100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Palet van de psychologie $4.82   Add to cart

Summary

Samenvatting Palet van de psychologie

1 review
 71 views  3 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het boek: Palet van de psychologie. alle stromingen die je voor het tentamen moet kennen.

Preview 3 out of 23  pages

  • No
  • Alleen de stof voor het tentamen (h1 t/m 8)
  • January 8, 2019
  • 23
  • 2018/2019
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: tvdcingel • 5 year ago

avatar-seller
Palet van de psychologie
Hoofdstuk 1

Psychoanalyse is zowel een theorie over het functioneren van mensen als over een hulpverleningspraktijk. Het
wordt ook wel psychodynamische theorie genoemd. Zij is beroemd door het begrijpelijk maken van vreemd en
ogenschijnlijk onbegrijpelijk gedrag.
Het heeft 6 uitgangspunten:
- Het gaat uit van subjectieve gedragingen van de mens. De psychanalyticus is meer geïnteresseerd
in datgene waarin iemand zich onderscheid van een ander dan in waarin iemand overeenstemt met
een ander. Het gedrag wordt opgevat als zijnde bepaald door zowel biologische aanleg als unieke
levensgeschiedenis.
- Het gaat ervan uit dat wij lang niet altijd ons gedrag bewust aansturen. De keuzes van mensen worden
mede bepaald door onbewuste krachten.
- Men heeft een onderbewuste. De inhoud van dit onbewuste bestaat uit wensen waarvan we nooit
besef hadden dat we ze hadden, maar het kunnen ook wensen zijn waarvan we ons ooit bewust waren
maar die we hebben weggestopt. Hoewel die wensen onbewust zijn, ze actief blijven en ons gedrag
beïnvloeden.
- Het waarneembare (=manifeste) gedrag van mensen en hun bewuste gedachte en dromen worden
bepaald door zowel onbewuste wensen en het feit dat ze deze niet accepteren (=conflictmodel). Al
ons gedrag is te zien als resultaat van dit confictt een compromis tussen een wens en een
(zelfopgelegd) verbod. ‘’ik wist dat het niet mocht, maar deed het toch’’
- Al ons gedrag heeft betekenis. Toevallig gedrag bestaat niet. Elk gedrag heeft een betekenis,
waarbij de uitingsvorm door twee invloeden wordt bepaald, de wens en het verbod.
- Ervaringen uit de eerste levensjaren bepalen voor een groot deel de persoonlijkheid.

Sigmund Freud is uitvinder van psychoanalyse. Een psychodynamische theorie kan op 2 manieren
ontworpen worden:
1. Verzamelen van feiten en zoeken naar gemeenschappelijke factoren die de feiten verklaren
2. Ontwerpen van theorie en kijken of en hoe de feiten erin passen, als de feiten er niet in passen wordt
de theorie aangepast.
Freud koos voor de tweede manier. De feiten komen uit de hulpverleningspraktijk. Hierdoor is de
psychoanalytische theorie vaak aangepast. Hierdoor wordt zijn werk op verschillende manieren geïnterpreteerd.

Een tweede reden waarom zijn theorie verschillend wordt geïnterpreteerd is dat zijn werk door 2 belangrijke
wetenschapstheorieën beïnvloed werd.
- Natuurwetenschappelijke benadering  hier stond de biologische benadering centraal. Freud werd
beïnvloed door deze benadering. Hij probeerde psychische processen met fysiologische wetten te
verklaren. Hij zocht naar eenduidige oorzaken van gedrag. Dit wordt ook wel determinisme genoemd
en is een mechanische benadering. Deze opvatting is onder andere herkenbaar in de drifttheorie.
- Romantische benadering  aandacht voor het onbewuste. Freud gebruikte deze voor zijn
theorieontwikkeling. Kenmerkend is de opvatting dat niet zozeer het verstand (rationaliteit) het gedrag
van mensen beïnvloed, maar een irreële wil. Hij probeerde de irreële wil te doorgronden en maakte
daarbij gebruik van de opvattingen over het onbewuste. Hierbij bleek mechanische denken inadequaat.
Gedrag van cliënten bleek, ook al kon het onbewuste oorzaken hebben, doelgericht te zijn. Aan gedrag
en dromen werd een betekenis toegekend, waardoor ze te begrijpen waren. Dit is de hermeneutische
methode, die bij de personalistische benadering gebruikt wordt.
Omdat het twee verschillende mensbeelden kent, wordt het dualistisch genoemd.

