100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Handelsrecht (lesnotities) $6.96   Add to cart

Summary

Samenvatting Handelsrecht (lesnotities)

 171 views  14 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een samenvatting van het vak Handelsrecht (gedoceerd door Prof. Koen Byttebier en Tom Wera) op basis van de lesnotities, aangevuld met de powerpoint. Ikzelf heb hiermee een 16/20 behaald.

Preview 10 out of 114  pages

  • Unknown
  • January 3, 2019
  • 114
  • 2018/2019
  • Summary
avatar-seller
HANDELS- EN ONDERNEMINGSRECHT
PRAKTISCHE INFO 5
BEGRIP ONDERNEMING EN TOEPASSINGSRELEVANTIE 6
I. BESTAANDE SYSTEEM 6
II. BEGRIPPEN 6
III. AANVERWANTE BEGRIPPEN UIT HANDELSRECHT 9
Handelszaak 9
IV. HERVORMING VAN 2013-2014 9
Algemeen 9
Begrip onderneming 10
V. HERVORMING VAN 2017-2018 12
Algemeen 12
Begrip onderneming 13
DE RECHTBANK VAN KOOPHANDEL MAAKT PLAATS VOOR DE ONDERNEMINGSRECHTBANK 16
I. GEËIGENDE RECHTBANK: DE RECHTBANK VAN KOOPHANDEL 16
Hybride samenstelling 16
Historische achtergrond 16
Opdracht (rechters in handelszaken) 19
Bevoegdheid 19
II. IMPASSES NAAR BETERE WERKING RECHTBANKEN VAN KOOPHANDEL 19
Europese invloed en het ondernemersbegrip 19
Advies en onderzoekscommissie HRJ 20
Ontwikkeling onder invloed van nieuwe ‘Wet Ondernemingsrecht’ 20
III. ONDERNEMINGSRECHTBANK 20
Bevoegdheid 21
Bijzondere bevoegdheden 22
Gevolgen 23
EEN AANTAL COURANTE ONDERNEMINGSVERPLICHTINGEN 25
I. INSCHRIJVING IN DE KBO 25
Algemeen 25
Toepassingsgebied ratione personae 26
Inrichting van de KBO 29
Inschrijving in de KBO 30
Parenthesis: de oorspronkelijke gegevensverzameling 31
Toekenning en gebruik 32
Raadpleging 32
II. BEZIT VAN EEN BANK- OF POSTREKENING 32
Verplichting en sanctie 32
III. TAALGEBRUIK 33
Overzicht 33
IV. HET VOEREN VAN EEN BOEKHOUDING 33
Algemeen 34
Personeel toepassingsgebied boekhoudverplichting op heden 35
Personeel toepassingsgebied boekhoudverplichting na hervorming 36
Personeel toepassingsgebied jaarrekeningverplichting 37
Belangrijk onderscheid verkorte jaarrekening en vereenvoudigde boekhouding 38
Introductie tot de jaarrekeninganalyse 39
V. BEKENDMAKING HUWELIJKSVERMOGENSSTELSEL 41


