Samenvatting van cursus zoals gegeven aan de Universiteit Utrecht. Alle rechten van de colleges gaan naar de universiteitsmedewerkers; alle rechten van de primaire teksten gaan naar de bijbehorende auteurs.
W1 Inleiding
Hoorcollege 1 Introductie
Wat is het belang van de filosofie van de geest? In de jaren 1960 en 1970 overheerste de taalfilosofie:
filosofische problemen waren slechts taalproblemen, en denken was talig. Toen in de jaren 1980
computers en kunstmatige intelligentie opkwamen, bleek cognitie meer te zijn dan taal - de filosofie
van de geest kreeg hier het overwicht. Niet de relatie tussen taal en werkelijkheid, maar de relatie
tussen denken en werkelijkheid. Wat is de relatie tussen lichaam en geest? Is dit een filosofisch, of
een neurowetenschappelijk probleem? Hoe vatten we de geest in de natuurwetenschappen? Kan de
mens zowel een dier zijn als een geest hebben? Wat is denken? Wat is bewustzijn? Verschillen
emoties van rationaliteit? Hoe kunnen we mentale toestanden beschrijven? Kunnen we het landschap
van de geest ontdekken via introspectie? Hoe nemen we de werkelijkheid waar? Moet de externe
omgeving worden beschreven in relatie tot interne toestanden? Zijn mentale toestanden intentioneel?
Kunnen we andere geesten kennen? Wie of wat ben ik? Waaruit bestaat persoonlijke identiteit? Wat
is betekenis? In Syntactic structures betoogde Noam Chomsky dat iedere taal dieperliggende
grammaticale structuren kent; de menselijke geest is daarom reduceerbaar tot hersenprocessen.
Hilary Putnam bracht in een gedachte-experiment het onderscheid tussen internalisme en
externalisme aan bod; hieruit bleek de crucialiteit van de omgeving voor de inhoud van het denken.
David Chalmers stelde in The conscious mind dat materialisten het probleem van bewustzijn niet
kunnen oplossen. Drie methodologische strategieën ten opzichte van de geest zijn reductionisme,
anti-reductionisme en eliminativisme - respectievelijk dat de geest reduceerbaar is tot
neurofysiologische processen, dat dit laatste niet het geval is, en dat de geest niet bestaat en er
slechts sprake is van hersenprocessen of publiek waarneembaar gedrag. In An essay concerning
human understanding schreef John Locke (1632-1704) dat betekenis een verzameling ideeën is
binnen de geest (mentalisme). Maar hoe communiceren mensen op basis van idiosyncratische
ideeën? Of is betekenis van een woord dan gelegen in het object waar dat woord voor staat, zoals in
de naïeve betekenistheorie?
Bezwaren tegen de naïeve betekenistheorie zijn dat uitspraken over identiteit informatief zijn,
dat we woorden hebben voor fictieve entiteiten, en dat er substitutie van synoniemen bestaat in
intensionele contexten. Intensionele contexten kennen geen relatie tussen taal en werkelijkheid, maar
behelzen slechts een gedachte - een redenering met extensionele zinnen zou daarentegen wel
toelaten dat we woorden met synoniemen mogen vervangen (substitutio salva veritate), want dan is
er sprake van een extensioneel object. Volgens Gottlob Frege verwijzen woorden niet alleen, maar
hebben ze ook altijd betekenisinhoud. Woorden hebben betekenis (Sinn) en objecten in de
werkelijkheid (Bedeutung). Er is het praten over woorden enerzijds, en het verwijzen naar objecten
anderzijds - kortweg, epistemologie tegenover ontologie. Hoe spreken we over de geest? Is ons
spreken over de geest reëel, of ideëel? Is de geest slechts fenomenologisch kenbaar? Introspectie
problematiseert communicatie met andere geesten. Edmund Husserls fenomenologie heeft grote
invloed gehad op de twintigste-eeuwse filosofie, maar staat haaks tegenover de behavioristische notie
dat de geest slechts gekend kan worden via het derdepersoonsperspectief, via publiekelijk
waarneembaar gedrag. Is de geest wel objectief? En kunnen we een onderscheid maken tussen hoe
we geestelijke verschijnselen beleven, en hoe deze bestaan?
