very well follows the requirements and subjects of the OU. well!
By: lienderidder • 3 year ago
By: isabellebormans • 3 year ago
By: nicolespalburg • 3 year ago
By: isabellebormans • 3 year ago
By: Meis • 4 year ago
By: hallohoi1234 • 4 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
rixtdejong
Reviews received
Content preview
Ouderenpsychologie
Theorieboek
§1.1 (hoofdstuk 1)
Wat we oud noemen, wordt sociaal vormgegeven in een maatschappelijk krachtenspel. Daarin spelen
demografische ontwikkelingen een rol, maar ook politiek en beleid, de meida, bedrijven en
maatschappelijke organisaties, en niet in de laatste plaats ook ouderen zelf. Met de ontwikkeling van
de moderne samenleving kwam de bekende driedeling in de levensloop: kinderen en jeugdigen (0-20),
volwassenen (20-65) en ouderen (65+). Vanwege de toename van de levensverwachtingen en stijging
van het aantal mensen in de hogere leeftijden is ook de indeling van de menselijke levensloop de
laatste decennia veranderd en is er meer differentiatie ontstaan in de leeftijdsgroepen.
De afgelopen jaren zien we een sterke verandering in de visie op gezondheid en zorg. Waar het
begrip gezondheid vroeger vooral werd gezien als de afwezigheid van ziekte, is deze invulling aan het
verschuiven. Ontwikkeling wordt gezien als groei, maar ook als behoud van functioneren en als het
omgaan met tegenslagen en verlies (ouderenpsychologie visie). Tevens komt er meer aandacht voor
veerkracht, welbevinden en zingeving. Waar voorheen werd gesproken over een verzorgingsstaat
wordt tegenwoordig gesproken over een participatiesamenleving.
Een belangrijke vraag binnen de ouderenpsychologie is wat psychologische hulpverlening aan
ouderen anders maakt dan aan jongere volwassenen. In zekere zin is er overlap, maar er zijn ook een
aantal verschillen. Leeftijdgerelateerde factoren kunnen grote invloed hebben op de cliënt, op de
therapeut en op de voortgang van het therepeutische proces. Ook vormen verschillende aspecten van
de werkrelatie tussen de therapeut en de oudere cliënt een aandachtspunt.
De Contextual Lifespan Theory of Adapting Psychotherapy (Knight & Pachana):
-Specific challenges: ingrijpende veranderingen of
specifieke aandoeningen.
-Therapeutic relationship: cogntities en attitude van de
hulpverlener.
Dit model helpt om benodigde aanpassingen te
bepalen vanuit de verschillende relevante
perspectieven.
Met de Aging Perception Questionnaire wordt de houding t.o.v. ouder worden gemeten. Deze
vragenlijst bestaat uit 7 verschillende dimensies (vraag 1.1.2).
§1.2 (hoofdstuk 2 + andere bron opdracht 1.2.1)
Normatieve leeftijdgebonden invloeden zijn biologische en sociale omgevingsinvloeden die
leeftijdgebonden zijn. Deze komen ongeveer gelijktijdig voor bij meerdere individuen in eenzelfde
leeftijdsgroep die deel uitmaken van eenzelfde cultuur of subcultuur. ‘Normatief ’ wordt dus begrepen
als ‘vaak voorkomend’. Voorbeelden zijn rijpingsprocessen zoals leren lopen, leren spreken, de eerste
menstruatie of zaadlozing, de menopauze, maar ook bijvoorbeeld het halen van het rijbewijs op je
achttiende jaar. Het halen van het rijbewijs kan beschouwd worden als een normatieve
leeftijdgebonden invloed omdat dit in onze westerse cultuur vaak rond het achttiende levensjaar
plaatsvindt. Ook de acht ontwikkelingsfasen die door Erikson geformuleerd werden als zijnde fasen of
‘ crises’ die een individu vanaf zijn geboorte tot aan zijn dood doorloopt, is een voorbeeld van
normatieve leeftijdgebonden invalshoek (Erikson, 1892). Erikson onderscheidde de volgende
1
,ontwikkelingsfasen: vertrouwen tegenover fundamenteel wantrouwen (1-18 maanden), zelfstandigheid
tegenover schaamte en twijfel (18 maanden tot 3 jaar), initiatief tegenover schuldgevoel (3-5 jaar), vlijt
tegenover minderwaardigheid (6-12 jaar), identiteit tegenover rolverwarring (12-18 jaar), intimiteit
tegenover isolement (18-35 jaar), generativiteit tegenover stagnatie (35-65 jaar), ego-integriteit
tegenover wanhoop (65 jaar tot de dood). Normatieve historische invloeden zijn biologische en