1

, Pro memorie 41
BETALINGSACHTERSTAND BIJ HANDELSTRANSACTIES 42
I. LAATTIJDIGE BETALING VAN EEN FACTUUR 42
Situering 42
Wet Betalingsachterstand 42
DE INRICHTING VAN DE ONDERNEMING ONDER DE RECHTSVORM VAN EEN KAPITAALVENNOOTSCHAP
MET AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING 45
I. PROBLEEMSTELLING 45
II. RECHTSPERSOONLIJKHEID EN AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING 46
Het begrip ‘rechtspersoonlijkheid’ 46
Attributen van de rechtspersoonlijkheid 49
Entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid 50
De notie ‘aansprakelijkheidsbeperking’ 51
Het aansprakelijkheidsbeperkingsvraagstuk in de meest courante vennootschapstypes 52
III. NV EN BVBA ALS MEEST GEHANTEERDE TECHNIEK VAN VORMGEVING VAN ONDERNEMINGSACTIVITEIT 53
Rechtspersoonlijkheid en aansprakelijkheidsbeperking 53
Afwijkingen van de aansprakelijkheidsbeperking 54
NV moet meerhoofdig zijn; de BVBA kan eenhoofdig of meerhoofdig zijn 56
Kenmerken van de NV en de BVBA 56
Bestuur en externe vertegenwoordiging 57
Aantrekking van financieringsmiddelen 57
EEN AANTAL COURANTE OVEREENKOMSTEN WAARVOOR DE ONDERNEMING ZICH GEPLAATST ZIET 59
I. KLASSIEKE HANDELSHUUROVEREENKOMST 59
Algemeen 59
Toepassingsgebied handelshuur 60
Duur en beëindiging handelshuur 62
Huurprijs 63
Verbouwingen door de huurder 65
Vervreemding onroerend goed (PRO MEMORIE) 66
Hernieuwing handelshuur 66
Onderhuur en huuroverdracht 67
II. HANDELSHUUROVEREENKOMST VAN KORTE DUUR 68
Begrip en ratio legis 68
Vlaams decreet 69
Waals decreet 69
Brusselse ordonnantie 69
III. WAARDEPAPIEREN 69
Wisselbrief 69
IV. OVEREENKOMSTEN MET DE BANKIER 70
Begrip bankier en overzicht 70
Depositorekening 71
Rekening-courant 72
Bankkredieten 73
BESPREKING: DE ONVRIJE MARKT 75
I. SITUERING 75
II. HET NEOLIBERALISME IN EEN NOTENDOP 75
Voorgeschiedenis 75
19e eeuw 76
Tegenstromingen in de 20e eeuw 77
Doorbraak van het economisch liberalisme 78

2

, Krachtlijnen van de leer van het economisch liberalisme 79
Implementatie van het economisch liberalisme 79
III. VOORNAAMSTE TOOLS VAN HET NEOLIBERALE KAPITALISME 80
Situering 80
Evidente tools 80
De staat als nemesis van de vrije markt 81
Minder evidente tools 81
IV. THEMA’S OVER HET UITZICHT VAN DE KAPITALISTISCHE WERELD 81
V. UITWEGEN: NIEUWE PERSPECTIEVEN 83
VI. VOORBEELDVRAGEN 85
TUSSENPERSONEN IN HET HANDELSVERKEER 86
I. INLEIDING 86
II. DE COMMISSIONAIR 86
Begrip 86
Gevolgen 87
Zekerheden ten voordele van de commissionair 89
Zekerheden ten voordele van de opdrachtgever 89
Voorrecht van de geldschieter van de commissionair 89
III. DE MAKELAAR 90
Begrip 90
Aard van de overeenkomst 90
Bijzondere gevallen 90
Verhouding van makelaar tot partijen die de uiteindelijke overeenkomst sluiten 91
Verhouding makelaar-opdrachtgever 91
Verhouding opdrachtgever-makelaar 91
IV. DE HANDELSAGENT 92
Begrip 92
Aard van de overeenkomst 92
Verhouding principaal-agent 92
Modaliteiten 93
V. VERKOOPSCONCESSIE 93
Synthese 93
VI. FRANCHISE 94
Overzicht 94
VII. PRECONTRACTUELE INFORMATIE 94
DE VOORNAAMSTE INSOLVENTIEPROCEDURES IN HET ECONOMISCH RECHT 96
EEN ALGEMENE INLEIDING 96
I. GERECHTELIJKE REORGANISATIE 97
Algemeen 97
Voorwaarden tot toelating 99
Behandeling en vonnis 99
Opschorting 99
Doelstellingen 102
Minnelijk en collectief akkoord 103
Overdracht onder gerechtelijk gezag 105
II. FAILLISSEMENT 108
Faillissementsvoorwaarden 108
Inleiding van de procedure 109
Actoren 110
Gevolgen 111
Samenstelling actief / verificatie passief 111


3

,Realisatie actief 112
Bijzondere aspecten 112
Kwijtschelding 114




4

,PRAKTISCHE INFO
Wordt ondernemingsrecht
Verplicht boek lezen: de onvrije markt
Elke les nieuwe slides + handboek binnenkort te verkrijgen
Themawetboek nodig (zeker nodig: W.E.R.)
Schriftelijk examen

- Een opinievraag over het leesboek (cf. voorbeeldvragen)
- 4 à 5 vragen: theoretisch met praktische invalshoek
- Vragen komen aan bod in lesmateriaal




5

,BEGRIP ONDERNEMING EN TOEPASSINGSRELEVANTIE
I. Bestaande systeem

Terugvallen op wetboek van koophandel (wordt opgeheven met ingang 1 november 2018). Op dit
moment geldt dit dus nog. Voorlopig oude wetsbepalingen, wel al doorkruist door nieuw recht.

