Uitgebreide samenvatting Economische Modellen VWO.
Bestaande uit Hoofdstuk 1 De grote recessie, Hoofdstuk 2 Inkomen, hoe verdien je dat?, Hoofdstuk 3 Structuur en conjunctuur, Hoofdstuk 4 Overheid en economische groei & Hoofdstuk 5 Monetair beleid. Bevat daarnaast een interne samenvatting en een aa...
Economische Crisis
H1. De grote recessie
1.1 Van kredietcrisis naar recessie
Krimpende economie: Er worden minder goederen en diensten geproduceerd. Als een krimp
minstens twee kwartalen aanhoudt, spreken officiële bronnen van een recessie.
Bruto binnenland product (bbp): Is de totale productie in een jaar en is gelijk aan het totale
inkomen van dat jaar.
Eurogebied/Eurozone: Omvat de landen die de euro gebruiken als betaalmiddel.
Economen zijn het oneens over de oorzaken van de crisis. Een van de oorzaken die vaak
wordt genoemd is de lage rente in de jaren vóór de crisis.
1.2 Financiële markten
1.2.1 Vermogensmarkt
De vermogensmarkt: Is het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen.
Marktpartijen met een geldtekort vragen geld en marktpartijen met een geldoverschot bieden
geld aan. De rente is de prijs die op de vermogensmarkt tot stand komt. Het aanbod van
geld is afkomstig uit besparingen. Sparen: Het niet-besteden van inkomen. Besparingen
kunnen gedwongen of vrijwillig zijn. Bij vrijwillige besparingen kan men een gedeelte
oppotten, het geld letterlijk op een plek wegleggen. Wie iets wil verdienen met spaargeld
kiest voor beleggen in aandelen en obligaties. De belegger biedt zijn vermogen op de
vermogensmarkt, hij wil er inkomen mee verdienen. De belegger doet afstand van
koopkracht op dit moment in ruil voor toekomstige koopkracht. Vraag naar vermogen is
vooral afkomstig van bedrijven die geld nodig hebben voor investeringen, maar ook
gezinnen en de overheid die tekorten heeft behoren tot de vragers. De ruil in tijd werkt nu
andersom: de vragers op de vermogensmarkt hevelen toekomstige koopkracht over naar het
heden. Spaarquote: Het deel van het inkomen dat wordt gespaard. Voor een toename van
sparen zijn verschillende verklaringen, een verklaring is de groei van de welvaart in grote
delen van de wereld in combinatie met een vergrijzing van de bevolking.
Omslagstelsel: Een omslagstelsel is een stelsel waarbij de uitkeringen betaald worden door
de benodigde premies (voor de uitkeringen) in een bepaald jaar te laten betalen door de
werkenden van dat moment.
Kapitaaldekkingsstelsel: Het kapitaaldekkingsstelsel is een stelsel waarbij de uitkering
betaald wordt uit belegde premies die door de werkenden zélf werden gespaard. Het
kapitaaldekkingsstelsel vergroot het aanbod op de vermogensmarkt. In dit stelsel worden de
premies namelijk niet meteen uitgekeerd maar belegd op de vermogensmarkt.
De groei van investeringen blijft achter bij die van de besparingen. Een van de verklaringen
die daarvoor wordt gegeven is de veranderende aard van de economische groei. Waar
vroeger de industrie een grote groeier was vinden we de sterkste groei nu bij IT-bedrijven. In
plaats van fysiek kapitaal gebruiken IT-bedrijven vooral menselijk kapitaal. De vraag naar
vermogen neemt af als fysiek kapitaal wordt vervangen door menselijk kapitaal, want door
de verschuiving hebben bedrijven een grotere behoefte aan hoog opgeleid personeel in
plaats van machines en gebouwen. Om te groeien hoeven ze minder kapitaalgoederen aan
te schaffen en daardoor minder geld te lenen.
,De scheefgroei tussen investeringen en besparingen zorgt ervoor dat de rente daalt. De
investeringen vormen de vraag en de besparingen het aanbod. De scheefgroei betekent dat
de vraag minder hard stijgt dan het aanbod. De rente daalt.
Deelmarkten
De vermogensmarkt bestaat slechts in theorie. In praktijk bestaat de vermogensmarkt uit
een verzameling deelmarkten. Eerste indeling van deze deelmarkten is naar tijdsduur. We
onderscheiden de geldmarkt en de kapitaalmarkt.
Geldmarkt: Kortlopende kredieten verhandeld met een looptijd tot twee jaar. Kortlopende
kredieten aan consumenten en bedrijven.
Kapitaalmarkt: Langlopend en soms zelfs permanent vermogen. Hiertoe behoren de
markten van onroerend goed, markten van hypotheken, obligatie en aandelen.
Hypothecaire lening / Hypotheek: Een langdurige lening met onroerend goed als onderpand.