sociale-omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan de specifieke maatschappelijke situatie in de
historische tijd. Deze zijn normatief in de zin dat de meeste leden van een generatie ermee te maken
krijgen. Denk bijvoorbeeld aan oorlogen, economische recessies, epidemieën maar ook aan bepaalde
veranderingen in leefstijl zoals het ontstaan en gebruik van internet, mobiele telefoons en de
populariteit van sociale media. Vaak wordt er hierbij gesproken in termen van ‘cohorten’ of ‘generaties’
die gekarakteriseerd worden door verschillende, maar tijdgebonden ervaringen die het gedrag en de
leefwereld sterk beïnvloeden. In tabel 2 worden de ‘generaties’ geboren in verschillende tijdspannes
vanaf de Tweede Wereldoorlog tot het eerste decennium van deze eeuw, gekarakteriseerd. Niet-
normatieve invloeden zijn biologische en sociale-omgevingsinvloeden die sterk persoonsgebonden
zijn en niet in het algemeen van toepassing zijn op een bepaalde leeftijdsgroep of in een bepaald
historisch tijdvak. Ze laten zich vaak onverwacht gelden en kunnen het leven van het individu soms
een heel ander verloop geven. Het zijn met name deze factoren die elk levenspad uniek maken. Denk
bijvoorbeeld aan levensgebeurtenissen zoals een ongeval of scheiding, maar ook aan bijvoorbeeld het
winnen van de hoofdprijs in de loterij.
Vanuit een levensloopperspectief
wordt ouderdom niet gezien als een
aparte levensfase, en worden
ouderen niet gezien als een aparte
groep. Het proces van ouder worden
wordt benaderd als een aspect van
de ontwikkeling die gedurende de
gehele levensloop plaatsvindt. De
levensloopontwikkeling is
multidimensioneel en
multidirectioneel.
De disengagementtheorie gaat uit van
goed ouder worden als een zich
langzaam terugtrekken uit de
samenleving en het leven, dat een
natuurlijke reactie zou zijn op de
verminderde vitaliteit en het naderend levenseinde. De activitytheorie daarentegen gaat uit van goed
ouder worden als een proces waarbij mensen willen blijven deelnemen aan het leven en de
samenleving.
Paul Baltes en Margaret Baltes ontwikkelden een model dat verschillende vormen van
ontwikkelingsregulatie beschrijft. In dit zogeheten soc-model onderscheiden zij selectie, optimalisatie
en compensatie. Selectie is een proces dat gedurende het gehele leven plaatsvindt. Op jongere
leeftijd gaat het vooral om keuzes maken. Op oudere leeftijd krijgt selectie een andere invulling, als
mensen selecteren wat de belangrijkste dingen in het leven zijn waaraan ze energie willen besteden.
Optimalisatie is gedrag met als doel om hogere niveaus van functioneren te bewerkstelligen.
Compensatie tot slot, is een proces waarbij mensen verlies of achteruitgang in een bepaald domein
opvangen om een bestaand niveau van functioneren zo veel mogelijk te handhaven. Juist een goed
gebruik van deze verschillende vormen van ontwikkelingsregulatie is volgens hun twee een kenmerk
van succesvol ouder worden.
De socio-emotionele-selectiviteitstheorie van Carstensen sluit aan op het model van Baltes. Cartensen
gaat ervan uit dat levensloopontwikkeling twee motieven kent. Het eerste is het motief om dingen te
leren kennen, het tweede is het motief om emoties te reguleren. Welk motief op de voorgrond staat,
heeft veel te maken met de hoeveelheid levenstijd die mensen voor zich zien. Wanneer deze beperkt
is, richten ze zich meer op het tweede motief: emotieregulatie. Deze vorm van selectie draagt bij aan
een positiviteitseffect, waardoor mensen hun functioneren en welbevinden in stand kunnen houden.
Keyes beargumenteerd dat alle drie de vormen van welbevinden (emotioneel, psychologisch en
sociaal) belangrijk zijn, juist omdat ze elkaar wederzijds aanvullen. Een hoog niveau van alle drie de
2
,dimensies omschrijft hij als flourishing. Er zijn zowel mensen met een laag niveau van welbevinden die
toch geen psychische ziekten hebben, als mensen met een psychische ziekte die relatief veel
welbevinden ervaren. De afwezigheid van psychische symptomen en stoornissen is dus niet altijd
hetzelfde als de aanwezigheid van welbevinden. Er wordt dan ook wel gesproken over een duaal
continua-model.