Voorbeeld: insolventierecht zit al in het W.E.R. (Boek 20), je moet dus thans oude
koopmansrechtelijke criteria combineren met de moderne ondernemingsrechtelijke
criteria die al voor stuk van toepassing zijn.

W.E.R. opgevat als soort aanbouwwetboek, ingedeeld in op zich staande boekdelen, wetgever kan
telkens nieuwe boekdelen bij creëren. Dus wetgever is de oude materies van het handelsrecht
aan het transponeren naar het W.E.R. zodanig dat het volledig wordt omgevormd tot het
ondernemingsrecht.

Vanaf 1 november 2018 zal het meeste oude handelsrecht afgeschaft zijn. Bestaat nog wel,
maar wordt overgenomen in het W.E.R. Er zijn nog altijd paar hiaten, de overzettingsoefeningen
zijn nog niet volledig. Zeker vandaag bevinden we ons nog volop in overgangsperiode.

II. Begrippen

Het thans nog altijd geldende criterium voor de toepassing van het handelsrecht is: begrippen
kooplieden en daden van koophandel.

‘Koopman’: terugvinden in art. 1 W.Kh. De wet zegt dat het zij zijn die daden uitoefenen, die bij
wet daden van koophandel worden genoemd en die daarvan hoofdzakelijk of aanvullend hun
gewoon beroep maken. Het zijn dus personen (kan een rechtspersoon zijn) die professioneel
bezig zijn met het stellen van daden van koophandel.

Wij hebben vaak al een enkelvoudige daad van koophandel gesteld, maar dat is niet
hetzelfde want is niet professioneel! Geen koopman! Bijvoorbeeld een roerend goed
doorverkopen met winst, dan stel je een daad van koophandel, maar door die ene keer
ben je nog geen koopman. Als je dat constant blijft doen, dan wordt je wel een koopman
want je maakt er je beroep van.

Koopman is dus het voortdurend in professionele georganiseerde context stellen van
daden van koophandel. Maar enkelvoudig stellen van zo’n daden maakt je dus geen
koopman. Daarom deze twee aanknopingscriteria.

Kan in hoofdberoep of bijberoep zijn. Tijd geweest dat veel mensen naast
arbeidsovereenkomst ook nog handel hadden na de uren, vb. een winkel openhielden of
fietsen herstelden. Koopman in bijberoep dan. Wetgever was hier in het handelsrecht
neutraal over, kan in hoofd- en bijberoep

→ Feitelijk karakter! (Belang inzake bewijs)

‘Daden van koophandel’: als art. 1 W.Kh. verwijst naar die term (‘koopman’), verwijs je naar de
eerste daden van koophandel, nl. de objectieve daden van koophandel. Subjectieve daden van
koophandel hebben hier geen zin!

Objectieve daden van koophandel = daden die als daden van koophandel worden
bestempeld omdat de wet ze heeft opgesomd als daden van koophandel. Ze komen voor
in de lijst opgesomd in het wetboek (art. 2 en 3 W.Kh.). Een opsomming van wat de

6

, objectieve daden van koophandel zijn. Is dus louter objectieve daad omdat het
beantwoordt aan die opsomming. Het probleem met opsomming (daarom heeft de
wetgever ze nu afgeschaft) is dat ze zeer archaïsch/oubollig is. Al bij al, objectieve daden
staan gewoon opgesomd in de wet (kwalificatie: voldoet activiteit al dan niet aan die
opsomming?).

Subjectieve daden van koophandel = verwijst art. 1 W.Kh. niet naar omdat subjectieve
daden van koophandel enkel steunen op artikel 1 W.Kh. Een subjectieve daad van
koophandel is een op zich burgerlijke activiteit, geen handelsactiviteit, die een
koopmansactiviteit wordt omdat een koopman die activiteit stelt i.k.v. zijn
handelsactiviteit. (art. 2, twaalfde streepje W.Kh.)

