Dit is een samenvatting van alle besproken stof uit de colleges van het vak BPS. In deze samenvatting wordt de stof (ook uit de boeken) uitgelegd met voorbeelden en afbeeldingen die ook tijdens de colleges zijn gebruikt. De termen zijn allemaal uitgelegd en zijn te begrijpen zonder de hoorcolleges ...
Content of the lectures well read, contents of the book is missing
By: Kuijt99 • 5 year ago
Translated by Google
Very extensive, clear and complete
By: engin-a • 5 year ago
Translated by Google
good
By: berfinkara • 5 year ago
Translated by Google
With this summary you do not have to attend the lectures !!
By: anissael • 5 year ago
Seller
Follow
DeniVu
Reviews received
Content preview
Hoorcollege 1: Introductie BPS
Bestuur, Politiek en Samenleving zijn niet denkbaar los van elkaar. Ze hebben dus
ontzettend veel met elkaar te maken en beïnvloeden elkaar daarom ook (ze vullen elkaar
aan). Dit gaat gepaard met inzichten vanuit de politicologie en de bestuurskunde.
- Politiek: De politiek staat centraal, maar is niet denkbaar zonder bestuur en beleid.
- B&O: Bestuur en organisatie is niet denkbaar los van de politieke (ook internationale)
context.
De basisbegrippen van BPS vanuit de literatuur.
- B: Het bestuur en het besturen met daarbij openbaar bestuur, governance,
multi-level governance en de relatie tussen publiekheid en privaat komt hierbij aan
de orde.
- P: De politiek en de besluitvorming waarbij termen als conflict, macht,
machtsbronnen en i nvloed centraal staan. Hieronder valt ook het elitisme en het
pluralisme, de staat, regering en het s
temgedrag.
- S: Het maatschappelijk middenveld, b elangengroepen, sociale bewegingen,
maar ook ongelijkheid, globalisering en individualisering komen hierbij aan de
orde.
De grondslag van dit vak is dat we deze drie groepen (benaderingen) bestaande uit bestuur
politiek en samenleving op elkaar gaan betrekken en kijken wat de samenhang tussen deze
benaderingen is en hoe ze elkaar nodig hebben.
Deze samenhang tussen de benaderingen werd in het college gepresenteerd aan de hand
van het voorbeeld over de oproep van zangeres Rihanna aan de Nederlandse politiek om
financieel bij te dragen aan een groot onderwijsproject. Het verzorgen van onderwijs voor
minderbedeelde jongeren zorgt ervoor dat zij een middenklasse kunnen vormen die dus op
langere termijn de sociale en economische situatie van een bevolking verbeteren.
Rihanna is de maatschappelijke actor die door middel van haar bottom-up initiatief
(Samenleving) de minister en het kabinet wil oproepen om mee te doen (Be stuur). Hierbij
wordt er een afweging gemaakt door de interne politiek in Nederland (Po litiek) of Rihanna
wel of niet geholpen moet worden. Hierbij spelen media en beeldvorming een ontzettend
belangrijke rol bij de samenhang tussen de benaderingen.
De casus over Rihanna kun je onder meer begrijpen door te kijken naar de Input: De
burgers en belangengroepen die strijden voor beter onderwijs voor minderbedeelden
(Samenleving). Throughput: De politiek, media, machtsbronnen en conflict die hierbij
komen kijken (Politiek), en de Output: Het bestuur en de besluitvorming die worden
toegepast op de casus (Bestuur).
,In het college werd de Systeemtheorie van David Easton gepresenteerd. Easton stelt dat
de politiek een zelflerend systeem is waarbij er pas na de output wordt gekeken wat de
problemen en kritieken zijn, om ze vervolgens via hetzelfde systeem weer aan te pakken
(sequentieel = na elkaar). De output leidt tot nieuwe eisen, kritieken en ontevredenheden
die weer bestreden moeten worden door de politiek. Dit beschrijft Easton ook wel als de
outcome: is er feitelijk resultaat, is een land bijvoorbeeld veiliger geworden? Het kernwoord
hierbij is: Stabiliteit omdat een systeem duidt dat er een vorm van voorspelbaarheid
aanwezig is. Hierbij hoort deze definitie van politiek: alle interacties die leiden tot de
gezaghebbende toedeling van waarden in de samenleving. In de politiek gaat het om
problemen die je niet als individu kunt oplossen, maar die wel opgelost moeten worden.