Freud veronderstelde twee aangeboren driften bij mensen. De levens- of seksualiteitsdrift en de doods- of
agressiedrift. Hiermee probeert hij de motivatie van mensen te verklaren. Enerzijds veronderstelt hij de Eros,
ook wel de seksuele of levensdrift genoemd. Dit is de motor van al het gedrag dat als fjn of plezierig wordt
ervaren. Dit omvat de seksueel-erotische wensen en de drift tot zelfbehoud. De Eros functioneert volgens het
lustprincipe. Aangepast aan de realiteit wordt deze drift ook in verband gebracht met het creatieve en het
contructieve. Er worden hierdoor nieuwe dingen geschapen.
Anderzijds verondersteld hij de Thanatos oftewel de doodsdrift. Deze omvat de agressieve en destructieve
driften, maar ook driften die gericht zijn op vermijding van spanning. Het vertegenwoordigt de neiging terug te
keren naar absolute rust, het niet-leven.

Mechanistisch mensbeeld = inperking/reductie. Complex gedrag wordt terug gebracht tot zijn essentie.
Personalistisch mensbeeld = zingeving
Vooral Freud’s vroegere werk is mechanistisch te noemen. Latere werk is meer personalistisch. Die is ook
dominant in de hedendaagse psychoanalyse. De techniek van de hulpverlening is te typeren als ‘uitlegkunde’
en heeft bewustwording tot doel.

De vroege psychoanalyse is als een biologische benadering te typeren: aangeboren driften veroorzaken gedrag.
De latere psychoanalyse, vooral die van na Freud, is niet meer als zodanig te typeren. Deze gaat uit van het
biopsychosociaalmodel  het psychische niveau wordt centraal gesteld. De biologische en
omgevingsinvloeden op het gedrag worden geflterd door de subjectieve ervaringen

Er zijn 5 hoofdonderdelen te onderscheiden binnen de theorie van Freud: Een theorie over onbewuste mentale
processen, Theorie over ontwikkeling van een psychische structuur, Theorie over psychoseksuele ontwikkeling,
Theorie over verdedigingsmechanismen en praktijkstheorie


1

,Theorie over de onbewuste mentale processen.
het bewuste deel is alles wat zich op een bepaald moment onder de aandacht afspeelt. (waarnemingen,
herinneringen, emoties etc)
Het voorbewuste is die kennis, emoties etc die niet op dat moment onder de aandacht zijn maar wel op te
roepen zijn. (als we refecteren, gebruiken we het voorbewuste)
Het onderbewuste zijn dingen die men niet weet. (kinderlijke angsten en herinneringen die teveel angst
opwekken om zich er bewust van te zijn. Het is er bij de geboorte al en bevat 2 aangeboren driften. De
levensdrift en doodsdrift. Er worden vooral cognitieve, emotionele en motivationele processen mee bedoeld.
Aan zogenaamd ‘toevallig’ gedrag kent Freud een betekenis toe, daarbij gaat het om dromen, versprekingen en
andere fehlleistungen.
Behalve naar de indeling van het psychisch apparaat in bewuste en onbewuste kunnen we ook naar het
functioneren ervan kijken.
Er zijn 2 vormen van functioneren:
- Primaire proces  kenmerkt het onderbewuste. Kent alleen maar wensen en geen normen of
waarden. Het streeft naar verwerkelijking van de wensen: het lustprincipe. Het streeft naar
lustbevrediging en mijdt onlust.
Het primaire proces van het onderbewuste is irrationeel, dus ongevoelig voor bewuste overwegingen
en redenen.
- Secundaire proces  is het bewuste. Het is een proces dat gericht is op doelmatigheid. Het
organisme moet rekening houden met de realiteit, de eisen van de buitenwereld. Alleen de wensen die
rekening houdend met de normen van de buitenwereld te bevredigen zijn, komen onder de aandacht
van het bewuste. Het kenmerkt zich door rationaliteit, door overwegingen: wat wel en niet bereikt kan
worden. Dit wordt daarom het realiteitsprincipe genoemd.
DRIFTTHEORIE