Hoorcollege 2 Dualisme
Volgens het corpusculaire wereldbeeld bestaat de wereld uit kleine lichaampjes. In het jaar dat
Galileo Galilei werd veroordeeld wegens zijn heliocentrische wereldbeeld, verwoordde René
Descartes in Le monde een corpusculair wereldbeeld, waarbinnen objecten primaire en secundaire
,kwaliteiten hebben. De eerste kwaliteiten bestaan onafhankelijk van waarnemers; de tweede zijn een
projectie van de menselijke geest en de zintuigen. De zeventiende-eeuwse corpusculairisten wilden
volgens Bernard Williams over een absolute conceptie van de wereld bezitten; de objectieve en niet-
waarnemersafhankelijke wereld-op-zichzelf. Descartes’ Meditaties is opgebouwd volgens de
christelijke schepping. In de eerste meditatie dient methodologische scepsis, gebaseerd op het
pyrrhoneïsch scepticisme, tot een opschorting van het oordeel - de aristotelische metafysica wordt
verworpen, en de geest wordt als centraal punt genomen om zekere kennis te vinden. Volgens
Aristoteles bestond er niets in het verstand wat niet eerst in de zintuigen was (nihil est in intellectu,
quod non prius fuerit in sensu). Volgens Descartes bieden de zintuigen geen betrouwbare vorm van
kennis; ze bedriegen ons soms, en we kunnen bovendien geen onderscheid maken tussen een
slaaptoestand en een waaktoestand. Het is mogelijk dat een kwade demon (genius malignus) mij een
rad om de ogen draait; dan zijn zelfs de meest elementaire waarheden van de wiskunde onwaar. In
de tweede meditatie zoekt Descartes naar een Archimedisch punt waarop de wetenschap kan worden
opgebouwd. De zekerheid ligt in het ‘ik’ - als een kwade demon Descartes bedriegt, dan is hij nog
steeds iets: als hij twijfelt, dan denkt hij en moet hij dus bestaan ( cogito, ergo sum).1 Maar wat is dit
‘ik’? Het ‘ik’ is een denkend ding (res cogitans), dat beter wordt gekend dan het stoffelijke ding (res
extensa). Het was-experiment toont aan dat het (zuivere) intellect superieur is aan de zintuigen. De
waarneming gaat noodzakelijk gepaard met aangeboren ideeën, en is dus geen zuivere empirie. 2 In
de derde meditatie bewijst Descartes het bestaan van God - de idee van God kan niet worden
afgeleid van het denkende subject. Er is een onderscheid tussen esse obiective en esse formale - het
objectieve en het formele bestaan. In de oorzaak moet minstens evenveel realiteit bestaan als in het
gevolg, dus kan de idee van God als oneindig, eeuwig en onveranderlijk wezen geen oorzaak zijn van
het subject zelf - het moet dus gelegen zijn in iets dat dezelfde kwaliteiten behelst, dat wil zeggen:
God.
In de vierde meditatie stelt Descartes dat slechts heldere en welonderscheiden ideeën voor
waar kunnen worden aangenomen. Het oordeel en de wil hebben bewegingsruimte tegenover het
beperkte intellect, en daarom kunnen we ons vergissen. In de vijfde meditaties geeft Descartes een
bewijs voor kennis over de buitenwereld. Meetkunde is een waarheidscriterium, omdat het heldere en
welonderscheiden ideeën levert. Ook geeft Descartes een godsbewijs - God is het hoogste zijde, en
moet dus bestaan; indien Hij niet zou bestaan, zou Hij immers niet het hoogste zijnde zijn. 3 In feite
acht Descartes dit bewijs niet als geheel aannemelijk, daar denkbaarheid volgens hem niet
mogelijkheid impliceert. Daarom is zijn premisse dat de existentie van God als zodanig met Zijn
essentie is verbonden, en dat we Hem niet als niet-bestaand kunnen denken. In de zesde meditatie
geeft Descartes een bewijs voor het bestaan van materiële entiteiten. Intellect en verbeelding
verschillen; verbeelding behoort niet tot de essentie van het ‘ik’, en hoort bij het lichaam. Zintuiglijke
waarneming werkt passief, en waarneming is een vorm van denken - het veronderstelt immers
ideeën. Ideeën van primaire kwaliteiten lijken op objecten; secundaire kwaliteiten zijn
waarnemersafhankelijk en bestaan in de geest. Objecten kunnen daarom slechts worden beschreven
in termen van primaire kwaliteiten - secundaire zijn immers schijnbeelden. Lichaam en geest zijn
onderscheiden - de geest is ondeelbaar, het lichaam deelbaar. Beide entiteiten zijn verbonden via de
pijnappelklier (glandula pinealis). Maar hoe zijn die twee radicaal verschillende substanties
verbonden, vroeg de Boheemse prinses Elisabeth van de Palts. Hoe valt Descartes’ ontologisch
dualisme te rijmen? Is het universum niet causaal gesloten? Hoe kunnen lichaam en geest
interageren? En toont de verklarende kracht van de natuurwetenschappen niet aan dat de hypothese
van een geest onnodig is?
W2 Materialisme en behaviorisme
Hoorcollege 3 Materialisme
1 Het subject is hier dus direct betrokken bij en verbonden met het denken zelf.
2 Vergelijk de theoriegeladenheid van de waarneming.
3 Vergelijk Anselmus’ ontologisch godsbewijs.
, Volgens Descartes’ dualisme waren lichaam en geest twee verschillende substanties, verbonden via
de pijnappelklier. Denken geschiedt via aangeboren ideeën. De mens is zelf verantwoordelijk voor
datgene waarmee hij instemt; rationeel denken geschiedt met heldere en welonderscheiden ideeën,
en emoties zijn aandoeningen van dit zuivere intellect. De geest beoordeelt waargenomen sensaties
van de werkelijkheid. Bewustzijn is het naar binnen keren van het geestesoog, waardoor men de
inhouden van de geest helder kan beschouwen en waarmee de externe omgeving niet van belang is.