Denk hierbij aan de gezondheidszorg, hoger onderwijs en de infrastructuur. De voorwaarde
is wel dat enkel als de burgers zich h ouden aan de besluiten van de politiek, de belangrijke
problemen kunnen worden opgelost. Hieronder is deze systeemtheorie weergegeven:
Instituties (wetten of gewoonten) spelen in dit systeem een belangrijke rol. Daarbij is er een
kritiek gegeven op deze systeemtheorie: Wat als er crisis is? Werkt dit systeem dan ook?
Dit zou kunnen komen omdat de uitkomsten in tijden van crisis wellicht anders zijn en er
misschien niet op vaste (systematische) manier van handelen kan worden gewerkt.
Bovens geeft aan dat de politiek simultaan (op hetzelfde moment) en een speelveld is
(contingent (flipperkast), netwerk, politieke visie (strijd), turbulentie). Toeval bepaald wat
voor beleid eruit komt rollen.
,Hierboven is de politiek als speelveld van Bovens weergeven. Het kan alle kanten op in het
speelveld. Daarom is het voor de politiek ook afwachten wat het verschil tussen casussen is
om daarop te kunnen reageren. Het is volgens Bovens dus niet een vast systeem, waardoor
er dus verschillend gereageerd wordt op bepaalde situaties. Bestuurlijke activiteiten vinden
plaats binnen een samenleving waarin politieke instituties (wetten) en actoren het
speelveld voor beleid en organisaties bepalen. Actoren zijn het belangrijkst.
Wat is politiek? Er bestaat hiervoor een smalle en een brede definitie.
Smalle definitie: Activiteit of proces waarin actoren bindende besluiten nemen en
handhaven die betrekking hebben op de collectiviteit (kabinetsbesluit: Haagse politiek).
Brede definitie: De manier waarop macht de verhoudingen tussen mensen bepaalt. Het
gaat over de alledaagse manieren die de macht op mensen bepaalt (bestrijding van racisme:
Alledaagse politiek).
Zowel de smalle als de brede definitie is niet helemaal goed, maar ook niet helemaal fout.
Ze bevatten beide een vorm van waarheid en er moet juist een combinatie van de twee
“visies” worden verwezenlijkt om de politiek zo goed mogelijk uit te kunnen voeren.
Macht en Invloed
De definitie van Macht luidt: “opties bepalen” . Het vermogen om alternatieven van andere
actoren vast te leggen of te veranderen, “To bring about intended effect”.
Invloed is juist deze “opties benutten”. Het bepalen van het gedrag binnen een bestaand
samenstel van alternatieven. Wat heeft ervoor gezorgd dat jij voor een bepaald verschijnsel
hebt gekozen, welke actoren hebben daar een rol bij gespeeld?
Van Praag beschrijft in zijn boek de kenmerken van macht, macht is namelijk altijd:
- Relationeel. Macht is zelden een vorm van “top-down” uiting waarbij er wordt
gedicteerd wat er moet worden gedaan, er is juist een interactief proces met de
burger die betrokken is bij het uitvoeren van de macht.
- Gebaseerd op machtsbronnen. Wie wanneer wat kan vastleggen is sterk
afhankelijk van de bronnen die een persoon heeft, voorbeelden van machtsbronnen
zijn geld, kennis en r eputatie.
- Afhankelijk van de specifieke context. In het boek werd het voorbeeld gegeven
over de student en de docent. In de collegezaal is de docent degene met de meeste
macht, maar wanneer deze twee elkaar zouden tegenkomen in het vliegtuig en de
student daar werkt als purser waarbij de docent een passagier is, zijn de rollen
omgedraaid.
- Macht is relatief. Het is niet “totaal” omdat je als individu vaak mogelijkheden hebt
om bepaalde opties open te laten.
Macht kunt je op twee manieren definiëren:
- Positief (idealistisch): Macht is de manier waarop regeringen op een
gezaghebbende manier waarden toekennen aan de samenleving, het gaat hierbij
om het nut van het algemeen en er wordt vanuit gegaan dat groepen met strijdende
, belangen samen moeten gaan werken om de vrede te handhaven. Zonder macht
luistert volgens Easton niemand naar je, dus het nodig om dingen tot stand te laten
brengen.
- Negatief (realistisch): Macht werkt beperkend o mdat je door bepaalde opties op te
leggen anderen laat liggen en er dus vanuit wordt gegaan dat politiek om
eigenbelang gaat en dus niet k ijkt wat het beste is voor het collectief, de gehele
maatschappij.
