Trombose versus embolie
Trombus = bloedprop in vaatwand
Trombose = Verstoppen, geen bloedtoevoer (in hersenen = beroerte)
Embolie = Bloedprop gaat verplaatsen naar andere plek waar gevormd is
Longembolie = bloedprop verplaatst zich naar longen
BCFI
Medicatie België (merknaam, stofnaam farmacon)
Bv. zie antitrombotica antihemorragica
Wat is een stolsel?
3 elementen stabiel complex:
o Bloedplaatjes (trombocyten) *
o Fibrine (uit fibrinogeen = oplosbaar/niet stabiel omgezet
in onoplosbaar eiwit fibrine) ----
o RBC
Normale hemostase
Hemostase = reeks van gebeurtenissen die ertoe leidt dat een bloeding uit een beschadigd
bloedvat stopt.
4 functionele systemen (2processen in evenwicht):
• Activering van trombocyten (plaatjesaggregatie) Zorgen voor snel
herstel van een lek in
• Bloedstolling (activering van stollingsfactoren en vorming van fibrine) een bloedvat
• Antistolling (inactiveren van stollingsfactoren)
• Afbraak van fibrine (fibrinolyse, trombolyse) Voorkomen
ongewenste intravasale
stolling (trombose)
Bv. gemakkelijk klonters aanmaken → GM inwerken op 2e systeem
Stolling Antistolling
1
Bloeding Trombose
,Bloedstolling – samenvatting
1. Vasoconstrictie: gladde spiercellen trekken samen, BV w smaller → handig omdat zo
niet te veel bloed verloren gaat → geen medicatie want duurt maar 30 min. Gebeurt
om tijd te geven aan volgende 2.
2. Activatie van bloedplaatjes/trombocytenaggregatie. Samenklitten + gestabiliseerd
door fibrine
3. Stabilisatie van trombocytenaggregaat in fibrine
Trombocytenaggregatie
Collageen fibrillen w blootgesteld → komt vrij → in contact met bloed. In bloed zit inactieve
stollingsfactor (von Willebrand Factor VWF) die geactiveerd wordt. → bloedplaatjes binden
aan elkaar. Nadien stabiliseert fibrinogeen het complex. (Fibrine netwerk- prop)
VWF disease: te weinig of stopt
2
,Gevolgen van activering van trombocyten (!):
Collageen vrij → maakt vWF actief → gaat binden aan GPIb (glycoproteïne receptor) op de
trombocyt (bloedplaatje). ➔ cascade geactiveerd:
1. Afgifte van mediatoren: serotonine (5-HT), ADP, synthese en afgifte van TXA2 →
bevorderen verdere activering en aggregatie. (andere bloedplaatjes activeren)
2. Expositie van fibrinogeenreceptor GPIIb-IIIa op membraanopp. → binding
fibrinogeen → onderlinge aggregatie van trombocyten. (aan elkaar zitten)
3. Expositie van negatief geladen fosfolipiden (flip-flop mechanisme) naar buiten →
katalytisch oppervlak voor vorming trombine.
TXA2: tromboxaan A2
• Gevormd uit arachidonzuur (AA) door enzym COX 1
• Belangrijke aggregatie bevorderende mediator
NSAID’s = pijnstillers/ontstekingsremmers (zoals Ibuprofen) → remt COX 1 en 2
Geen prostaglandines (=pijn) gevormd.
COX 1 maakt TXA2 → zorgt ook beschermende laag voor maag. → medicatie gevaar maag.
3
, Stabilisatie van trombocytenaggregaat in fibrine netwerk – stollingscascade
Intrinsieke route: ‘spontane stolling’ door verwonding endotheel
Extrinsieke route: oiv TF (tissue factor, uit weefsel afkomstige lipoproteïne) bv. verhoogde
cholesterol
Beide routes komen samen vanaf factor X
Pro-enzymen/stollingsfactoren (romeinste cijfers)
Activatie door proteolytische enzymen (+ letter ‘a’ – activated)
4