Hier is kennelijk geen sprake van verschillende vormen van bewustzijn. Voor de
natuurwetenschappen is de geest ongrijpbaar: het is een ongrijpbare en ondeelbare substantie. De
geest is volgens Descartes volkomen inzichtelijk, maar andere geesten kunnen we slechts indirect
kennen via een analogieredenering - omdat anderen net zo’n lichaam als ikzelf hebben, zullen ze
zeker en vast mentale toestanden hebben. Voor Descartes is het ‘ik’ of de ‘geest’ een ‘denkend ding’
(res cogitans). Maar hoe kan de geest oorzakelijk inwerken op het lichaam? Volgens het
occasionalisme is alle oorzakelijkheid, incluis die van lichaam en geest, afhankelijk van God. Spinoza
weersprak Descartes met de ‘dubbel-aspecttheorie’: lichaam en geest zijn slechts aspecten van één
onderliggende werkelijkheid of substantie, namelijk God of natuur (deus sive natura). Voor Locke
heeft God als almachtige entiteit thinking matter geschapen: denken en materie zijn hetzelfde, dus
bestaat er geen ontologisch verschil tussen lichaam en geest. De la Mettrie stelde een l’homme
machine voor: mensen zijn slechts machines. Volgens het interactionisme van Popper en Eccles
bewijzen de neurale vertragingen in de prefrontale cortex het ontologisch dualisme. Maar toch: wat is
dan de relatie tussen lichaam en geest? Voor het emergentisme of eigenschapsdualisme is de geest
een complex fenomeen dankzij de complexe structuur van het hersenen; emergente eigenschappen
zijn in sommige gevallen causaal actief. De geest bestaat uit fundamentele verschijnselen, maar kan
hiertoe niet worden gereduceerd. Volgens het epifenomenalisme dragen mentale verschijnselen niets
bij aan de werking van de hersenen; ze zijn causaal inert. Maar hoe zit het dan met de intuïtie dat we
handelingen kunnen veroorzaken? Heeft de geest bovendien niet een evolutionair voordeel?
Daarentegen is het absurd dat de menselijke geest zich onttrekt aan de causale geslotenheid van het
universum. Kunnen we de menselijke geest dan wel verklaren volgens neurofysiologische processen?
We hebben twee intuïties over de geest: dat zij een speciale rol heeft, en dat zij niet verschilt
van het lichaam. Het dualisme heeft volgens het materialisme een onoverkoombaar
interactieprobleem tussen geest en lichaam. Hoe zit het met de nauwe correlatie tussen geestelijke
en causale processen? Jaegwon Kims correlatie-these stelt dat voor iedere type mentale gebeurtenis
een neurofysiologisch proces bestaat. Bestaan er wetmatige, causale verbanden tussen mentale
gebeurtenissen en hersenprocessen? Of hebben geest en lichaam een gedeelde, onderliggende
oorzaak? Volgens de (materialistische) identiteitstheorie is de geest identiek aan een verzameling
hersenprocessen. Woorden verwijzen naar types of tokens - het algemene of het individuele. Moeten
we mentale toestanden zien als types, of als tokens? In het eerste geval kunnen we een wetmatige
identiteitstheorie opstellen; in het tweede geval niet. De type-identiteitstheorie impliceert de token-
identiteitstheorie, maar het omgekeerde geldt niet. De type-identiteitstheorie maakt psychofysische
wetten mogelijk; de token-identiteitstheorie niet. Onze associatieve denkvermogens zijn niet-
wetmatig; fysische gebeurtenissen kennen echter wel wetten. Mentale gebeurtenissen vertonen
intentionaliteit - ze zijn altijd ergens op gericht. Fysische gebeurtenissen zijn nergens op gericht, en
dus niet intentioneel. Wat zijn bezwaren tegen de identiteitstheorie? Volgens de wet van Leibniz 4 zijn
twee entiteiten identiek aan elkaar dan en slechts dan als ze eigenschappen delen. Maar als mentale
toestanden ondeelbaar en fysische toestanden deelbaar zijn, kan er dan wel sprake zijn van
identiteit? Er is bovendien altijd een explanatory gap tussen de fysische en causale wereld enerzijds,
en de kwalitatieve aspecten van de ervaring (qualia) anderzijds.
Hoorcollege 4 Behaviorisme 1
Voor de materialisten is de mens een chemisch proces, ontologisch niet verschillend van een
vallende steen. De identiteitstheoretici proberen het mentale en het fysische te verbinden in identiteit.
4 Oftewel: indien twee objecten dezelfde eigenschappen hebben, dan zijn ze identiek ( ∀F(Fx ↔ Fy)
→ x = y).
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ThierryOrth. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour $4.28. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.