Positieve ervaringen met het eigen ouder worden zijn vooral te vinden in termen van psychologische
groei en ontwikkeling en o het sociale domein. Ouderen izjn over het algemeen minder positief in hun
beleving van het ouder worden dan mensen van middelbare leeftijd, vooral als het gaat om fysieke
achteruitgang en mogelijkheden voor groei en ontwikkeling. Levy omschrijft dit proces als stereotype
embodiment.
Narratieve gerontologie stelt het perspectief van ouderen zelf op hun leven centraal. De narratieve
gerontologie bestudeert hoe ouder wordende mensen betekenis geven aan hun eigen leven door er
verhalen over te vertellen. Het levensverhaal wordt dan gezien als een manier om betekenis te
verlenen aan het ouder worden in het perspectief van de eigen biografie.
Het levensverhaal heeft op oudere leeftijd een bijzondere betekenis. Vanuit de levenslooppsychologie
is het opmaken van de levensbalans de belangrijkste ontwikkelingstaak in de laatste levensfase. Het
verhaal lijkt het natuurlijke medium om deze taak tot een goed einde te brengen. Terugblikken op het
eigen leeftijd is minder aan leeftijd gevonden dan vaak verondersteld wordt, maar heeft wel
verschillende functies op verschillende leeftijden. Naast dergelijke structurele aspecten (complexiteit,
structuur, emoties) blijken ook in inhoudelijke aspecten van verhalen tussen jong en oud te
verschillend. De twee belangrijkste inhoudelijke thema’s van verschillen tussen verhalen zijn agency
en communion, ook wel omschreven als individualiteit en verbondenheid.
Redemption: boven komen van moeilijke gebeurtenissen en perioden in hun leven, hoe deze hen
gevormd hebben en soms zelfs tot een beter mens hebben gemaakt.
Narrative foreclosure: het voortijdig afronden van het levensverhaal.
De vier perspectieven die in dit hoofdstuk zijn besproken zijn: levensloop, welbevinden, betekenis van
het ouder worden en de levensverhalen. Het soc-model, dual continua-model en de socio-emotionele-
selectiviteitstheorie zijn ook van belang.
§1.3 (hoofdstuk 3)
Veel ouderen worden geconfronteerd met negatieve veranderingen zoals gezondheidsproblemen, het
verlies van dierbaren of instiutionalisering. Persoonlijke relaties fungeren als mantel en vormen de
belangrijkste bron van steun en zorg in moeilijke tijden. Maar persoonlijke relaties zelf veranderen ook,
tijdens het ouder worden of als gevolg van een ingrijpende gebeurtenis.
Gemiddeld genomen noemden de ouderen van 55 jaar en ouder met deze onderzoeksmethode (LSN/
LASA) 18 relaties in hun netwerk. Of dat veel of weinig is, is niet vast te stellen, omdat het aantal
bepaald wordt door de methode van ondervraging. De netwerkomvang neemt af met de leeftijd.
Ouderen met een laag opleidingsniveau hebben kleinere netwerken. De leefsituatie van de oudere
maakt veel uit voor de grootte van het persoonlijk netwerk (getrouwd ja/nee).
Bij instrumentele steun gaat het om praktische hulp. Binnen de meeste relaties van de ouderen wordt
echter dergelijke praktische hulp zelden tot nooit uitgewisseld. Opvallend is dat mannen, jonge
ouderen en hogere statusgroepen meer instrumentele steun geven dan vrouwen, oude ouderen en
lagere statusgroepen. Er is geen verschil in ontvangen instrumentele steun naar sekse, leeftijd of
sociaaleconomische klasse. Emotionele steun is het bespreken va persoonlijke problemen of
belevenissen in het contact met de ander. Ook hier is sprake van geven en ontvangen. De uitwisseling
van emotionele steun vindt vaker en in meer relaties plaats dan de uitwisseling van instrumentele
steun. De mate waarin steun ontvangen en geven in balans zijn, noemen we reciprociteit.
Er zijn verschillende verklaringen voor de veranderingen in de omvang, samenstelling en inhoud van
het netwerk. Vanuit het konvooimodel van Kahn en Antonucci is de verklaring gelegen in de
mogelijkheden van personen om relaties aan te gaan en te behouden. Deze mogelijkheden worden op
hun beurt sterk bepaald door de rollen die men in het leven vervult. Het uitgangspunt van de socio-
emotionele-selectiviteitstheorie is dat het onderhoud van persoonlijke relaties twee doelen dient;
3
, instrumentele doelen en/of emotionele doelen. Naarmate men ouder wordt, neemt het belang van
emotionele doelen toe.
