Een volledige samenvatting van alle hoorcollege’s en de bijbehorende teksten. Ik heb ook werkcollege 1 er in verwerkt, omdat dit niet echt besproken werd.
Samenvatting Adaptatie & Welzijn
Lotte van der Linden
23-24
HC 1-12, teksten bij de hoorcolleges, WC01
Gedrag
Wat is gedrag nou precies, en waarom is het zo belangrijk? Gedrag is geen chaos, maar het
heeft een bepaald patroon of een bepaalde ordening. Gedrag is meestal doelmatig en leidt vaak
tot de oplossing van een bepaald ‘probleem’. Je kan nadenken over de proximate
veroorzaking, waardoor vertoont een dier dit gedrag, of over de ultimate veroorzaking,
waartoe vertoont een dier dit gedrag, wat is de uiteindelijke functie?
Een gedrag bestaat uit een stroom van gedragselementen in de tijd. Een gedragselement is
een duidelijke herkenbare afzonderlijke herhaling, een patroonmatige activiteit. Met dit gedrag
detecteren dieren veranderingen in de omgeving en reageren ze hier adequaat op.
Filtering
Je kan natuurlijk niet op alle prikkels die je binnen krijgt altijd reageren. Dat
zijn er te veel. Daarom vindt er een bepaalde mate van filtering van prikkels
plaats. Door perifere filtering beperken de zintuigen al de informatie die
binnen komt. Op daadwerkelijk een bepaald gedrag te vertonen moet er een
sleutelprikkel plaatsvinden, een stimulus die het gedrag daadwerkelijk kan
doen optreden. Prikkels die geen sleutelprikkels worden in principe
geblokkeerd, alleen sleutelprikkels komen door het deblokkerend
mechanisme. Die prikkels lopen vervolgens alsnog tegen een
coördinatiecentrum aan waar er verder wordt besloten wat er mee gebeurt.
Dit samen is het innate releasing mechanism (IRM). De motivatie van een dier is ook nog erg
belangrijk bij het filteren van prikkels, hoe bereid is het dier op dat moment om een bepaald
gedrag te vertonen?
Regulatie
Het deblokkeren van de sleutelprikkels gebeurt niet altijd. Dit is afhankelijk van in- en
uitwendige prikkels. Dit wordt geregeld door het limbische systeem wat bestaat uit de
hypothalamus, hippocampus, amygdala (emotionele aspecten) en de neocortex
(opslag van ervaringen). Emoties liggen hier best in de basis van het beslissen: een
afwijking van de normwaarde geeft een positieve of negatieve ervaring. Hoe groter het
verschil tussen de actuele waarde en de normwaarde, ook wel de deficiëntie, hoe
groter de verwachte beloning bij een positieve ervaring of verwachte ‘straf’ bij een
negatieve. Hiernaast zie je het feedback systeem, waarbij er naast factoren die een proces in
gang zetten ook factoren zijn die het verloop er van bepalen. Ook van belang hierbij is de
allostase: het fysiologische en gedragsmatige aanpassingproces om de normwaarde weer te
bereiken.
Motivatie
1
,Reactiesnelheid van een dier en de sterkte van een reactie kan vaak iets zeggen over de
motivatie, hoe bereid een dier is om dit te doen. Bij het verschijnen van deblokkerende stimuli
treed een gedrag namelijk niet altijd op, dit hangt af van inwendige en uitwendige factoren.
Gedragingen met een drempelwaarde van 0, ofwel vacuümactiviteit zijn meestal essentieel
gedrag. Bij bijvoorbeeld een spreeuw die lange tijd geen gelegenheid was gegeven om vliegen
te vangen zie je op gegeven moment de gedragingen ‘fixeren’, ‘vangen’, ‘doden’ en ‘slikken’
zonder dat er een vlieg aanwezig was. Ook merk je dat als een dier bereid is veel energie te
spenderen om iets te krijgen het waarschijnlijk belangrijk is voor zijn welzijn. Dit kan je onder
andere testen met een consumer demand test. Hoe graag een dier ook iets wilt, bij een
prioriteitsgedrag zoals vluchten zal er altijd inhibitie van ander gedrag zijn.
Aard van motivationale factoren
1. Hormonen
Spelen een belangrijke rol bij de regulering van het gedrag. Hormonen kunnen een
motiverende invloed hebben (zoals het motiveren tot paring, zie je minder/niet bij
gecastreerde dieren), een organiserende invloed, waarbij de hormonen in een bepaalde
ontwikkelingsgebieden noodzakelijk zijn voor het tot stand komen van een paneeldeur gedrag
maar er daarna geen rechtstreekse invloed meer op heeft,
2. Motivationele stimuli
Dit zijn stimuli die op zichzelf geen gedrag deblokkeren, maar wel de geneigdheid tot het
uitvoeren beïnvloeden. Hierbij kunnen we een onderscheid maken tussen inwendige stimuli
(zoals spanning van de blaaswand, vulling van de maag etc.) en uitwendige stimuli (zoals
daglichtsduur).
