Gezag
HR 4 februari 2005, NJ 2005/422 (Benoeming bijzondere curator)
Art. 1:250 Bij benoeming van een bijzondere curator moet het gaan om een wezenlijk en concreet
probleem over de verzorging en opvoeding (een wezenlijk conflict tussen de minderjarige en de wettelijke
vertegenwoordiger). Geen algemene opvoedingsproblemen. Zo nodig zal de rechter het conflict moeten
concretiseren zodat hij de bijzondere curator bij benoeming aan een deze omstandigheden aangepaste
taakomschrijving kan meegeven.
HR 25 april 2008, NJ 2008/414 (Zwitserse scheiding)
Het belang van het kind staat bij de beslissing van de rechter voorop, maar dat betekent niet dat de
belangen van het kind bij geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening (art. 1:253sa) altijd zwaarder
wegen dan andere belangen. De rechtbank zal bij zaken over gezag alle omstandigheden van het geval
moeten meewegen, wat er ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het
kind. Het belang van het kind is een (niet: de) overweging van de eerste orde bij de te maken
belangenafweging. In deze zaak is enkel gekeken naar de belangen van kinderen en niet naar het nieuwe
huwelijk van de moeder in Zwitserland, haar zwangerschap en de gevolgen van dit alles op de
gezinssituatie. Hierdoor is de beslissing onvoldoende gemotiveerd.
HR 21 mei 2010, NJ 2010/398 (Gelijkwaardig ouderschap I)
In beginsel geldt dat de zorg- en opvoedingstaken en de hoofdverblijfplaats gelijk (50/50) moeten worden
verdeeld. Echter anders dan de wetgever stelt, impliceert het uitgangspunt van gelijkwaardige verzorging
en opvoeding volgens de HR geen verplichting tot een gelijke verdeling van de tijd die het kind bij elk van
de ouders doorbrengt, waarvan de rechter slechts goed gemotiveerd zou mogen afwijken. In de praktijk zal
een gelijkwaardige verzorging en opvoeding vaak niet mogelijk zijn (zie ook art. 1:247 lid 5) en in het
belang van het kind ook niet altijd gewenst zijn.
Als de ouders het oneens blijven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding en de
rechter daaromtrent moet beslissen, dient deze het belang van het kind het zwaarst te laten wegen. Dat
belang dient een overweging van de eerste orde te zijn.
HR 4 oktober 2013, NJ 2013/558 (Gelijkwaardig ouderschap II)
Wanneer een geschil tussen de ouders is gerezen over verhuizing van de ouder met de kinderen, staat het
uitgangspunt van gelijkwaardige verzorging en opvoeding niet in de weg aan het toestaan van – de op
grond van art. 1:253a gegeven vervangende toestemming voor – de verhuizing, indien de rechter zulks in
het belang van de minderjarige acht. Maar er zal, ook na de verhuizing, wel zozeer als mogelijk recht
gedaan moeten worden aan het uitgangspunt van gelijkwaardige verzorging en opvoeding. Dit laatste kan
een verhuizing naar een verder weg gelegen plek in de weg staan.
HR 29 mei 2015, NJ 2015/293 (Processuele positie minderjarige)
Een minderjarige is in familierechtelijke zaken hem betreffende een belanghebbende in de zin van art. 798
lid 1 Rv. Hij kan de door de wetgever aan belanghebbenden toegekende processuele bevoegdheden
evenwel niet zonder tussenkomst van een wettelijk vertegenwoordiger of een daartoe benoemde bijzondere
curator uitoefenen, behoudens voor zover de wet daarin voorziet, zoals in het geval van een verzoek ex art.
1:250. Een minderjarige wiens verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen, kan
daartegen dus zonder te worden vertegenwoordigd een rechtsmiddel aanwenden. Voor een informeel
verzoek betreffende eenhoofdig gezag, omgang of informatie en verdeling zorg- en opvoedingstaken als
bedoeld in art. 1:251a lid 1, 1:377g en 1:253a lid 4, geldt dat de minderjarige bij de aanwending van het
rechtsmiddel van hoger beroep dient te worden vertegenwoordigd door een wettelijk vertegenwoordiger of
een bijzondere curator.
HR 27 maart 2020, NJ 2020/167
1:253c is het artikel voor ongehuwde ouders en de regeling over het gezamenlijk gezag na scheiding.
