Dit is een samenvatting voor het vak Taal en Theorie 1, dat gegeven wordt aan de NHL Stenden voor de opleidingen Leraar Nederlands en Leraar Fries. Het is een samenvatting van de te lezen hoofdstukken uit de taalcanon en de atlas van de Nederlandse taal, van aantekeningen uit de colleges en uit de ...
College 1 – Wat is taal?
Talen zijn typisch menselijke communicatiesystemen. Elke taal kenmerkt zich door de
volgende drie eigenschappen:
Creativiteit: In natuurlijke taal verwijst creativiteit naar het feit dat mensen steeds in
staat zijn om nieuwe, unieke zinnen te maken. We hebben geen lijst van zinnen die
we uit ons hoofd geleerd hebben, maar elke keer kunnen we woorden rangschikken
op een manier die mogelijk nog nooit eerder is gehoord of gelezen.
Compositionaliteit: Om een zin te begrijpen, is het niet genoeg om te kijken naar de
betekenis van ieder afzonderlijk woord. De manier waarop de woorden binnen een
zin gecombineerd worden en welke positie ze innemen, heeft grote invloed op de
betekenis van die zin.
Recursiviteit: Wanneer een bepaalde set regels tot in het oneindige herhaald kan
worden, spreken we van recursiviteit. In taal kunnen we bijvoorbeeld samenstellingen
maken die (in theorie) niet hoeven te eindigen: slaap + kamer = slaapkamerraam,
slaap + kamer + kozijn = slaapkamerraamkozijn, slaap + kamer + kozijn + fabriek =
slaapkamerraamkozijnfabriek, etc.
Ook in zinnen kunnen we een regel in principe eindeloos herhalen, zoals hieronder
geïllustreerd door het steeds weer opnieuw toevoegen van bijvoeglijke bepalingen:
De hond blaft. – De hond met de rode halsband blaft. – De hond met de rode
halsband van leer blaft. – De hond met de grote rode halsband van leer blaft. etc.
Voor een groot deel is de relatie tussen woorden en hun betekenis arbitrair. Het onderscheid
tussen een 'taal' en een 'dialect' wordt door sociale factoren bepaald en heeft geen
psychologische of taalkundige basis. De functie van taal is onder meer het kunnen denken,
het kunnen overbrengen van een boodschap en voor spelen/amusement.
Het aantal talen kan niet met een exact cijfer weergegeven worden, omdat de definitie van
een taal zo lastig is: welke streektalen/dialectvormen beschouw je als een afgeleide van een
andere taal of als een zelfstandige taal?
De overgrote meerderheid van de talen heeft geen leeftijd. Talen worden van generatie op
generatie doorgegeven en veranderen daarbij steeds een klein beetje. De meeste bekende
talen zijn zo langzamerhand gegroeid uit oertalen van heel lang geleden, zonder dat er een
tijdstip aan te wijzen is waarop de taal er opeens was. Uitzonderingen zijn de creooltalen,
waarvan het moment van ontstaan (meestal in koloniën) redelijk precies is na te gaan en
enkele door mensen ontworpen (kunst)talen, zoals het Esperanto.
Er bestaan verschillende soorten talen. Naast mensentalen zijn er bijvoorbeeld ook
kunsttalen, zoals het Esperanto. Kunsttalen zijn niet van jongs af aan verworven en ze
veranderen nauwelijks tot niet.
Ook zijn er computertalen. Die hebben een één-op-één-relatie tussen vorm en betekenis. Je
kunt geen informatie achterwege laten; dan mist de computer kennis. Bij menselijke taal kan
dit wel.
Een ander soort taal is non-verbale communicatie (zonder woorden). Hierbij is geen sprake
van dubbele articulatie of interactie.
Daarnaast bestaan er ook dierentalen. Hier zit echter weinig variatie en creativiteit in. Er is
geen interactie, het is niet spontaan en het gaat alleen over het hier en nu. De vorm en
inhoud komen niet overeen; dit is een niet-arbitraire taal. Er bestaan echter wel arbitraire
dierentalen, zoals de dans van de bij. Dierentalen bevatten in tegenstelling tot menselijke
taal geen recursiviteit.