Voorbeeld: je koopt auto, niet om te verkopen maar om die zelf te gebruiken, dat
is een burgerlijke activiteit (persoonlijk gebruik), maar een koopman koopt die
voor rondrijden i.k.v. zijn handelsactiviteit, dan wordt die burgerlijke activiteit een
subjectieve daad van koophandel. De auteur van de rechtshandeling doet de
rechtshandeling veranderen van hoedanigheid. Wordt dus een commerciële
handeling omdat ze gesteld wordt door koopman i.k.v. de handelsactiviteit. Dit is
een fictie, een vermoeden, van de wet, dus wordt zelfs vermoed die te stellen i.k.v.
handelsactiviteit, maar wel een weerlegbaar vermoeden. Reden wetgever om een
soort eenheidsbehandeling voor de koopman toe te laten. Wordt vermoed
gekaderd te zijn in de handelsactiviteit, maar het is wel een weerlegbaar
vermoeden.

Vormelijke daden van koophandel = daden van koophandel naar vorm. Daden van
koophandel die een handelskarakter bekomen omdat ze betrekking hebben op
welbepaald object. Elke handeling die betrekking heeft op dat bepaald object wordt
automatisch een daad van koophandel naar vorm.

Objecten: vooral waardepapieren (wisselbriefje en ordebriefje), maar dat vindt
minder toepassing in de praktijk dan dat vroeger het geval was. Dus handelingen
m.b.t. een wisselbrief zijn automatisch daden van koophandel naar vorm. Wat je
er ook mee doet, maakt niet uit, handeling maakt niet uit, maar het feit dat de
handeling betrekking heeft op wisselbrief brengt dit onder toepassing van
koopmansrecht

 Drie systemen om de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel te bepalen.
Neemt kennis van geschillen rond daden van koophandel. Voor subjectieve,
objectieve en vormelijke daden van koophandel is de rechtbank van koophandel
principieel bevoegd.

We verlaten dat systeem van ‘rechtbank van koophandel’, dus m.a.w. zullen we dit systeem van
daden van koophandel ook verlaten. In de plaats daarvan wordt het ondernemingsbegrip centraal
gesteld (vanaf 1 november 2018 wordt het voorgaande stuk dus geschiedenis).

Eén van de grote nadelen van dit oude systeem is/was dat het zeer casuïstisch is. Van elke
handeling die de rechtbank voor zich krijgt, moet die zich afvragen “Val je onder 1 van de 3
systemen? Stel je één van deze daden? Word je daardoor koopman?”. Dit was een pure
kwalificatieoefening, en dus zeer casuïstisch.

 De rechtspraak heeft hier een mouw aan gepast doordat de categorieën ruim worden
geïnterpreteerd. Je zal zien in de rechtspraak dat een rechtbank snel tot kwalificatie gaat

7

, beslissen. Toch bleef het een moeilijke oefening die veel feitelijke discussies vertoont met
de grote bewijsproblematiek. In toekomst zal dit dus niet meer zijn.

Naast deze klassieke wettelijke voorwaarden zijn er ook extralegale voorwaarden (=
buitenwettelijke voorwaarde), ontstaan vanuit het gebruiksrecht. Voor al die
kwalificatiedoeleinden (behalve vormelijke daden koophandel) gold als extralegale voorwaarde
dat er winststreven moest spelen. Vind je nergens in de wet terug.

 Dit is een vondst van de rechtspraak. Heeft dat ontleend aan de handelsgebruiken. In het
handelsrecht stonden de gebruiken zeer centraal.

Gaat terug tot begin 19e eeuw toen veel recht ongeschreven recht was. Eén van die
gebruiken was ‘wie in de handelswereld actief is, doet dat om winst te maken’. De
rechtspraak heeft dat gebruik herleid tot een juridische norm. De rechtspraak stelt vast
dat in de praktijk zij die koopman zijn (m.a.w. daden van koophandel stellen) dat doen
met winstoogmerk → ° extralegale vereiste gekwalificeerd. Als het dus ontbreekt, word je
buiten definities van het handelsrecht gelaten. Geen winstoogmerk = geen koopman. Dus
uit gebruiken een norm afgeleid, en is een extra vereiste om in de toepassingsfeer van
het handelsrecht te komen. Op die manier hield men zeer veel bedrijvigheid uit het
handelsgebeuren.