3. Activatietoestanden van centraal-neurale mechanismen
In een aantal gevallen verandert de bereidheid tot het uitvoeren van een bepaald gedrag,
zonder dat dit verklaard kan worden door hormonen of in/uitwendige stimuli. De veranderde
bereidheid is dan blijkbaar het gevolg van veranderingen in de activiteitsbalans van de
mechanismen van het centrale zenuwstelsel zelf. Vermoeidheid bijvoorbeeld kan de
gedragsbereidheid beïnvloeden, maar ook leerervaringen.
Instinct
Instinctief gedrag wordt hetzelfde vertoond door verschillende individuen. Dit is dus niet
aangelegd, maar iets waar een dier echt al mee geboren wordt. Indien instinctief gedrag in gang
wordt gezet wordt het veelal ook voltooid. Dingen die het dier later in het leven heeft geleerd
hebben een minimale invloed op dit instinctieve gedrag.
Verschillende stimuli
Bepaalde stimuli roepen een keten van gedragingen op die elke keer min of meer in een
bepaalde volgorde zitten; een gedragsketen. Dit kan zich min of meer automatisch afwikkelen.
Naast de normale stimuli, de sleutelprikkels, zijn er ook inhiberende/sturende stimuli. Deze
worden afgegeven door een dier zelf om een bepaald gedrag bij een ander dier te inhiberen of
stimuleren. Deze prikkels worden afgegeven als een bepaald gedrag al bezig is, om het te
richten en gericht te houden (na een deblokkerende prikkel dus). Daarnaast bestaan er ook nog
supernormale stimuli. Dit zijn prikkels die de voorkeur hebben terwijl het misschien niet de
2
, normale prikkel is, denk hierbij bijvoorbeeld aan een extra groot ei of een ei met een andere
kleur.
Gedragsketens
Vele gedragingen hebben het karakter van gedragsketens, waarbij een keten die uit
verschillende elementen bestaat vele malen achtereen wordt uitgevoerd. Dit kan onderbroken
worden door andere gedragingen. Bij sommige ketens is er een duidelijk onderscheid te maken
tussen 3 verschillende fase’s: streefgedrag (appetitive behaviour), eindhandeling, rust. Het
streefgedrag omvat de beginelementen van de keten. Over het algemeen vermindert dit de
motivatie voor andere handelingen in de keten niet of nauwelijks, anders zou deze nooit
afgerond worden. Vervolgens in de eindhandeling of consumatory act voor alle individuen
tamelijk gelijk en niet sterk beïnvloedbaar. Hierna treed de rust fase op waarin het gedrag niet
meer of met moeite kan worden opgeroepen.
Voornaamste gedragsystemen
Zie voor een meer uitgebreide beschrijving de tekst die hoort bij HC1-2
1. Slaap- en rustgedrag
Een cyclisch optredend gedrag, gekenmerkt door een ontspannen zit- en lighouding en een
sterk verlaagde reactiviteit, dat voorafgegaan kan worden door bepaalde appetitive gedragingen
zoals het zoeken en/of prepareren van een schuil- of ligplaats. In rust- en slaapgebrek kunnen
verschillende fasen worden onderscheiden, die elkaar met een zekere regelmaat afwisselen.
Fasen: Rust, dommel, diepe slaap, REM-slaap.
2. Zelfverzorgingsgedrag
Gedragingen die gericht zijn op de verzorging van het eigen lichaam, de vacht, het verenkleed,
lichaamsopeningen en dergelijk en bestaat uit diverse vormen van poetsen, likken, krabben etc.
3. voedselverwervingsgedrag
De eindhandelingen eten en drinken vormen de afsluiting van een reeks die bestaat uit het
opsporen, bemachtigen en prepareren van voedsel. Het systeem kan simpel zijn (planteneters)
maar ook een stuk ingewikkelder (roofdieren).
4. uitscheidingsgedrag
Vaak een ongecompliceerd gedrag, maar kan ook gebonden zijn aan bepaalde tijden en
plaatsen. Holbewoners doen het niet in hun hol, en sommige dieren hebben speciale
mestplaatsen in hun leefgebied of markeren de grenzen van hun territorium met feces/urine.
Dieren kunnen gefrustreerd raken wanneer ze bijvoorbeeld in gevangenschap nergens anders
dan hun ‘hol’ kunnen defeceren.
5. nestbouw- en nestelgedrag
Landbouwhuisdieren bezitten een redelijk eenvoudig gedrag, maar is praktisch vaak tock lastig
om te accommoderen.
6. predatorvermijdingsgedrag
Kan door (1) zich schuil houden, (2) het roofdier in verwarring brengen, (3) zich teweerstellen,
denk hierbij aan egels, (4) zich dood houden, (5) vluchtgedrag. Dit is een gedragssysteem dat
de handelbaarheid van huisdieren in de weg staat en veel energie kost, zo veel mogelijk
weggeselecteerd.
7. exploratief gedrag
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lotte25. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.