Macht heeft drie dimensies van onderzoek. Dit wordt weergeven van smal naar breed.
1. Wie besluit welke belangen/voorkeuren winnen (smal). Dit kijk dus naar: wie besluit
er? (zichtbare besluitvorming).
2. Wie bepaalt welke belangen/voorkeuren wel/niet op de agenda komen
(agendabouw, non-decisions) (breder). Dit is de mix van zichtbare en onzichtbare
besluitvorming waarbij er dus ook wordt gekeken naar wat geen nadruk krijgt vanuit
de politiek.
3. Wie besluit, agendeert of beïnvloedt voorkeuren (breedst). Hoe worden voorkeuren
gevormd, hoe wordt dit door de sociale media en andere kanalen gevormd. Dit is de
onzichtbare besluitvorming.
Hierboven is de tabel uit het boek weergeven die deze smalle en brede definities van macht
verduidelijkt.
Naast de discussie over de dimensie van macht is er ook de discussie over wie de macht
heeft. Dit wordt onderverdeeld in de visies van het:
- Elitisme: Een samenhangende of eensgezinde machtselite domineert de
maatschappij (Mills, Hunter).
- Pluralisme: De elite is niet uniform maar pluriform (competitief) zodat geen sprake
is van een heersende klasse of machtselite. Er zijn verschillende pressiegroepen die
allemaal gelijke kansen hebben om invloed uit te oefenen op de samenleving.
De kritiek die Lukes hierbij geeft is dat beide benaderingen van onderzoek zich beperkt tot
de zichtbare macht. Ze horen dus bij de eerste smalle dimensie.
, Hoorcollege 2: Naties en Staten
In dit hoorcollege wordt besproken of een staat sterk of zwak is, wat een natie is en of de
democratie van bovenaf of van onderop moet worden uitgevoerd. Er zijn altijd fundamentele
verschillen tussen de belangen van mensen. Hierdoor zijn er ook verschillende visies van de
manier waarop de democratie moet worden uitgevoerd.
Collectieve identiteit is het meest centrale begrip in het hoofdstuk van Van Praag. Het idee
hierbij is dat groepen saamhorigheid nodig hebben omdat het een bindmiddel vormt op
basis waarvan politieke voorkeuren tot stand komen. Collectieve identiteit is ook
omstreden omdat er verschillende ideeën zijn van hoe het tot stand komt. Het is een sociale
constructie die als gevolg van beeldvorming en symboliek, die worden gedeeld door de
groepsleden, tot stand is gekomen. Daarbij kan er ook sprake zijn doorkruisende identiteit.
De vraag bij identiteit is bij welke groep je je het meeste thuis voelt en bij doorkruisende
identiteit heb je dus meer dan een groeps verbintenis, denk hierbij aan een dubbel paspoort.
Er is spanning tussen de groepen waarbij er verschillende symboliek en cultuur aanwezig is.
Deze frictie zorgt ervoor dat het lastig is om een groepsgevoel zoals collectieve identiteit te
creëren.
De collectieve identiteit heeft een politieke relevantie, deze bestaat uit:
- Het motiveert politiek gedrag zoals een stemkeuze. De groep waar je bij hoort deelt
vaak dezelfde ideeën of gedachtegang over hoe de samenleving wordt bestuurd,
waardoor de stemkeuze vaak gelijk is.
- Het voedt de politieke conflicten (of juist niet).
- Het behoren tot een groep is vaak de basis van de totstandkoming van politieke
ideeën en dus de collectieve actie en l egitimiteit.
- De kritieken op collectieve identiteit laat zien dat identiteit te vaag is omdat het veel
gaat over gevoel, dit kun je moeilijk generaliseren. De betekenis is lastig te
achterhalen en is verschillend per individu. Wanneer iemand stelt dat hij een
Nederlander is, kan dat een totaal andere betekenis voor diegene hebben dan voor
iemand anders die claimt Nederlander te zijn.
Daarbij zijn er twee visies op een natie:
- Essentialisme: Een natie komt voort uit een natuurlijke etnische oorsprong waaruit
voortvloeit wie wij zijn (objectief). De kritiek h
ierbij is dat een natie heel dynamisch
is en dus vaak kan veranderen van karakter.