Voorbeeld: meester lager onderwijs blijft brikjes fruitsap kopen voor in zijn klas,
geen winst, want verkoopt aan prijs waarvoor hij deze aangekocht heeft. De
schoolmeester is geen koopman, stelt wel een objectieve daad van koophandel,
maar zonder winstoogmerk. De rechtspraak heeft dus een heleboel onschuldige
activiteiten binnen de sfeer van het burgerlijk recht gehouden en buiten die van
het handelsrecht.

Dit is constante rechtspraak, maar niet iedereen was hier gelukkig mee. Onder andere
Van Ryn en Heenen hebben zich sterk afgezet tegen deze benadering, maar desondanks
is het toch constante rechtspraak gebleven.

Centraal arrest van het Hof van Cassatie Pastoorsarrest 1973: in kleine dorpen in
Vlaanderen had men vaak niet de middelen om een zwembad te hebben. De
priester was wel rijk genoeg. In die mate dat pastoors voor de kudde parochianen
een zwembad openden.

Heeft tot discussie geleid, tot rechtspraak geleid die dat winststreven als centrale
beoordelingsmethode voorop heeft gesteld. Pastoor deed het niet omwille van
winststreven, maar omwille van andere motieven. Dit arrest is determinerend
geweest voor het verdere handelsrecht.

Binnen die categorieën van daden koophandel zijn er nog verdere onderverdelingen mogelijk,
waaronder twee grote categorieën:

1. Daden die afzonderlijk gesteld reeds een daad van koophandel waren (vb. kopen om te
verkopen).

2. Daden die je al repetitief moest stellen opdat je een daad van koophandel zou stellen
(term in wetboek: ‘onderneming’. Verwarrend! Let op: nieuwe ondernemingsrecht totaal
andere betekenis ↔ men doelt op repititiviteit in art. 2 en 3 W.Kh., dus één enkele
handeling is geen daad van koophandel).

8

,III. Aanverwante begrippen uit handelsrecht

Handelszaak
Het oude koopmansrecht maakte het moeilijk. Het was een vondst van de rechtspraak en de
rechtsleer, en dus geen wettelijk geregeld systeem, geen wet over de handelszaak. Het waren
gebruiken.

Men doelde ermee op het geheel van goederen (materiële en immateriële elementen) die een
koopman inzet om zijn handelsactiviteit te voeren en winst te verwezenlijken. Dit begrip raakt in
de praktijk meer en meer in onbruik.

Voorbeeld: denk aan een buurtwinkel. Die zijn vaak eigendom van een NP koopman (geen
vennootschap). Alles rond die winkel en wat er mee te maken heeft, wordt de
handelszaak genoemd van die koopman.

Een koopman heeft privégoederen (huis,…) en goederen uit handelszaak (= alles bestemd voor
uitoefening handelsactiviteit). Dit is een feitelijke algemeenheid van goederen, een verzameling
van goederen met als criterium ‘is het dienend voor het voeren van de handelsactiviteit’. Alles wat
daarvoor dient, behoort tot de handelszaak.

Is een feitelijke algemeenheid ↔ geen rechtsalgemeenheid. Het is dus niet zo dat
persoon twee vermogens heeft of mag hebben. Je kan je vermogen niet juridisch
opsplitsen als NP. Handelszaak blijft dus een feitelijke algemeenheid. (art. 7-8 Hyp.W.)

De wet(gever) heeft zich niet gemoeid, behalve dan toch één uitzondering:

Wet 25 oktober 1919 op de Inpandgeving van het Handelsfonds. Regelt bepaalde
aspecten, maar zeker niet alles. Een handelszaak geeft aantal consequenties, vooral in
de faillissementsmaterie. Is een feitelijke algemeenheid dus als de NP koopman failliet
gaat, gaat die failliet met heel zijn vermogen. Door het nieuwe zekerheidsrecht is dat pand
op het handelsfonds minder belangrijk geworden en is dus de handelszaak niet meer zo’n
belangrijke materie. Het criterium blijft wel bestaan (ook in de nieuwe wetgeving is het
niet volledig afgeschaft, maar wellicht door andere systemen van panden niet meer zo
relevant).

