Inleiding
Vastgoedeconomie is de discipline die zich bezighoudt met de economische en juridische werking
van het vastgoed. Om dit onderdeel van de economie te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om
voldoende basiskennis van de economie te hebben.
Behoeften en middelen: Keuzes maken
Economie gaat over de behoeften (wensen) van mensen en de middelen die nodig zijn om deze
behoefte te bevredigen. Het meest gebruikte middel om behoeften te bevredigen is geld. De
spanning die aanwezig is tussen behoeften enerzijds en beschikbare middelen anderzijds noemen we
schaarste.
Het feit dat de beschikbare schaarse middelen aan talloze verschillende zaken kunnen worden
besteed, maakt dus dat we keuzes moeten maken. We noemen de beschikbare schaarse middelen
dan ook wel alternatief aanwendbare middelen.
Welvaart is de mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen
voorzien. Welzijn is de mate van tevredenheid over de behoeftebevrediging, die al dan niet uit het
beschikbaar stellen van middelen wordt verkregen. Welvaart en welzijn hoeven niet samen te vallen.
Het doel van de economische wetenschap is het gedrag van de mens in zijn streven naar welvaart te
bestuderen en daardoor dit gedrag beter te leren begrijpen.
Economie is de discipline die zich bezighoudt met de bestudering van het menselijk gedrag voor
zover dit samenhangt met het streven naar bevrediging van behoefte met schaarse, alternatief
aanwendbare middelen. Met schaarse middelen wordt de hoeveelheid geldt bedoeld, die in principe
altijd beperkt is. Met alternatief aanwendbaar wordt bedoeld dat het geld aan verschillende dingen
kan worden uitgegeven: we moeten dus kiezen.
Micro- en macro-economie
De micro-economie kijkt vooral naar het gedrag van de individuele consumenten en producten. De
macro-economie kijkt naar het gedrag van een land in zijn geheel.
Micro-economie Macro-economie
Consumptie Hoeveel consumeert en spaart Hoe zijn de consumptieve
een individu? bestedingen gerelateerd aan
het nationaal inkomen in
Nederland
Inkomen Waaraan besteedt een individu Welke actoren bepalen het
zijn inkomen nationaal inkomen in
Nederland?
Werkgelegenheid Hoeveel werknemers moet Hoe hangt de totale
een bedrijf in dienst nemen werkgelegenheid samen met
om zijn winst te maximaliseren het nationaal inkomen in
Nederland?
Modellen
De economie probeert de werkelijkheid te analyseren en te voorspelen aan de hand van modellen.
Een mode is een versimpelde weergave van de werkelijkheid. In modellen komt ook vaak de
aanname ceteris paribus (c.p.) voor. Dit betekent letterlijk de overige omstandigheden gelijkblijvend.
Deze aanname wordt gebruikt om de invloed van slechts een variabele op een andere variabele uit te
leggen.
1
,Markten
De markt is een plaats waar kopers en verkopers bij elkaar komen om te kopen en te verkopen. De
markt is de plaats waar vragers en aanbieders bij elkaar komen. Een markt waar kopers en verkopers
daadwerkelijk aanwezig zijn, heet een concrete markt.
De prijs die tot stand komt waarbij de vraag gelijk is aan het aanbod, noemen we de evenwichtsprijs.
Vragers krijgen extra nut van het kopen van een product.
Geld
Geld is een belangrijk en ingewikkeld begrip in de economie. Volgens de Van Dale is geld een
algemeen gebruikt ruilmiddel, waarvan de waarde min of meer vastligt, en volgens Wiktionary is het
een ruilmiddel dat gegarandeerd wordt door een land, waarmee goederen en diensten kunnen
worden gekocht.
De overheid
De overheid en de socialezekerheidsfondsen vormen samen de publieke sector, ook wel collectieve
sector genoemd. De overheid bemoeit zich met de economische ontwikkelingen in haar land. De
activiteiten die de overheid op dit vlak uitoefent, zijn onder te verdelen in drie categorieën:
- allocatiefunctie
- herverdelingsfunctie
- stabilisatiefunctie
De allocatiefunctie houdt in dat de overheid invloed heeft op wat wordt geproduceerd. Dit doet zij
aan de enen kant door collectieve goederen te produceren. Aan de andere kant stimuleert zij
wenselijk geachte goederen en diensten door middel van subsidies en ontmoedigt zijn onwenselijk
geachte goederen en diensten door accijns te heffen of verboden op te leggen.
