Dit is een begrippenlijst van het hele boek "Comparative Government and Politics" de 12e editie. Deze begrippen moet je kennen voor het tentamen omdat je daar een aantal begrippen moet uitleggen in een lopende tekst.
Hoofdstuk 1
Comparitive politics: de vergelijkende studie van bestuur en politiek in verschillende
omgevingen
International relations: de studie van betrekkingen tussen en tussen staten, met inbegrip
van diplomatie, buitenlands beleid, internationale organisaties, oorlog en vrede
National politics: De studie van overheid en politiek in individuele staten, inclusief
instellingen en politieke processen
Political philosophy: De studie van de manier waarop we denken over overheid en politiek,
met onderwerpen als autoriteit, ethiek en vrijheid
Public policy: de studie van de standpunten die regeringen innemen of vermijden als reactie
op publieke behoeften
Politicologie: de studie van de theorie en praktijk van bestuur en politiek, gericht op de
structuur en dynamiek van instellingen, politieke processen en politiek gedrag.
Sociale wetenschappen: de studie van de menselijke samenleving en van de
gestructureerde interacties tussen mensen binnen de samenleving
Vergelijkende politiek: de systematische studie van bestuur en politiek in verschillende
landen, met als doel deze beter te begrijpen door hun contrasten en overeenkomsten vast te
stellen.
Theorie: een abstracte of gegeneraliseerde benadering om een fenomeen of een reeks
fenomenen te verklaren of te begrijpen, ondersteund door een aanzienlijke hoeveelheid
harde bewijzen
Overheid: de instellingen en processen waarmee samenlevingen worden bestuurd
Institutie: een formele of informele organisatie of praktijk met regels en procedures,
gekenmerkt door duurzaamheid en interne complexiteit
Bestuur: het proces waarin beslissingen, wetten en beleid tot stand komen, met of zonder
de inbreng van formele instellingen
Politiek: het proces waarbij mensen onderhandelen en concurreren bij het nemen en
uitvoeren van gedeelde of collectieve beslissingen.
Macht: het vermogen om beoogde effecten te bewerkstelligen, de term wordt vaak gebruikt
als synoniem voor invloed, maar wordt ook in engere zin gebruikt om te verwijzen naar meer
krachtige manieren van invloed, met name iemands zin krijgen door te dreigen
,Gezag: het recht om te heersen. Gezag creëert zijn eigen macht, zolang mensen accepteren
dat de persoon met gezag het recht heeft om beslissingen te nemen.
Regime: een politiek type, gebaseerd op een reeks principes, normen, regels en
besluitvormingsprocedures, waaronder bijvoorbeeld een democratisch regime of een
autoritair regime valt
Politiek systeem: de interacties en instellingen waaruit een regime bestaat
Typologie: het systeem waarmee de soorten iets worden geclassificeerd op basis van hun
gemeenschappelijke kenmerken
Bruto binnenlands product: de waarde van de totale binnenlandse en buitenlandse
productie van de inwoners van een land in een bepaald jaar
Hoofdstuk 2
Vergelijkende methode: het proces waarbij verschillende gevallen worden vergeleken om
hun kwaliteiten beter te begrijpen en hypotheses, theorieën en concepten te ontwikkelen.
Kritisch denken: de zorgvuldige en objectieve analyse van feiten en gegevens met het oog
op het vormen van een oordeel over een fenomeen
Empirische benadering: conclusies of gevolgtrekkingen op basis van feiten, ervaring of
observatie in plaats van logica of theorie
Normatieve benadering: oordelen en voorschriften formuleren over wat er had moeten
gebeuren of wat er zou moeten gebeuren
Behaviorisme: een benadering van de studie van politiek die de nadruk legt op mensen in
plaats van instituties, en zich richt op de systematische studie van het gedrag van individuen.
Grote theorie: een brede en abstracte vorm van theorievorming die veel andere theorieën
omvat en probeert brede gebieden van een discipline te verklaren in plaats van meer
gerichte zaken
Modern: een staat met een industriële of postindustriële economie, welvaart,
gespecialiseerde beroepen, sociale mobiliteit en een stedelijke en opgeleide bevolking
Modernisering: het proces van het verkrijgen van de kenmerken van een moderne
samenleving, of een samenleving die hedendaagse ideeën, instellingen en normen
weerspiegelt.
Methodologie: het geheel van methoden dat wordt gebruikt, of de middelen die worden
gebruikt, om de studie van een fenomeen of een probleem te ondernemen.
, Eenheid van analyse: het object van studie in vergelijkende politiek.
Analyse niveau: het niveau van studie in vergelijkende politiek, variërend van macro niveau
tot micro niveau.
Case studiemethode: een onderzoeksmethode waarbij een gedetailleerde studie wordt
uitgevoerd van een specifiek object en de context waarin het bestaat.
Kwalitatieve methode: een onderzoeksmethode gebaseerd op het bestuderen van enkele
gevallen binnen hun natuurlijke omgeving, met nadruk op waarden, meningen, gedrag en
context.
Meest vergelijkbare systeem: een onderzoeksbenadering gebaseerd op het verklaren van
een belangrijk verschil tussen twee of meer vergelijkbare politieke systemen, waarbij de
overeenkomsten worden gecontroleerd en de oorzaken van het verschil worden geïsoleerd.
Meest verschillende systeem: een onderzoeksbenadering gebaseerd op het verklaren van
een belangrijke overeenkomst tussen twee of meer ongelijksoortige systemen, waarbij de
verschillen worden gecontroleerd en de oorzaken van de overeenkomst worden geïsoleerd.
Kwantitatieve methode: een onderzoeksmethode die meer gevallen, meer variabelen
gebruikt en probeert politieke fenomenen te verklaren met behulp van statistische analyse.
Variabele: een veranderlijk kenmerk, factor, hoeveelheid of element.
Afhankelijke variabele: het kenmerk of element dat we willen verklaren.
Onafhankelijke variabele: het kenmerk of element waarvan wordt aangenomen dat het
invloed heeft op de afhankelijke variabele. Er zijn vaak veel van dergelijke variabelen.
Correlatie: een relatie tussen twee of meer variabelen of kenmerken. Correlatie bewijst
echter niet altijd causaliteit.
Regressielijn: de lijn van de beste pasvorm in een spreidingsgrafiek, die de relatie tussen
twee variabelen samenvat.
Uitschieter: de observatie die het verst verwijderd is van de waarde voorspeld door een
regressielijn.
Historische methode: een onderzoeksmethode gebaseerd op het bestuderen van gevallen
uit het verleden, vaak met de nadruk op hun ontwikkeling in de tijd.
Tegenfeitelijk: een gedachte-experiment waarbij wordt gespeculeerd over mogelijke
uitkomsten als een bepaalde factor afwezig was geweest in een proces of als een afwezige
factor aanwezig was geweest.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Flo81. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.38. You're not tied to anything after your purchase.