Theorie over de psychische structuur.
Deze theorie komt later in Freud’s leven. Hij bouwt hierop voort op het onderscheid tussen het bewuste en
onbewuste en op zijn drifttheorie. Grofweg ontstaat de psychische structuur in drie stappen:
1. De pasgeboren baby heeft alleen lichamelijke behoeften. de structuur bestaat alleen uit ID.
Het ID staat op dat moment gelijk met het onbewuste, dat alleen nog driften bevat. Het ID is
gericht op bevrediging van de behoeften die veroorzaakt worden door de driften en is
georiënteerd op een staat van lust. Het primaire proces is van toepassing op ID. De omgeving zal
niet altijd direct reageren als een baby door huilen aangeeft dat bepaalde behoeften bevredigd
dienen te worden. Volgens Freud ontstaat er zo spanning tussen de verlangens naar
lustbevrediging en de eis van de omgeving om nog even in staat van onlust te keren. Er is sprake
van een confict die de baby in latere stadia ook tegen zal komen. Om hieruit te komen, is een
aanpassing van de psychische structuur nodig.
2. De gewenste verandering komt volgens Freud tot stand doordat een deel van het ID veranderd in
een structuur die:
-Functioneert in overeenstemming met de realiteit
-De spanning kan hanteren die ontstaat uit botsing tussen de eisen van het ID en de realiteit.
Een deel van het irrationele ID verandert in een rationele structuur: het ego. Dat staat voor rede,
gezond verstand. Het is actief als je bewust redeneert, afweegt, beslissingen neemt. Het komt tot
ontwikkeling in het eerste jaar en functioneert volgens de kenmerken van het secundair proces.
Het ID is niet meer dominant maar functioneert nog wel. Het ego probeert de eisen van het ID af
te wegen aan de realiteit. Het realiteitsprincipe is het dominante principe geworden. In het ego
plaatst Freud de verdedigingsmechanismen, die verantwoordelijk zijn voor het verhinderen van het
bewust worden van ‘verboden’ gedachten en ‘angstaanjagende’ herinneringen.
3. Later komt het superego erbij. Deze voltrekt zich in het oedipale confict. Het ontwikkelt zich
vanuit het ego. Bij deze ontwikkeling gebruikt het ego verdedigingsmechanismen om zich te
handhaven tussen de eisen van de omgeving en het ID. Een van die mechanismen is identifcatie.
Tijdens het oedipusconfict identifceert het kind zich met een van die ouders en lost hiermee een
confict op. Hierdoor maakt het kind zich normen en waarden eigen. Hierdoor eigent het kind
zichzelf de rol toe van tot de orde roepende, een rol die tot dan toe door de ouders vervuld was.
Het superego bevat naast de verinnerlijke eisen van de omgeving ook het ik-ideaalt dit is het
ideaalbeeld waaraan iemand wil voldoen. Als het superego gevormd is, gaat het kind zichzelf
toespreken, het superego functioneert als moraal, als geweten.
De vorming kan per persoon verschillend verlopen. Het superego kan
soms te sterk zijn (veel schuldgevoelens) of te zwak (weinig
schuldgevoelens). Ook delen van het superego kunnen onderbewust
zijn. Tussen het ID en superego is altijd een confict. Het ego moet dat
confict proberen te beheersen.