De geldgever, bank, heeft het recht van hypotheek. Als de geldnemer, zijn verplichtingen
aan rente en aflossing niet nakomt, wordt het huis verkocht. Uit de opbrengst van deze
gedwongen verkoop krijgt de bank alsnog zijn geld.
Spaardeposito’s kunnen zowel kortlopend als langlopend zijn.
Aandeel: Bewijs van mede-eigendom van een nv of bv. Aandelen van een naamloze
vennootschap zijn vrij verhandelbaar, aandelen van een besloten vennootschap niet.
Vennootschap kan winst uitkeren, dividend, aandeelhouder heeft recht op een deel daarvan.
Obligatie: een schuldbekentenis voor een langlopende lening.
Aandelen en obligaties zijn effecten, ze worden verhandeld op de effectenbeurs. Als
bedrijven nieuwe aandelen en obligaties plaatsen, gebeurt dit op de eerstehandsmarkt. Bij
het overgrote deel van de effectenhandel gaat het om bestaande effecten, de
tweedehandsmarkt.
Rente wordt elk jaar uitgekeerd gedurende een vaste looptijd.
Risico’s van beleggen
De tijdsvoorkeur is positief als de toekomst onzeker is: je weet nooit wat er nog staat te
gebeuren. De positieve tijdsvoorkeur verklaart dat de belegger een beloning wil voor het
afstand doen van zijn huidige koopkracht en dat de geldlener bereid is een prijs te betalen
om zijn huidige koopkracht te kunnen vergroten. Op die manier vinden we in de tijdsvoorkeur
een verklaringen voor het bestaan van de rente. De rente verschilt per deelmarkt.
Verschillen zijn terug te voeren op verschillen in risico. Er zijn twee soorten risico’s:
Risico van wanbetaling of het debiteurenrisico: Naarmate de geldgever dit risico hoger
inschat zal hij een hogere rente verlangen. De geldgever let daarom op de
kredietwaardigheid en de reputatie van de geldnemer. Ook de looptijd heeft invloed op dit
risico. Naarmate de geldgever langere tijd afstand doet van zijn geld neemt het
debiteurenrisico toe. Rente op de geldmarkt, ook wel korte rente, verschilt daarom van de
rente van de kapitaalmarkt, de lange rente.
Een ander risico ontstaat door inflatie: een stijging van het algemeen prijsniveau. Door
inflatie verliezen de rentes en aflossingen die de geldgever ontvangt een deel van hun
koopkracht. Het inflatierisico is groter naarmate de looptijd langer is. Inflatierisico speelt bij
leningen met een vaste rente. Vaste rente verandert niet gedurende de looptijd. Onder
invloed van inflatie verandert echter wel de reële rente. De reële rente wordt berekend door
het nominale rentepercentage te corrigeren voor de inflatie, dit gebeurt met behulp van
,indexcijfers. De reële rente is negatief als de nominale rente lager is dan de inflatie. De
geldontwaarding overtreft dan de nominale waarde. De reële rente is hoger dan de nominale
waarde bij een daling van het gemiddelde prijsniveau. De koopkracht van het geld neemt
niet alleen toe door de nominale rente, maar ook nog door de deflatie. De rente bij
hypothecaire leningen ligt over het algemeen lager dan bij vergelijkbare leningen zonder de
hypothecaire zekerheid, omdat het risico voor de geldverstrekker kleiner is dan door de
hypothecaire zekerheid. Als de geldnemer in gebreke blijft kan de geldverstrekker het
onroerend goed laten verkopen en op die manier zijn geld terugkrijgen. Bij een gewone
lening bestaat deze mogelijkheid niet. Normaal gesproken ligt de lange rente hoger. Zowel
het debiteurenrisico als het inflatierisico is groter naarmate een lening langer uitstaat.
Door inflatie daalt niet alleen de reële rente, maar ook de reële waarde van de lening.
Kredietverstrekker die hun geld terugkrijgen in de vorm van aflossingen, merken dat de
koopkracht kleiner is vergeleken met het moment waarop ze uitleenden. Voor schuldenaars,
die hebben geleend, is hogere inflatie goed nieuws: de nominale waarde van de schuld blijft
gelijk, terwijl de reële waarde afneemt. Als het inkomen van de schuldenaar wel meestijgt
met de inflatie, wordt het makkelijker de schuld af te lossen.
Mensen die het geld niet op de juiste waarde schatten lijden aan geldillusie. Inflatie is een
belangrijke veroorzaker van geldillusie, want inflatie versluiert de reële waarde van geld.
Index reële waarde = index nominale waarde : prijsindex x 100
1.2.2 Huizen en hypotheken
Als de rente variabel is dan schommelt deze met de marktrente. De rente kan ook voor een
bepaalde periode worden vastgelegd. Ook over de aflossing van een hypothecaire lening
zijn verschillende afspraken mogelijk. Een verandering van de rente kan grote invloed
hebben op de maandelijkse lasten van huishoudens met een hypotheek.