- Constructivisme:.Een natie is het gevolg van gezamenlijke afspraken die gemaakt
zijn waardoor de natie een is geworden (subjectief). De kritiek hierbij is dat het
geboorteland van een individu er wel degelijk toe doet in hoeverre hij/zij zich
verbonden voelt met een natie. Dit is in de wetenschap de dominante benadering.
Toch moet hierbij gezegd worden dat een natie niet enkel een gedachte is, er zit ook
een tastbaar karakter aan. Dit kun je koppelen met het Thomas-Theorema:
, Wanneer een volk met zijn allen ergens voor gaat en staat en zich daar naar gaat
handelen, gebeurt dat ook en wordt het als iets feitelijks gezien.
Naast de term natie bestaat natuurlijk het begrip: Nationalisme. Dit is het streven naar
nationale zelfbeschikking. Het nationalisme begon als emanciperende beweging tegen de
absolute monarchie. Later heeft nationalisme een grote diversiteit gekregen aan
ideologieën. Verschillende politieke groeperingen denken anders over het nationalisme,
zoals liberaal tegenover post nationaal.
Daarbij zijn er wederom strijdige interpretaties over het nationalisme:
- Modernistisch (constructivisme): Naties zijn een product van de moderniteit zonder
premoderne wortels (er is geen natuurlijke oorsprong).
- Etno Symbolisch (essentialisme): Naties b ouwen voort op de vroegere
gemeenschappen (etnies). Hierbij werd er in het college een voorbeeld
gepresenteerd over uitspraken van toenmalig premier Balkenende dat Nederland
terug moest naar de VOC mentaliteit omdat het haar karakter als strijdend en
welvarend land had verloren. Hier werd veel kritiek op geleverd aangezien een natie
vaak in transitie is.
De definities op een rijtje:
- Natie: Een bevolking met een collectieve identiteit op basis van een gedeelde
geschiedenis, cultuur, taal en/of ontstaansmythe.
- Staat: De hoogste soeverein in een afgebakend territorium met monopolie op
geweld en belastingen.
- Natiestaat: Een staat waarvan de grenzen samenvallen met die van de natie.
Er zijn twee visies gepresenteerd waarop de natiestaat te werk kan gaan, dit zijn de:
Top-down visie: Deze visie benadert de democratie en dus de bevolking van bovenaf. De
nadruk ligt op de heersende elites (generaals, monarchen, aristocraten) en zij houden de
concurrenten buiten hun “gebied”. Daarbij is het representatief, dit gaat door middel van
tussenpersonen, vertegenwoordigers. Op deze manier wordt er over de bevolking geregeerd
(regering voor de mensen, competitief karakter). Bottom-up visie: Deze visie benadert de
democratie van onderop waarbij de staat een binding heeft met de bevolking om zo een
natie te creëren en de belangen te kunnen waarmaken en het is direct, alle burgers doen
mee aan het besluitvormingsproces (regering van de mensen, participatie-aspect).
Een Natiestaat is een staat waarbij de bevolking met elkaar verbonden is door
geschiedenis, cultuur, taal en tradities. Echter staat het ontstaan van staten los van een
gedeelde geschiedenis omdat staten ontstaan als gevolg van oorlog. Een natie wordt na
de staatsvorming opgebouwd, dus de staat vormt de natie. Het feit dat wij Nederlanders
dezelfde taal en gevoel hebben is ontstaan. De meeste landen in de wereld zijn een
natiestaat. Een voorbeeld van een land dat niet een natiestaat is, is België. België bestaat uit
een Frans en een Vlaams gedeelte die amper iets met elkaar te maken hebben en eigenlijk
totaal verschillend zijn, waardoor het land niet 1 natie vormt.
,Tot slot is er te merken dat staten moeite hebben met het overeind houden van een
natiestaat als ideaaltype vanuit twee perspectieven:
- Vanuit de staatssoevereiniteit: Als gevolg van g lobalisering, de vrijhandel en de
Europese Unie is het moeilijk om de eenheid van een staat staande te houden. Er is
niet echt meer een individueel gezag in een staat, we zijn als gevolg van de
globalisering steeds meer van elkaar afhankelijk geworden (Interdependent).
- Vanuit het natiebegrip: De globalisering heeft natuurlijk ook voor migratie gezorgd.
Hierdoor deelt een land meerdere culturen en is het vormen van een natiestaat
lastiger geworden.