De herverdelingsfunctie gaat over de herverdeling van inkomens door middel van het heffen van
belastingen.
De stabilisatiefunctie gaat over het beïnvloeden van de conjunctuur van een land.
Marktwerking à de prijzen van de goederen op de markt komen tot stand door vraag en aanbod
Het buitenland
Wanneer een land intensieve handelsrelaties onderhoudt met het buitenland, spreken we van een
open economie. Daartegenover staat een gesloten economie: dat is een land dat niet of nauwelijks
handelsrelaties met het buitenland heeft.
Hoofdstuk 1: Banken en kapitaalmarkten
1.1 De functie van geld
Vroeger was er veel ruilhandel. Deze ruilhandel had echter vele nadelen, waarvan de belangrijkste
zijn:
- er was niet altijd behoefte aan elkaars producten/diensten
- het is lastig om steeds de waarde van de producten/diensten te bepalen
- de producten/diensten zijn vaak bederfelijk en/of vergankelijk en kunnen dus niet altijd worden
bewaard
Sommige goederen waren echter algemeen gewild en daardoor redelijk waardevast. Deze middelen
kregen de rol van valuta, ook wel goederengeld genoemd.
Geld is een object dat in een bepaald land algemeen wordt aanvaard als betaling voor goederen en
diensten en voor de terugbetlaing van schulden.
2
,Geld heeft drie functies:
- ruilmiddel
- rekeneenheid
- oppotmiddel
Geld heeft tegenwoordig geen of weinig intrinsieke waarde meer.
1.2 Geldhoeveelheid en geldschepping
De maatschappelijke of enge geldhoeveelheid bestaat uit chartaal en giraal geld. Chartaal geld is het
tastbare geld in handen van het publiek Kenmerk van dit geld is dat men het kan aanraken, dat het
dus tastbaar is. Giraal geld bestaat uit de direct opeisbare vorderingen die het publiek heeft op de
baken in de vorm van een tegoed op een rekening. Giraal geld is geld dat men niet kan aanraken.
Met publiek wordt bedoeld: alle ingezetenen behalve de geldscheppend einstellingen.
Een ander woord voor maatschappelijke of enge geldhoeveelheid is primaire liquiditeitenmassa,
afgekort als M1. Wanneer de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt, spreken we van
geldschepping; wanneer de maatschappelijke geldhoeveelheid afneemt, spreken we van
geldvernietiging.
Er zijn ook secundaire liquiditeiten (M2). Dit zijn vorderingen op de geldscheppende instellingen met
een looptijd korter dan twee jaar die in handen zijn van het publiek. Secundaire liquiditeiten worden
ook wel bijna-geld genoemd. De belangrijkste soorten secundaire liquiditeiten zijn:
- termijndeposito’s
- kortlopende valutategoeden
- spaartegoeden waarvan de looptijd korter is dan twee jaar.
De optelsom van de primaire en secundaire liquiditeiten noemen we de ruime geldhoeveelheid of
binnenlandse liquiditeitenmassa en korten we af tot M3. Alle instellingen die de maatschappelijke
geldhoeveelheid kunnen vergroten of verkleinen, worden geldscheppende instellingen genoemd, dit
zijn de centrale overheid, de centrale bank en de primaire bank.
Er zijn drie vormen van geldschepping. Ten eerste substitutie. Dit is het omzetten van chartaal geld in
giraal geld of andersom. De totale maatschappelijke geldhoeveelheid (M1) verandert hierdoor niet,
maar de samenstelling ervan wel.
Daarnaast onderscheiden we transformatie. Dit is het omzetten van niet-geld in geld of andersom.
De totale maatschappelijke geldhoeveelheid (M1) verandert hierdoor.