Een daling van de rente kan leiden tot een stijging van de huizenprijzen, omdat een lagere
rente betekent dat de ook de hypotheekrente daalt, waardoor de hypotheeklasten afnemen.
Huizenkopers kunnen zich makkelijker een hypotheek veroorloven. Waardoor de vraag naar
huizen stijgt, waardoor de prijs stijgt.
Bij de meeste goederen leidt een hogere prijs tot een groter aanbod. Bij huizen ligt dat
anders. Het bouwen van een huis duurt lang, het aanbod van nieuwe woningen reageert met
vertraging op prijsveranderingen. Prijsschommelingen op de woningmarkt ontstaan vooral
door veranderingen in de vraag. Deze vraag is gevoelig voor de verwachte prijsontwikkeling.
Als de huizenprijzen zich in een stijgende trend bevinden, besluiten twijfelaars te kopen
voordat prijzen verder stijgen. Vragers handelen naar verwachting, neemt de vraag verder
toe, stijgen de prijzen inderdaad. Selffulfilling prophecy: Een voorspelling die uitkomt omdat
mensen zich ernaar gaan gedragen, bijv. woningmarkt Amsterdam. Aanhoudende
prijsstijging lokt speculatieve vraag uit. Speculanten kopen panden om ze later met winst te
kunnen verkopen. Speculatie vraag geeft de markt een extra impuls. Als selffulfilling
prophecy lang genoeg aanhoudt kan er een zeepbel ontstaan: prijzen drukken niet lager de
werkelijke waarde uit. Voor de werkelijke waarde bij huizen kijken we naar de verhouding
tussen het inkomen en de huizenprijs. De zeepbel wordt steeds verder opgeblazen en krijgt
een eigen dynamiek. Alle partijen verwachten een verdere prijsstijging, hoe harder prijzen
stijgen, hoe sterker de vraag toeneemt.
, Van overwaarde naar onderwaterhypotheek
Als op een huis een hypotheek rust die gelijk is aan de waarde van het huis noemen we dat
een 100% hypotheek. Als een dergelijk huis in waarde stijgt, ontstaat overwaarde. Bij
overwaarde kan de huiseigenaar zijn hypotheek verhogen. Als de prijzen zo sterk dalen dat
de hypotheek van mensen hoger is dan de waarde van hun huis, spreekt men van een
onderwaterhypotheek.
1.2.3 Aandelen en obligaties
Beleggers in aandelen en obligaties kopen deze effecten tegen een bepaalde (beurs)koers:
de prijs op de beurs op een bepaald moment. Er zijn voortdurend beleggers die effecten
willen kopen of verkopen. Door de handel verandert de koers voortdurend.
Totale winst = aantal uitstaande aandelen x winst per aandeel
De graadmeter voor de Nederlandse beurs is de AEX-koersindex. De AEX-koersindex is
een gewogen gemiddelde koersen van de 25 meest verhandelde fondsen.
Rendement
Beleggers in aandelen letten niet alleen op het dividend, maar ook op veranderingen van de
koers. Koersen reageren op winstverwachtingen. Gunstige vooruitzichten bij een nv leiden
tot koersstijgingen. Als de prijs van de verkoop boven die van de inkoop ligt maakt de
belegger koerswinst. Om rekening te kunnen houden met alle opbrengsten gebruiken we het
begrip rendement. Rendement van een belegging is het totaal van de opbrengsten in
procenten van het belegde bedrag. Bij het begrip maken we ook onderscheid tussen
nominaal en reëel. Reële rendement is het nominale rendement gecorrigeerd voor de
inflatie. Risico-aversie speelt een rol bij de keuze van beleggers tussen aandelen en
obligaties. Bij aandelen is het risico hoog. Een vennootschap kan dividend uitkeren, maar is
dat niet verplicht. In slechte tijden bestaat de kans dat aandeelhouders niets ontvangen.
Obligatiehouders lopen dat risico niet, ze hebben recht op rente. De risicomijdende belegger
kiest voor obligaties in plaats van aandelen. Staatsobligaties hebben in het algemeen een
nog lager risico dan bedrijfsobligaties. In het algemeen geldt: hoe hoger het risico hoe hoger
het rendement. Het historisch gemiddelde rendement op aandelen ligt op ongeveer 6% per
jaar, bij staatsobligaties rond de 4%. Ook een belegging in staatsobligaties is niet zonder
risico. Koersen van obligaties hangen niet alleen af van risico’s, maar ook van de beloning
die beleggers elders in de markt kunnen verdienen. Als de marktrente stijgt zullen beleggers
minder willen betalen voor een obligatie met een vaste rente. NIC : PIC x 100 -> Nominaal
indexcijfer : prijsindexcijfer x 100
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 5amengevat. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.