Summary Social Psychology (book and lecture notes), ISBN: 9781848728943 Introduction to Social Psychology
All for this textbook (18)
Written for
Open Universiteit (OU)
Psychologie
Sociale Psychologie
All documents for this subject (38)
1
review
By: ruby-ann • 4 year ago
Seller
Follow
holy_diver60
Reviews received
Content preview
Oefententamen 1.
1. Welke uitspraak over de sociale psychologie is juist?
a. De sociale psychologie houdt zich niet bezig met cognitieve processen
b. De sociale psychologie houdt zich alleen bezig met groepsprocessen.
c. De sociale psychologie is nauw verbonden met het behaviorisme.
d. De sociale psychologie houdt zich bezig met sociale cognities van individuen.
2. De twee belangrijkste principes (axioma’s) in de sociale psychologie zijn volgens de
auteurs van dit boek:
a. Mensen worden beïnvloed door de realiteit en de sociale invloed doordringt al het
sociale leven.
b. Mensen construeren hun eigen realiteit en de sociale invloed doordringt al het sociale
leven.
c. Mensen worden beïnvloed door de realiteit en sociale psychologie gaat uit van
alledaagse kennis (common sense).
d. Mensen construeren hun eigen realiteit en de sociale psychologie gaat uit van
alledaagse kennis (common sense).
3. Wij zijn gemotiveerd om onszelf en alles wat met ons verbonden is in een positief licht te
zien. Dit motivationele principe heet
a. seeking connectedness.
b. personal appraisal.
c. actor-observer discrepancy.
d. valuing ‘me and mine’.
4. De doordringbaarheid (pervasiveness) van sociale invloed houdt in dat
a. andere mensen vrijwel al onze gedachten, gevoelens en gedragingen beïnvloeden,
ook al zijn deze mensen fysiek afwezig.
b. andere mensen vrijwel al onze gedachten, gevoelens en gedragingen beïnvloeden,
behalve als deze mensen fysiek afwezig zijn.
c. sociale invloed ook effecten heeft op lichamelijke reacties, zoals hormonale
veranderingen.
d. sociale invloed het grootste effect heeft op onze gevoelens.
5. Welke beweringen over constructen is juist?
a. Constructen zijn niet direct observeerbaar.
b. Constructen zijn niet meetbaar.
c. Constructen zijn niet duidelijk te definiëren.
d. Constructen zijn onwetenschappelijk.
6. Onderzoekers die de invloed van de omgeving op aggressief gedrag bestuderen moeten
een manier vinden om aggressief gedrag en de invloed van de omgeving op een
accurate wijze te meten (operationaliseren). Dit is een beschrijving van
a. interne validiteit
b. causale validiteit
c. constructvaliditeit
d. externe validiteit
7. De antwoordneiging (respons-bias) om sociaal wenselijke antwoorden te geven is een
bedreiging voor …
, a. de betrouwbaarheid
b. de interne validiteit
c. de externe validiteit
d. de constructvaliditeit
8. In tegenstelling tot exacte wetenschappers, spreken sociale wetenschappers niet over
het ... van een theorie.
a. algemeen aannemen
b. bewijzen
c. verbeteren
d. vervangen
9. In hoeverre gaan de voorspellingen van de 'realistic conflict theory' op in de
werkelijkheid (buiten het laboratorium)?
a. De voorspellingen zijn herhaaldelijk bevestigd in het laboratorium, maar gaan niet op
voor conflicten in het werkelijke leven.
b. In eerste instantie werden de voorspellingen buiten het laboratorium bevestigd, maar
de huidige werkelijkheid is te complex voor deze theorie.
c. De voorspellingen lijken in veel gevallen op te gaan in het werkelijke leven.
d. Deze theorie is nog nooit toegepast op conflicten in het werkelijke leven.
10. Jeroen is zeer ontevreden wanneer hij ontdekt dat zijn buurman meer verdient dan
hijzelf. Dit is een voorbeeld van …
a. 'egoistic relative deprivation'.
b. 'fraternal relative deprivation'.
c. een realistisch conflict.
d. zelfperceptieprocessen.
11. Conflicten tussen groepen kunnen worden verminderd wanneer deze groepen …
a. inzien dat zij overkoepelende doelen hebben.
b. 'evaluation apprehension' ervaren.
c. zich sociaal vergelijken.
d. dominante responsen vertonen.
12. Wanneer een conflict escaleert ondervinden mensen angst, frustratie, boosheid en
spanning. In zulke omstandigheden maken mensen vaak gebruik van …
a. systematische verwerking.
b. stereotiepe beelden van anderen.
c. de illusie van eensgezindheid.
d. relatieve deprivatie.
13. In geschillen tussen werkgevers en werknemers wordt vaak een bemiddelaar ingezet.
Bemiddelaars zijn vooral nuttig vanwege hun vermogen om …
a. beide partijen aan te horen en een bindende beslissing te nemen.
, b. beide partijen te helpen zich op de zaken waar het om gaat te concentreren.
c. de vertekeningen van beide partijen te isoleren.
d. de partijen direct met elkaar te laten communiceren.
14. Welke uitspraak over 'fraternal relative deprivation' is waar? Fraternal relative
deprivation
a. leidt minder snel tot intergroepsconflict dan 'egoistic relative deprivation'.
b. heeft niets te maken met individuele ideeën over rechtvaardigheid.
c. vereist dat mensen persoonlijk belang bij een kwestie hebben.
d. kan zelfs optreden indien mensen geen persoonlijk belang bij een kwestie hebben.
15. Wat is het verschil tussen instrumentele en emotionele agressie?
a. Emotionele agressie is gericht op het beschermen van de zelfwaardering of de status,
instrumentele agressie is gericht op het verkrijgen van materiële zaken.
b. Emotionele agressie komt voort uit woede, instrumentele agressie is gericht op het
verkrijgen van materiële zaken.
c. Emotionele agressie is gericht op het beschermen van de zelfwaardering,
instrumentele agressie is gericht op het beschermen van status of het verkrijgen van
materiële zaken.
d. Emotionele agressie komt voort uit woede, instrumentele agressie is gericht op het
beschermen van status of het verkrijgen van materiële zaken.
16. Een sociaal dilemma is een situatie waarin?
a. Groepsleden de groep als geheel benadelen, wanneer zij ervoor kiezen zichzelf te
bevoordelen.
b. Groepsleden het niet eens kunnen worden over de waarde van goederen en sociale
voorzieningen die ze met elkaar delen.
c. Individuen moeten kiezen tussen winst op korte termijn en verlies op lange termijn.
d. Groepsleden van mening verschillen over de groepsdoelen.
17. Welke factor draagt niet bij aan hulpgedrag?
a. goed humeur van de waarnemer
b. een rolmodel dat hulpgedrag vertoont
c. de aanwezigheid van anderen
d. de onschuldigheid van het slachtoffer
18. Onder welke omstandigheid zal de kans het grootst zijn dat een gestrande automobilist
wordt geholpen door een voorbijganger?
a. als de voorbijganger vrolijk is en het rustig is in de omgeving van de automobilist.
b. als de voorbijganger vrolijk is en het druk is in de omgeving van de automobilist.
c. als de voorbijganger triest is en het rustig is in de omgeving van de automobilist.
d. als de voorbijganger triest is en het druk is in de omgeving van de automobilist.
19. Daniël Batson heeft onderzoek gedaan naar egoïstische en altruïstische motieven om
hulp te bieden. Wat heeft hij in zijn onderzoeken aangetoond?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller holy_diver60. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.81. You're not tied to anything after your purchase.