Theorie over psychoseksuele stadia
Freud gaat ervan uit dat de psychische ontwikkeling van een kind volgens een
vaste volgorde verloopt. De volgorde wordt bepaald door de lichamelijke
ontwikkeling. Tijdens de eerste fasen richt het kind zich bij de bevrediging van
lusten op zichzelf. Pas vanaf het 5e levensjaar richt het kind zich op andere
personen (oedipale fase). In de eerste fasen is de drift verbonden met een lichamelijk gebied dat lust oplevert.
Het ontwikkelen van de drift en hoe het kind ermee omgaat gaan kan problematisch verlopen. Hij stelt dat het
op latere leeftijd kan uitmonden in psychische stoornissen of typische persoonlijkheidskenmerken. Hij
onderscheid twee manieren bij het niet harmonieus verlopen van de driftontwikkeling:
- Fixatie  het kind blijft steken in een fase en weet het confict onvoldoende op te lossen.




2

, - Regressie  het kind heeft één of meerdere fasen goed doorlopen, maar kan door allerlei oorzaken
terugvallen in een eerdere fase. De oorzaak is vaak angst of spanning. Bijvoorbeeld duimzuigen,
bedplassen.
Orale fase: de mond is de erogene zone. Het kind zuigt, sabbelt, kauwt en krijgt hierdoor bevrediging.
De fase loopt van 0 tot 1 jaar. Hier moet het kind een confict rond het thema afhankelijkheid zien op te
lossen.
Anale fase: de anus is de erogene zone. Je zal letterlijk en fguurlijk geconfronteerd worden met
grenzen die gesteld gaan worden. Het confict speelt zich af rond het thema autonomie en zelfcontrole.
(=zindelijkheidstraining). Hier vind de eerste vorming van het ego plaats. Met het ontstaan van een
eigen wil of eigen ik leert het kind dat dat het de omgeving en zichzelf kan beïnvloeden/controleren.
Fallistische fase: het geslachtsdeel is de erogene zone. Het kind vind het prettig met het
geslachtsdeel te spelen. Is van ongeveer het 3 tot het 4 e jaar.
Oedipale fase: het kind moet een rivaliteitsconfict oplossen met vooral de vader. Hierdoor ontwikkeld
het een identiteit. Beslaat het 4e en 5e levensjaar en wordt gezien als de kern. Kenmerkend voor dee
fase is het incestthema. Het kind wil de moeder als liefdesobject en de oudere ouder is de rivaal. Het
confict van een jongen loopt als volgt: moeder wordt liefdes object, vader is rivaal en hij wordt jaloers.
Jongentje komt erachter dat meisje geen penis heeft. Zo ook zijn moeder. Hij kan gemis niet verklaren,
behalve door dat vrouwen ooit een penis hebben gehad, maar die afgenomen is. Het jongentje krijgt
dus castratieangst. Vooral de vader wordt gezien als iemand die de castratie verricht. Er ontstaat angst
en agressie tegenover de vader. Hierdoor gaat het jongentje afzien van de moeder als liefdesobject. Hij
vervangt dit door identifcatie met zijn vader. De normen van de vader worden overgenomen.
Het oedipale confict voor een meisje verloopt als volgt: ook hier is de moeder het eerste liefdesobject.
Het meisje merkt dat zij geen penis heeft. Er ontbreekt iets wat ze ook wil hebben. Er ontstaat
penisnijd. Moeder krijgt de schuld hiervan en het meisje richt zich op de vader. Ook het meisje gaat
zich identifceren met de ouder van hetzelfde geslacht. Zo ontstaat bij haar het superego.
Latentiefase: emotionele rust en sublimatie van seksuele interesse. Van 6 e jaar tot puberteit.
Genitale fase: volwassen tot dood. Ontwikkeling van intieme relaties

Heden zijn er verschillende soorten psychoanalyse. Hieronder worden twee ontwikkelingen besproken: een
ontwikkeling waarin mechanistisch denken dominant is: de hechtingstheorie van Bowlby en een ontwikkeling
waarin personalistisch denken dominant is: de objectrelatietheorie.