IV. Hervorming van 2013-2014

Algemeen
De hervorming van 2013-2014 heeft de hercodificatie van het economisch recht ingezet met een
partiële oplossing voor de kritiek die men doorheen de jaren is gaan uiten voor het Wetboek van
Koophandel, nl. kritiek met betrekking tot het personele aanknopingscriteria aan het begrip
koopman.

Dat begrip is verouderd omwille van zijn structuur in art. 2 en 3 W.Kh., zijn archaïsche
omschrijvingen, kritiek dus op dat toepassingsgebied. De reden waarom het zal
verdwijnen is dus net omdat het verouderd is.

Daarnaast bestaat er nog een andere reden: samen met het probleem omtrent de
toepassingsfeer is ook de tendens ontstaan om te redeneren buiten het Wetboek van
Koophandel. Men is het economisch recht nader gestalte gaan geven. Bestaat al heel
lang. Het aanknopingscriteria koopman was verouderd, dus is men naast dat


9

, koopmansbegrip gaan redeneren en ook naast het Wetboek van Koophandel, namelijk in
het W.E.R. (ingevoerd 2015).

Dus veel regelgeving buiten het W.Kh. gaan ontstaan.

 Met als gevolg twee snelheden, nl. enerzijds wetboek van koophandel
(met vrij verouderde structuren) en anderzijds veelheid aan disparate
regelgeving, met veel aanknopingsfactoren die alles behalve eenduidig
zijn. Dus tendens stopgezet door codificatieoefening 2013-2014.

Met de hervorming van 2013-2014 wou men een partiële oplossing bieden voor dat verbrokkelde
landschap. Men ging moderniseren waar nodig en samenbrengen in één gecodificeerd geheel.
Daarvoor heeft men gebruik gemaakt van zgn. aanbouwwetgeving, die men voor stuk is gaan
onderbrengen in de bepalingen van het W.E.R.

Dus vroeger bestonden er veel aparte wetten (bv. Boekhoudwet 1975) en die is men dus gaan
onderbrengen in het W.E.R. Dat is in werking getreden per 1 juli 2015, waarbij men eigenlijk
daardoor tot op vandaag in een gespleten regime zit.

- Enerzijds is er nog altijd het Wetboek van Koophandel (want is niet afgeschaft), dat
aanknoopt bij het koopmansbegrip.
- Anderzijds hebben we een vrij uitgebreid W.E.R., dat niet aanknoopt bij het begrip
koopman (want werd als verouderd beschouwd) maar bij het ondernemingsbegrip.

In die optiek heeft dus de hervorming van 2013-2014 vanuit personele benadering
bekijken aanzet gegeven naar een toenadering bij het ondernemingsbegrip.

W.E.R. → aanknopingspunt begrip onderneming (personeel)
W.Kh. → aanknopingspunt begrip daden van koophandel en koopman (resp. zakelijk en
personeel)

Begrip onderneming
Dat begrip onderneming wordt gedefinieerd in art. I.1,1° W.E.R. en wordt omschreven als:

“Elke NP of RP die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn
verenigingen”.

 Ook een definitie die vandaag wordt gebruikt in art. 573 Ger.W. om de
bevoegdheidsregels m.b.t. de rechtbank van koophandel te gaan bepalen.

 Dus in de overgangsregeling ontsnapt niemand er aan. Vandaag werkt men eigenlijk al
sinds 2015 onder het ingevoerde ondernemingsbegrip.

Opmerking: niet exact dezelfde definitie gebruikt. Ze komt wel zeer sterk in de buurt van
de definitie in het W.E.R., dat is goed, want we gaan de rechtbank bevoegd verklaren voor
verschillen in ondernemingssfeer. Echter de laatste zinsnede “alsmede zijn verenigingen”
vinden we niet terug in art. 573 Ger.W. Om aan te geven dat elke verandering zijn
eigenheden kent, en het ondernemingsbegrip eerder een evolutie dan een revolutie is.

Anderzijds ook opmerken dat als je dat begrip leest, dat het ruimer en uitgebreider is dan
de exhaustieve lijst van daden van koophandel, vb. organiseren openbare schouwspelen,
dat is hier uiteraard veel ruimere definitie.


10

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rechtenstudentvub98. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.96  14x  sold
  • (0)
  Add to cart