5 kenmerken praktijkgericht onderzoek:
1. Probleemstelling: onderzoeksvraag. Kan beschrijvend, verklarend of ontwerpend zijn.
2. Systematiek: systematisch handelen.
3. Onafhankelijkheid van de persoon.
4. Openbaarheid, verslaglegging
5. Weerlegbaarheid
Onderzoek is een dynamisch, systematisch proces waarin men een volgorde van stappen kan
onderscheiden.
Empirische cyclus (denken over onderzoek):
1. Probleemstelling
a. Beschrijvingsproblemen
b. Verklaringsproblemen
c. Ontwerpproblemen.
2. Informatieverzameling: bestuderen literatuur of zelf informatie verzamelen (= beschrijvingsprobleem).
3. Inductie: afleiden van theorie of het zoeken van theorie dat past bij de verzamelde informatie (=
verklaringsprobleem).
4. Deductie: uit de theorie hypothesen afleiden, mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag.
Voorspelling maken wat er zal gebeuren (= ontwerpprobleem).
5. Toetsing/evaluatie.
Zes fases van praktijkgericht onderzoek (lineair proces, vooral over de praktische werkzaamheden).
1. Formuleren en doordenken van een probleemstelling.
2. Uitwerken van de onderzoeksopzet.
3. Verzamelen van gegevens
4. Verwerken van gegevens.
5. Interpreteren van gegevens en conclusies trekken.
6. Rapporteren.
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek:
- Produceert theorie of verklaring over onderwerpen.
- Gericht op de ontwikkeling en toetsing van theorie die een brede algemene geldigheid hebben en
dus niet alleen van toepassing zijn op slechts één situatie.
- Gericht op de theorie.
Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek:
- Startpunt is een probleem dat moet worden opgelost.
- Oplossen van het praktische probleem (doel).
- Voldoen aan de 5 pijlers van wetenschappelijk onderzoek.
- Kennis willen verkrijgen om praktische problemen op te lossen.
- Veel overleg.
Causaliteit (moet aan 3 eisen voldoen, verklaring dat Y door X wordt veroorzaakt).
1. Er moet een samenhang zijn tussen X en Y
2. X moet aan Y voorafgaan in tijd.
3. Er is geen derde verschijnsel dat de samenhang tussen X en Y ook kan verklaren.
Om causaliteit vast te stellen in een onderzoek hangt af van de onderzoeksopzet.
Methodologie: de theorie over hoe onderzoek dient te worden uitgevoerd, uitsluiten van biases.
1. Dataverzamelingsmethoden (vragenlijsten, interviews etc.)
2. Data-analyse, methoden (frequentie, percentage etc.)
Onderzoeksstrategieën (belangrijkste verschil zijn de tijdstippen van metingen):
1. (quasi-)experiment: causale verbanden te onderzoeken en kent duidelijk van elkaar gescheiden
tijdstippen waartussen vaak een interventie wordt toegepast. Experimentele proefopzetting heeft
een experimentele en controle groep (vaak moeilijk te realiseren). 2 waarnemingen: voor- en
nameting. Quasi-experimentele designs zijn de proefpersonen niet at random worden toegewezen
aan een groep. Experimentele designs meer interne validiteit.
2. Survey-onderzoek: systematisch verzamelen van gegevens (kwantiteit), waarna de stand van zaken
met behulp van statistische technieken wordt beschreven of geanalyseerd. Ook wel survey-enquête
genoemd. Geschikt voor opinieonderzoek.
, 3. Case-study: intensief (kwalitatief) onderzoek van één geval dat in al zijn complexiteit wordt
onderzocht. ‘geval’ kan ook cultuur, samenleving etc. zijn. Veel open interviews en observaties.
a. Actie-onderzoek: participatie van de onderzochten in het onderzoeksproces sterker
benadrukt (conciousness raising en voicing). Vooral de persoon van de onderzoeker die zich
bewust is van zijn eigen achtergrond, uiterlijk, opvatting etc. tijdens het onderzoek.
b. Ontwerpgericht onderzoek: interventie herhaaldelijk doorlopen en aangepast. Kan op 2
manieren: procesevaluatie (wat gebeurt er tijdens de invoering?) of productevaluatie (wat is
het uiteindelijke effect?).