Ten slotte kennen we wederzijdse schuldaanvaarding. Dit is kredietverlening van banken aan
bijvoorbeeld particulieren. Bij het verlenen van krediet stijgt M1; bij het terugbetalen van de schuld
daalt M1.
We onderscheiden twee soorten kassen:
- de actieve kas of transactiekas; hierin zit het geld dat bestemd is voor het doen van betalingen. Dit
geld wordt aangehouden op grond van het transactiemotief.
- de inactieve kas; hierin zit het geld (chartaal en giraal) dat wordt aangehouden uit voorzorgsmotief
of speculatiefmotief
Voorzorgsmotief à geld dat wordt aangehouden voor onvoorziene gebeurtenissen, bijvoorbeeld een
kapotte wasmachine
Speculatiefmotief à geld dat wordt aangehouden om later mee te gaan beleggen
3
, Het geld overhevelen van de actieve naar de inactieve kas heet oppotten. Andersom, dus het geld
overhevelen van inactief naar actief, heet ontpotten.
Oppotten is niet helemaal hetzelfde als sparen. Oppotten is het niet gebruiken van chartaal of giraal
geld; sparen is het aanhouden van tegoeden die niet direct opeisbaar zijn.
1.3 Liquiditeitsquote en de verkeersvergelijking van Fisher
De nationale liquiditeitsquote is de binnenlandse liquiditeitenmassa uitgedrukt in procenten van het
nationaal inkomen, oftewel:
Nationale liquiditeitsquote = (primaire liquiditeitenmassa + secundaire liquiditeitenmassa) /
nationaal inkomen x 100%
Als deze quote stijgt, dan neemt de geldhoeveelheid dus sterker toe dan het nationaal inkomen. Dit
betekent dat er naar verhouding tegenover de productie een grotere geldhoeveelheid staat. Als deze
geldmiddelen inderdaad worden ingezet met de bedoeling er goederen en diensten mee aan te
schaffen, kan dat leiden tot inflatie.
De verkeersvergelijking van Fisher is een in de macro-economie veelgebruikte vergelijking.
MxV=PxT
M à de totale maatschappelijke hoeveelheid geldt (chartaal en giraal), die in omloop is in de
economie (M1)
V à de omloopsnelheid van het geld, met andere woorden hoeveel keer de munteenheid van hand
tot hand gaat
P à het gemiddelde prijsniveau van alle goederen in de economie
T à het handelsvolume, dit is het aantal goederen dat wordt verhandeld, oftewel het aantal
handelstransacties.
M x V geeft de geldomzet weer in een bepaalde periode
P x T geeft de goederenomzet weer in een bepaalde periode
De geldhoeveelheid M1 stijgt
Als de geldhoeveelheid M1 toeneemt (geldschepping), dan zal bij een gelijkblijvende omloopsnelheid
de goederenomzet (PxT) moeten toenemen. Als de productie (T) nog kan stijgen is er geen probleem.
Als er echter niet meer kan worden geproduceerd dan ontstaat er wel een probleem. De vraag
neemt namelijk toe, maar het aanbod kan niet verder stijgen. Het gevolg is dat de prijzen zullen
stijgen: P neemt toe.
De geldhoeveelheid M1 daalt
Als de geldhoeveelheid M1 daalt, geldt het omgekeerde. Door de lagere vraag zullen uiteindelijk de
prijzen dalen. De producenten willen namelijk toch hun producten verkopen. Als de prijzen niet
verder kunnen dalen, zal het aanbod afnemen (T daalt).
De omloopsnelheid stijgt
De omloopsnelheid (V) neemt toe door ontpotting, overheveling van geld van de inactieve naar de
actieve kas. Bij een gelijke geldhoeveelheid (M) gebeurt hetzelfde als wanneer de geldhoeveelheid
stijgt.
De omloopsnelheid daalt
De omloopsnelheid (V) neemt af door oppotting, onderheveling van geld van de actieve naar de
inactieve kas. Bij een geldhoeveelheid (M) gebeur hetzelfde als wanneer de geldhoeveelheid daalt.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isabelleboekhorst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.