Ontwikkeling van de staat
Een staat is een hiërarchische politieke organisatie die gezag uitoefent op een bevolking en
zijn bijna altijd ontstaan als gevolg van oorlog. Er is uiteindelijk een verzorgingsstaat
ontstaan. Een verzorgingsstaat zorgt voor een garantie van inkomen in geval van ziekte of
werkloosheid (sociale rechten) en zorgt voor het verschaffen van voorzieningen zoals
onderwijs en gezondheidszorg (sociale uitgaven).
Je kunt drie fasen onderscheiden in deze ontwikkeling van de staat:
- Early modern State: Staten waren vooral bezig met de eigen veiligheid te
verzekeren met een sterk leger.
- Capitalist State: De ontwikkeling van mercantilisme en kapitalisme met als doel
de economie in de staat te vergroten nu onze veiligheid is zeker gesteld.
- Welfare State: De middenklasse groeide hierdoor waardoor er een bottom-up druk
ontstond naar de staat waarbij vooral sociale belangen centraler komen te staan.
De verzorgingsstaat ging veel geld kosten waardoor de staat geherstructureerd moest
worden. Er kwam privatisering en globalisering (20e eeuw). De moderne uitdagingen
van de staat zijn terrorisme, financiële crisis en klimaatverandering, gaat dit ook tot
herstructurering leiden is de vraag. Grofweg worden er in het boek van Bovens drie
ontwikkelingen geschetst door de jaren heen: Verstatelijking, Vermarkting,
Vermaatschappelijking. Dit ging van veel overheidsbemoeienis, naar zo min mogelijk, naar
een balans.
,In de afbeelding hierboven is de overgang van absolute soevereiniteit (hoogste gezag) naar
gedeelde soevereiniteit weergeven (Spatial independence tegenover Spatial
interdependence). Staten kwamen erachter dat ze niet alles zelf konden oplossen en
beginnen te accepteren dat er door globalisering samengewerkt moet worden met andere
staten om wereldlijke problemen op te lossen. Dit betekent niet dat gedeelde soevereiniteit
altijd goed gaat.
De verzorgingsstaat is ontstaan met als doel het verminderen van de ongelijkheid in de
samenleving. Hiervoor zijn in het college een aantal vragen verduidelijkt:
- Waarom is de verzorgingsstaat ontstaan?: De sociale onvrede wordt erdoor
verminderd. De bevolking werd verbonden aan het kapitalistische systeem door een
soort ruil. De staat beloofd ze te beschermen als ze het kapitalisme accepteerde en
er niet in opstand tegen kwamen.
- Waarom is de verzorgingsstaat omstreden?: Er is sprake van sterke
staatsinmenging in het sociale bestaan van burgers en dat heeft invloed op het
functioneren van de staat.
- Waarom staat de verzorgingsstaat onder druk?: Door het neo-liberalisme waarbij
de staat niet verantwoordelijk mag zijn voor het sociale aspect van de samenleving,
de burger bepaalt dit zelf. Pas als dit niet op eigen houtje lukt, bestaat er een
vangnet.
- Waarom verschilt een verzorgingsstaat per land?: De machtsverhoudingen in
landen verschillen onderling waaruit de verzorgingsstaat ook een andere vorm aan
kan nemen.
- Waarom overleeft een verzorgingsstaat?: Door padafhankelijkheid: wat in het
verleden is afgesproken en gedaan kan niet makkelijk worden veranderd. Daarbij zijn
er grondrechten van de mens die stellen dat ze recht hebben op zekerheid, dit kun
je ze niet zomaar afnemen. Tot slot de belangrijkste: er is sprake van electorale
competitie, dit betekent dat in debatten de verzorgingsstaat een belangrijk
onderwerp is. Winst of verlies van politieke partijen hangt daarvan af.
Het boek van Van Praag plaatst Nederland voortdurend in een vergelijkende positie ten
opzichte van andere landen. Hierin liet hij met scatterplots zien dat een toename van
sociale uitgave ervoor zorgt dat de mate van ongelijkheid daalt. Dit werd ook
weergegeven in de vorm van rechten van de mens. Net zoals de drie ontwikkelingen van
Bovens zie je een enorme toename van rechten die dan weer leidt tot een balans.
Samenvatting video over het Populisme (Koen Vossen):
Het populisme is te herkennen aan de manier van praten over de politiek waarin een
tegenstelling is te merken tussen de elite en het volk, beide worden als een eenheid gezien.