Hoofdstuk 2 – Probleemstelling en onderzoeksfasen
Probleemstellig (is niet altijd hetzelfde als de onderzoeksdoel, vaker kunnen kleinere, specifiekere
probleemstellingen een brede doelstelling beantwoorden). Belangrijk dat de probleemstelling vooral
éénduidig/duidelijk is.
3 soorten probleemstellingen (praktisch belang staat voorop):
1. Beschrijvingsproblemen (‘wat is’): gaat om een beschrijving, wordt geen verklaring gevraagd.
2. Verklaringsproblemen (‘hoe komt het dat’): wil de oorzaken weten. Wetenschappelijk onderzoek
van een verklaringsprobleem beschikt vaak over theorie/model.
3. Ontwerpproblemen (‘wat is er aan te doen’): het bedenken van maatregelen die een gewenste
toestand kunnen realiseren.
Persoonlijke betrokkenheid en belangstelling mogen niet resulteren in een subjectief onderzoek verhaal dat
niet nader is te verifiëren.
Een probleemstelling moet voldoen aan …
- Inhoudelijke verankerd: duidelijk wat het onderzoeksgebied en thema is. Theoretische oriëntatie,
keuzes en vooronderstellingen beargumenteerd en uitgewerkt.
- Precies: omvat zoveel mogelijk het gene waar u antwoord op wilt.
- Relevant: aanpak heeft een oplossing voor het probleem.
- Methodisch herkenbaar: volgt de theorie van onderzoek doen.
Onderzoeksfases:
1. Formuleren en doordenken van de probleemstelling: concrete probleemstelling. De waarom van
het onderzoek wordt uitgelegd. Onderzoeksdoelstelling wordt uitgewerkt in deze fase.
2. Uitwerken van de onderzoeksopzet: uitwerken van de probleemstelling. Gaat tussen 1 en 2 heen en
weer. Ook wordt er gezocht naar theorie of verklaringen. Je doordenkt de gehele onderzoeksopzet.
Wordt ook een tijdpad gemaakt. Wat, waarom en wanneer worden beantwoord. Geef de
populatie weer en legt uit of u een steekproef afneemt.
a. De verzameling van alle onderzoekseenheden noemen we in de statistiek de populatie
(onderzoekseenheid, één leerling; populatie, de gehele klas). Steekproeven worden gedaan
uit de populatie als deze te groot is. Moeten representatief zijn voor de populatie. Aselecte
steekproef/kans steekproef/random steekproef als iedereen kans heeft om mee te doen.
3. Verzamelen van gegevens
4. Verwerken van gegevens
5. Interpreteren van gegevens en conclusies trekken
6. Rapporteren: iedereen moet het rapport kunnen repliceren.
Schrijven van een onderzoeksplan (tussen stap 1 & 2 van de onderzoeksfases).
1. Praktijkprobleem: praktische probleem dat je door middel van het onderzoek wilt oplossen
2. Onderzoeksvraag: de vraag die u door middel van het onderzoek gaat beantwoorden.
3. Theoretische verkenning: bestuderen van andermans werk. Vanuit de theorie interventies afleiden,
let op de variabelen.
4. Onderzoeksstrategie: op welke manier de gegevens die u nodig heeft om de onderzoeksvraag te
beantwoorden, gaat meten (=operationalisatie) en gaat produceren.
5. Planning: wanneer.
Hoofdstuk 3 – populaties en steekproeven.
Belangrijk onderdeel van het onderzoeksplan is de onderzoeksopzet: een serie instructies voor het
verzamelen en interpreteren van gegevens.
Onderzoek ontwerp: manier waarop we denken kennis te verkrijgen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jitskeee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.