Mensentalen zijn ook niet altijd arbitrair, zoals in een onomatopee – dat is een
klanknabootsend woord, zoals kukeleku, niezen, tsjilpen, etc – of in gebarentaal.
,Talen kunnen verschillende modaliteiten hebben. De modaliteit kan gevolgen hebben voor
de vorm van een taal. Gesproken talen zijn talen die mondeling worden overgedragen, dus
niet op schrift en niet met gebaren. Gesproken en gebaarde talen vormen het voornaamste
onderzoeksgebied van de taalkunde, geschreven taal wordt als een afgeleide daarvan
beschouwd. Schrijven is dus secundair.
Gebarentalen zijn volwaardige talen, die dezelfde complexiteit hebben als gesproken talen.
Bij gebarentalen zijn gebaren vaker iconisch, dus hebben vaker een directe relatie met hun
betekenis. Toch zijn er ook veel gebaren in gebarentalen waarvan de relatie tussen gebaar
en betekenis arbitrair is.
In sommige culturen wordt niet gesproken. Vaak gaat het om technologisch/economisch
minder ontwikkelde gemeenschappen. Deze talen noemen we primitieve talen. De
taalwetenschap (beschrijft talen en probeert zoveel mogelijk te generaliseren) neemt aan
dat er geen primitieve talen zijn. Ook wordt aangenomen dat er geen complexe en simpele
talen zijn. Met een beperkte woordenschat kunnen bijvoorbeeld andere begrippen
omschreven worden. De universalia gelden echter wel altijd.
Eigenschappen die door alle talen worden gedeeld noemen we universalia:
Alle talen bestaan uit kleine elementen waaruit grotere eenheden, woorden of
gebaren opgebouwd worden;
Alle gesproken talen hebben klinkers en medeklinkers;
In alle talen kunnen taalgebruikers een bewering ontkennen, vragen stellen en
bevelen geven;
Alle talen hebben woorden voor zwart, wit, of donker en licht;
In alle talen kunnen complexe zinnen gevormd worden;
In alle talen verwijst ‘zich’ terug naar het antecedent.
Taalvariëteiten waarvoor een zogenaamde 'papieren norm' geldt; wat nog binnen de grenzen
van een dergelijke variëteit geldt, zijn niet alleen afhankelijk van het taalgevoel van de
sprekers, maar staan ook in woordenboeken, grammaticaboeken, stijlgidsen en dergelijke
beschreven. Een standaardtaal wordt ook wel de cultuurtaal genoemd. Alle talen die een
wereldtaal zijn, zijn gestandaardiseerd.
Taalgebruikers zijn in staat om te beoordelen of een zin wel of niet goed is op basis van hun
kennis van taal, zoals algemene regels. Dit doen ze dus niet uitsluitend op grond van hun
geheugen.
Al naar gelang van het onderwerp, gebruikt men verschillend jargon. De natuurlijke taal als
geheel is wel gelijk (bijvoorbeeld grammatica). Talen hebben verschillende regels waar
zinnen aan moeten voldoen
Taalgebruikers hebben op allerlei momenten in hun leven regels geleerd die door anderen
gezien worden als essentieel voor ‘goed’ taalgebruik. Voorbeelden van dergelijke regels zijn
het onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’, het gebruik van ‘dan’ bij een vergrotende trap of het
betrekkelijk voornaamwoord ‘wat’ bij het verwijzen naar onbepaalde zaken. Deze regels
noemen we ‘prescriptief’, omdat zulke regels anderen voorschrijven hoe taalgebruikers hun
taal dienen te gebruiken. Prescriptieve (bewuste) regels zijn door mensen bedacht en het
aanleren ervan verloopt bewust. De prescriptieve grammatica schrijft voor wat goed is en
wat niet; dat is conservatief.