Gezamenlijk gezag is het uitgangspunt, en eenhoofdig gezag de uitzondering. De bepaling dient net zo
worden uitgelegd als art. 1:251a. Indien een van de ouders niet bereid is om mee te werken aan de
eenvoudige weg van aantekening tot gezamenlijk gezag, kan de ouder die het gezag gezamenlijk met de
, andere ouder wil uitoefenen, de rechter verzoeken beiden met het gezag te belasten, art. 1:253c lid 1. Het
verzoek om de ouders gezamenlijk met gezag te belasten wordt enkel afgewezen als voldaan is aan een van
beide of beide vereisten van lid 2 van het artikel. Echter, volgens de HR betekent dit niet dat alleen als er
onaanvaardbare risico’s voor het kind te verwachten zijn of dat anderszins in het belang van het kind
noodzakelijk is, het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt. Ook als aan een van die criteria is
voldaan, heeft de rechter de ruimte om het gezamenlijk gezag in stand te laten, als daardoor het belang van
het kind het minst zal worden geschaad. Als een van de gronden zich voordoet, is de rechter dus niet
gehouden om het verzoek in te willigen. Ook indien voldaan is aan het klemcriterium, heeft de rechter de
ruimte om het gezamenlijk gezag toch in stand te laten.
Afstammingsrecht
EHRM 13 juni 1979, 6833/74 (Marckx v. Belgium)
Voor het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen tussen de ongehuwde moeder en haar dochter was
volgens de Belgische wetgeving erkenning van het kind door de moeder vereist. Door die erkenning
ontstond geen familierechtelijke betrekking tussen de verwachten van de moeder en het kind. De regels uit
het Belgische familierecht zijn in strijd met art. 8 en 14 EVRM.
Het gemaakte onderscheid in het Belgische erfrecht tussen kinderen die wel en kinderen die niet in
familierechtelijke betrekking staan tot een ouder is niet in overeenstemming met art. 8 jo. 14 EVRM, onder
andere omdat de erkenning door de moeder een ontoelaatbare belemmering voor de normale ontwikkeling
van het gezinsleven vormde. Een natuurlijk kind heeft net zo veel recht als het wettig kind om in een
familierechtelijke betrekking te staan met de moeder.
HR 16 februari 2001, NJ 2001/571 (Vervangende toestemming erkenning I)
Art. 1:204 lid 3 stelt niet de eis dat tussen de verwekker die wil erkennen en het kind family life (art. 8
EVRM) bestaat. In de procedure tot verkrijgen van vervangende toestemming komt het aan op een
belangenafweging van de betrokkenen (het belang van de moeder en het kind (ongestoorde verhouding met
het kind) vs. de belangen (de aanspraak) van de man), waarbij tot uitgangspunt genomen dient te worden
dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een
familierechtelijke rechtsbetrekking. Het belang van de moeder is daarbij in lid 3 nader omschreven.
De HR stelt dat slechts sprake is van schade aan de belangen van het kind, indien er ten gevolge van de
erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling. Het
enkele feit dat het kind (enige) weerslag ondervindt van de inbreuk die de erkenning maakt op het tussen
hem en de echtgenoot van zijn moeder bestaande family life is niet voldoende om schade aan de belangen
van het kind aan te nemen.
HR 12 november 2004, NJ 2005/248 (Vervangende toestemming erkenning II)
Als de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming tot erkenning heeft kunnen vragen, bijv.
omdat hij niet wist van de geboorte of niet wist dat hij de verwekker was, dan ligt een minder strikte
maatstaf voor de hand bij de beoordeling van de vraag of de moeder misbruik heeft gemaakt van haar
bevoegdheid door toestemming te geven tot erkenning door een ander. Namelijk: of de moeder in
redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan die ander had kunnen komen gelet op de
onevenredigheid van de belangen van de verwekker bij erkenning en de daartegenover staande belangen
van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind.
EHRM 26 juni 2014, 65192/11 (Mennesson v. France)
In dit geval heeft het echtpaar Mennesson via een draagmoeder in de VS (waarbij de vader de biologische
vader is) een kind gekregen. Beide wensouders stonden op de geboorteakte. Het EHRM oordeelde dat de
weigering van de Franse overheid om het kind in te schrijven in de burgerlijke stand geen inbreuk maakt op
art. 8 EVRM (in de zin van het familie- en gezinsleven), omdat het een legitiem doel was van de Franse
overheid om buitenlands draagmoederschap te ontmoedigen. Er was wel sprake van een schending van het
recht op bescherming van het privéleven (art. 8) van de kinderen. De weigering om de juridische relatie
tussen de wensouders en de tweeling in welke vorm dan ook te erkennen, ondermijnt de identiteit van de
kinderen in de Franse samenleving.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MerelVeldkamp. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.86. You're not tied to anything after your purchase.