Hechtingstheorie van Bowlby:
- Verschil met klassieke theorie: binnen klassieke theorie wordt vooral terug geredeneerd. Bowlby gaat
andersom te werk. Zijn vertrekpunt is kindertijd. Hij probeert aan de hand daarvan voorspellingen te
doen over volwassen gedrag. Dit is meer een oorzakelijke (mechanistische) manier van denken. Ten
tweede benadrukt hij in zijn theorie wat er werkelijk in de kindertijd gebeurde. De manier waarop een
kind het ervaart is secundair. Ten derde baseert hij zich, in tegenstelling tot klassieke, op directe
observaties van kinderen en niet op verhalen van volwassenen. Ten vierde maakt hij gebruik van
kennis uit andere wetenschappen.
- Uitgangspunten: veel diersoorten incl mensen kennen bepaalde vormen van hechting die genetisch
zijn vastgelegd. Dit uitgangspunt is vooral mechanisch. Bowlby verving de liefdes en doodsdrift door
een andere aangeboren drift: hechting. Hij stelt dat de reacties van de kinderen zonder contact in drie
fases zijn op de delen:
In de eerste fase staat protest centraal. Het kind huilt, roept om de ouders en wijst personeel af.
In de tweede fase staat terugtrekking centraal. Het kind gaat apart zitten, heeft weinig contact, eet
weinig en is in zichzelf gekeerd.
In de derde fase staat onthechting centraal. Het kind lijkt te herstellen doordat het actiever wordt,
maar contacten met volwassenen zijn kunstmatig.
- Verloop van hechtingsprocessen: kind heeft een aangeboren gedragsrepetoire waarmee het
zorggedrag van en interactie met een volwassene kan uitlokken (huilen, lachen etc). hechtingsgedrag
neemt toe als het kind zich onveilig voelt. Tussen primaire verzorgers en het kind vind een afstemming
van signalen plaats: matching. Als de matching geslaagd is spreekt men van attunement.

Objectrelatietheorie:
- Verschillen met klassieke theorie: er wordt minder nadruk gelegd op de fantasie, er wordt afstand
genomen van het biologische driftmodel, driften zijn niet aangeboren maar ontstaan later en zijn
gericht op objecten, en er wordt anders aangekeken tegen de psychosociale ontwikkeling van
kinderen. Er wordt meer aandacht besteed aan de periode voor de oedipale fase.
- Uitgangspunten: in het begin van de kinderlijke ontwikkeling is er sprake van een symbiotische relatie
tussen moeder en kind. Na de 5e maand gaat het kind relaties aan met andere personen (objecten).
Het gaat dan vooral om betekenisvolle personen. In de fase na de 5 e maand staat het separatie-
individuatieproces centraal, tot het 3e jaar. Het slaat op losmaking en het verkrijgen van een eigen
identiteit. In deze fase worden de objectrelaties die het kind aangaat verinnerlijkt. Tijdens dit proces
houd het kind beelden en herinneringen vast van belangrijke objecten. Het kind begint dus met het
opslaan van verschillende objectbeelden van bijvoorbeeld zijn moeder, zowel positief als negatief. Pas
later zal het kind een genuanceerd beeld verwerven van de moeder, dat wil zeggen de moeder zien als
één geheel met diverse kenmerken. Het verinnerlijken is nodig om zich los te maken van de symbiose
en een zelfstandig functionerend individu te worden. Het losmaken geeft in het begin zoveel angst dat
het alleen te volbrengen is door beelden vast te houden. Het kind maakt daarbij ook gebruik van
transitionele objecten (zoals knufels). Het vervangt de moeder. Bij een normale ontwikkeling ontstaat
vanaf het 3e jaar de emotionele objectconstantie. Dat betekent: cognitief en gevoelsmatig is het kind
nu in staat om een innerlijk beeld van de moeder vast te houden, niet alleen van de accepterende en
stimulerende moeder, maar ook van de afkeurende. Deze integratie van goede en slechte


3

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DHQNMM. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.82  3x  sold
  • (1)
  Add to cart