Taalgebruikers hanteren in hun taalgebruik onbewuste taalregels, die ze niet op school
geleerd hebben. Deze taalregels zijn niet altijd in overeenstemming met de prescriptieve
regels. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van ‘hun’ als onderwerp: veel taalgebruikers
blijven ‘hun hebben’ zeggen, ondanks alle pogingen in lesmethodes, taaladviesboeken en
van mensen die anderen verbeteren. Als deze taalregels in kaart worden gebracht, dan
noemen we ze ‘descriptieve taalregels’: het feitelijke taalgebruik wordt beschreven, zonder
, hierbij te kijken naar prescriptieve regels. Descriptieve of onbewuste grammatica beschrijft
de regels van alle varianten van een taal, dus ook dialecten.
Pedagogische grammatica, ook wel leergrammatica, zijn de taalregels zoals ze
opgenomen worden in lesmethodes van (bijvoorbeeld) het vreemdetalenonderwijs. Deze
methodes bevatten een uiteenzetting van regels van een taal ten behoeve van het onderwijs.
Vaak bevat zo’n pedagogische grammatica vergelijkingen tussen de moedertaal en de
vreemde taal en een serie verwerkingsopdrachten. Het heeft geen wetenschappelijke
pretentie. Een pedagogische grammatica is veelal prescriptief en minder uitgebreid dan een
wetenschappelijke grammatica (die meestal descriptief zijn).
Talen veranderen constant. Als je taal beschrijft over dit moment, spreken we van diachrone
beschrijving. Synchrone beschrijving geeft een beeld van taal op een bepaald moment in de
tijd.
College 2 – Hoe werkt het spreken en begrijpen van taal?
Syntaxis gaat over zinnen en woordgroepen en de verhoudingen tussen de verschillende
elementen in een zin of woordgroep. De verhouding is soms inhoudelijk: het werkwoord,
onderwerp en het lijdend voorwerp hebben een relatie. Het verband hoeft echter niet
inhoudelijk te zijn. Het ene woord kan dan bijvoorbeeld verwijzen naar het andere woord.
Woorden vormen eerst subgroepjes: zinsdelen. Zo zitten woorden niet allemaal op hetzelfde
niveau. Taal is dus geen platte kralenketting.
De Sapir-Whorftheorie stelt dat taal je denken beïnvloedt. Dit noemen we taalkundige
relativiteit. Het aantal kleurwoorden in een taal heeft bijvoorbeeld invloed op hoe snel je
kleurverschillen ziet. Dit geldt ook voor woorden als links en rechts ten opzichte van noord,
oost, zuid, west. Taal kleurt dus je wereldbeeld, maar het begrenst je denken niet.
Competence is een begrip dat te maken heeft met het aangeboren taalvermogen zoals
Noam Chomsky dat heeft gedefinieerd. ‘Competence’ omvat het geheel aan taalregels dat al
bij de geboorte in het brein aanwezig is. De universele grammatica is aangeboren taal die
eigen is aan de mens en die taalovereenkomsten verklaart. Het aangeboren taalvermogen
werkt alleen als de taalomgeving van een kind goed is. De interactie tussen kind en
omgeving is van cruciaal belang. Bij Wolfskinderen is dit bijvoorbeeld niet het geval.
Taal kan ook aangeleerd zijn. Je kunt mensen en dieren bijna alles leren als je het juiste
gedrag maar beloont (conditionering) volgens Skinner.
Performance is gerelateerd aan ‘competence’: niet alle aangeboren taalregels worden benut
in iemands moedertaal. De manier hoe taal daadwerkelijk door iemand gebruikt wordt,
noemen we ‘performance’. Die performance is vaak niet conform het complexe grammaticale
systeem, doordat mensen tijdens het spreken twijfelen over wat ze willen zeggen, de zin
anders afmaken dan ze hem begonnen waren, onderbroken worden tijdens het spreken, etc.
Begripsstrategieën
Wanneer iemand spreekt, is dat zelden in complete en/of grammaticaal correcte uitingen. De
performance is dus vaak rommelig. Om toch snel gesproken taal te kunnen interpreteren
gebruiken we extra strategieën.
Contexteffect: om bijvoorbeeld een homoniem te kunnen interpreteren, helpt de
context mee. Voorbeeld: ‘Sommige sprekers maken van deze klinker een diftong.’ vs.
‘De stratenmaker legde snel de klinker op zijn plek.’
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nathalieelzinga. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.