De populisten willen de elite wegjagen en de democratie herstellen door het terug te geven
aan het volk. De meest kenmerkende uitspraak van populisten is dat de elite slecht zijn en
het volk authentiek is. Vanuit het volk kun je echte wijsheden vanuit ervaringen te horen
krijgen ondanks dat niet iedereen perse is opgeleid. Hierbij past de populaire volkstaal en
,een charismatische leider ook bij het populisme. Dit is iemand die niet van politiek houdt,
maar toch voor het volk de ring in wil gaan.
Daarbij werd de geschiedenis van het populisme geschetst. In de tijd tussen de twee
wereldoorlogen (het interbellum), is er een crisis van de democratie te zien. Andere
opkomende ideologieën waren het fascisme en het communisme. Hierdoor kwam er in
Nederland een opkomst van politieke partijen zoals het CPN (communistisch) en de NSB
(fascistisch). Deze wisten niet door te breken in Nederland, dit kwam door:
- Er werd een ambtenaren verbod ingevoerd: Mensen die ambtenaar wilden worden
mochten geen lid zijn van deze partijen.
- Er was in Nederland sprake van verzuiling, dit zorgde ervoor dat er een
hoofdorgaan in die zuilen was die de mensen controleerde en ze tegenhield om op
die andere partijen te stemmen.
Pim Fortuyn was eigenlijk de eerste populist die is doorgebroken, de vraag werd gesteld wat
er nu anders is waardoor het populisme wel populair is geworden?
- De elite is zelf schuldig aan de afkeer tegen het elitisme. Ze zijn teveel gericht
geweest op eigen belang en hebben de verbintenis met het volk verloren.
- De media zat in een transitie van mensen informeren, naar mensen vermaken. Dit
heeft ertoe geleid dat er meer schandelen zoals corruptie in het nieuws kwamen en
men een nog slechter beeld kreeg over de elite.
- Er was sprake van een mentaliteitsverandering en dit zorgde voor succes. De
kiezer was beter opgeleid en minder gezagsgetrouw. Men denkt zelf na over de
politiek (ontzuiling).
- Populisme moet je zien als een gevolg van de verandering in de Westerse
samenleving: globalisering (grenzen doen er minder toe). Hierdoor heeft de
nationale politiek steeds minder te zeggen.
Toch zie je een paradox in het Populisme: Er is een afkeer tegenover de democratie, maar
door men een stem te geven tijdens de globalisering zorgt het er juist voor dat de
democratie goed functioneert en dus wordt versterkt.
, Hoorcollege 3: Consensusdemocratie in
vergelijkend perspectief
Arend Lijphart is een centraal figuur in het democratie-debat. Hij vraagt zich af wat de beste
vorm van democratie is waarbij hij zelf sterk aanhanger was van de consensusdemocratie.
Het Lijphart-Debat stelt twee soorten democratieën.
- Een consensusdemocratie: Besluitvorming op basis van overleg en compromis.
Bijvoorbeeld Nederland: Coalitie moet vrijwel altijd worden gevormd. Er is dus
sprake van machtsdeling.
- Een meerderheidsdemocratie: Besluitvorming op basis van de wil van de
meerderheid. Bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Er is dus sprake van
machtsconcentratie.
Lijphart deed een case-study in Nederland omdat dit een land is van politieke minderheden
(consensusdemocratie). In de Verenigde Staten werd gesteld dat een land met deze
opbouw nooit democratisch stabiel kon zijn, maar Nederland dus blijkbaar wel. Lijphart wilde
onderzoeken hoe dit kon. Doordat elite samenwerken in Nederland kun je wel een stabiele
democratie hebben ondanks het feit dat het land bestaat uit minderheden. Hieruit ging
Lijphart verder onderzoeken in meerdere landen.
Lijphart stelt dat er na de verzuiling een aantal spelregels zijn ontstaan die betrekking
hadden op de Nederlandse politiek. Dit zijn: zakelijke politiek, verdraagzaamheid,
topoverleg, evenredigheid, depolitisering, geheimhouding, de regering regeert
(1917-1968). Deze regels zijn anno 2017 sterk veranderd in betekenis. Er is daarbij een
debat te zien over die spelregels:
- Lijphart stelt dat spelregels goed zijn omdat ze besluitvorming vergemakkelijken
die leidt tot welvaart.
- De Populisten stellen dat de spelregels slecht zijn omdat ze leiden tot
kliekvorming die vervreemd is van het volk. Het heeft niks meer met democratie te
maken. De elite bepalen als het ware wat goed is voor het volk.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DeniVu. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.56. You're not tied to anything after your purchase.