ontstaan ten behoeve van een betere
bloedtoevoer naar het hart.
Sociaal kapitaal: de hulpmiddelen die in een gemeenschap aanwezig zijn om de
sociale organisatie vorm te geven. Deze hulpmiddelen vinden hun
voedingsbodem in acties zoals gemeenschapsactiviteiten, sociale steun,
solidariteit en participatie.
Covariantie: een parameter in de statistiek en kansrekening die bij twee
toevalsvariabelen aangeeft in welke mate de beide variabelen met elkaar
samenhangen.
Het werkstress model van Karasek en Theorell (1990): in dit model worden
de drie belangrijkste factoren voor werkstress geïdentificeerd:
1. De eisen van werk
2. De vrijheid om beslissingen te nemen over de vervulling van deze eisen
(werkautonomie)
3. De beschikbaarheid van sociale ondersteuning
Ambulante bloeddruk: de bloeddruk over een periode, gemeten met een
automatische bloeddrukmonitor tijdens dagelijkse activiteiten.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fgrondsma. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.