Gezondheid hangt op verschillende manieren samen met het netwerk. Ten eerste is een goede
gezondheid een vereiste om relaties met anderen te kunnen onderhouden. Een goed netwerk
bevordert de gezondheid en ten derde vergroot een slechte gezondheid de behoefte aan steun van
anderen.
Zorg kan men krijgen uit formele en informele bronnen. Informele bronnen zijn mantelzorgers,
personen uit het netwerk die niet worden betaald voor hulp zoals kinderen en buren. Formele bronnen
zijn professionele zorgverleners.
Eenzaamheid wordt gedefinieerd als het ervaren tekort aan een bepaalde kwantiteit en kwaliteit van
de persoonlijke relaties. Oplossingsrichtingen hierbij zijn:
Relatienetwerk verbeteren;
Behoeften aan en wensen over relaties veranderen;
Een andere betekenis geven aan de situatie;
Bijbehorende interventies zijn: sociaal-culturele activering (uiteenlopende activiteiten), persoonlijke
activering, deelnemen aan een cursus/therapie/gespreksgroep.
Ouderen van verschillende geboortecohorten hebben verschillende mogelijkheden gehad om in hun
leven een persoonlijk netwerk op te bouwen. Uit LASA blijkt inderdaad dat er een nieuwe generatie
ouderen is, die hoger is opgeleid, langer doorwerkt, en later verweduwd raakt dan de vorige generatie.
Worden vaker chronische aandoeningen gerapporteerd, maar met minder ingrijpende beperkingen
voor het functioneren. Culturele ontwikkelingen in de samenleving dragen ertoe bij dat vriendschappen
belangrijker zijn geworden, dat meer ouderen een echtscheiding hebben meegemaakt en dat er vaker
sprake is van hertrouw.
§2.1 (hoofdstuk 9 en 13)
Hoofdstuk 9
Irvin Yalom beschrijft de zoektocht naar zin als een existentiële gegevenheid van het bestaan. Waar
Frankl ervan uitgaat dat de zin van het leen een gegeven is in de vorm van een richting in het leven en
een verbinding met andere mensen, gaat Yalom ervan uit dat mensen zelf een zin en betekenis in hun
leven moeten creëren. Vanuit psychologisch perspectief kan zingeving gedefinieerd worden als een
psychologisch proces waarbij mensen in interactie met de sociaal-culturele omgeving betekenis
toekennen en richting geven aan hun eigen leven in totaliteit of aan aspecten daarvan. In de theorie
over zingeving worden individuele en sociaal-culturele processen niet als twee onafhankelijke of
tegengestelde aspecten gezien, maar als twee aspecten die met elkaar verweven zijn. Een overzicht
van verschillende psychologische definities van zingeving laat zien dat er hierbij twee processen te
onderscheiden zijn. Het eerste is een meer cognitief proces waarbij het erom gaat dat mensen
betekenis geven aan hun leven. Mensen proberen een zekere coherentie en ordening aan te brengen
in datgene wat ze in hun leven doen en ervaren. Ze evalueren dit en geven er waarde aan. Het
tweede proces is meer motivationeel van aard. Het gaat erom dat mensen het idee hebben dat hun
leven een zeker doel en een zekere richting heeft. Soms wordt er naast de cognitieve en motivationele
aspecten ook een affectief aspect aan zingeving onderscheiden. Reker en Wong stellen bijvoorbeeld
dat indien mensen betekenis aan hun leven kunnen toekennen en daaraan ook richting kunnen geven,
dit als vanzelf leidt tot het ervaren van positieve gevoelens.
Wanneer mensen ingrijpende gebeurtenissen meemaken kan dit ertoe leiden dat persoonlijke
overtuigingen en doelen die het leven zin geven, worden ondermijnd. Mensen kunnen dan proberen
betekenissen aan de gebeurtenissen toe te kennen die congruent zijn met de bestaande zingeving,
bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op positieve aspecten van het leven. Een andere
ontwikkelingsrichting is dat mensen hun zingeving aanpassen aan de veranderde realiteit en daarmee
daadwerkelijk een verandering doormaken. Ze leren of ontwikkelen dan een nieuwe vorm van
zingeving. Beide processen worden benefit finding genoemd. Onderzoek naar de ervaring van
zingeving in verschillende leeftijdsgroepen laat zien dat er weinig verschil is in de mate waarin mensen
zin en betekenis ervaren in hun leven. Wel blijken de thema’s die centraal staan van elkaar te
verschillen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rixtdejong. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.