Examenvragen overheidsfnanciën
1. Verduidelijk het verschil tussen het repartitie- en kapitaalstelsel in de
pensioenen.
Kapitaalstelsel: ik betaal voor mijn eigen pensioen.
Repartitiestelsel: ik betaal voor de pensioenen van de personen die nu gepensioneerd zijn.
2. Wat houdt de Vlaktaks voor de inkomensbelastingen in (geef grafsch weer)?
De vlaktaks is een belasting met een constant marginaal tarief. Dit wil zeggen dat, ongeacht
het inkomen, iedereen dezelfde aanslagvoet moet betalen.
Deze belasting wordt vaak bekeken als een proportioneel belastingsysteem. Dit geldt enkel
als het gaat om een vlaktaks zonder vrijstelling. In de realiteit wordt vaak een vrijstelling
gegeven. Hierdoor is het gemiddeld tarief kleiner dan het marginaal tarief. Dit maakt dat men
in de realiteit werkt met een progressief belastingsysteem. Het gemiddeld tarief zal echter
wel naar het marginaal tarief convergeren naarmate het inkomen groter wordt. In hun
beslissingen houden mensen enkel rekening met het marginaal tarief, wat bij de vlaktaks
constant is.
T = max {0, t(Y-V)} met T = verschuldigde belasting
Y = inkomen
V = vrijstelling
t = marginale aanslagvoet
3. Bespreek de vier basisbeginselen van de federale begroting.
Wettelijkheid: alle uitgaven in inkomsten kunnen enkel ingevoerd worden door een wet of
decreet en mits goedkeuring van het parlement
Eenjarigheid: alle uitgaven en inkomsten moeten elk jaar opnieuw goedgekeurd worden
- De minister van begroting moet de voorlopige begroting voorleggen aan de Kamer van
Volksvertegenwoordigers voor 31/10
- De voorlopige begroting wordt besproken in verschillende commissies
- De Kamer moet de begroting goedkeuren voor 31/12 van het voorgaande jaar
Wat als men te laat is met de goedkeuring?
- Inkomstenkant: fnanciënwet
o Bestaande belastingwetten blijven verder gelden
- Uitgavenkant: voorlopige kredieten
o Verzekeren van de verzetting van de staatsdiensten
1
, o 1/12de van de toegestane uitgaven van de voorgaande periode verder zetten
voor maximaal 4 maanden
Universaliteit: alle uitgaven en inkomsten moeten worden vermeld in de begroting
- Het moet duidelijk zijn van waar de inkomsten komen en waar ze naartoe gaan
- Kwantitatief: indien er geld over is mag men dit niet aanwenden voor andere uitgaven,
tenzij dit wettelijk is goedgekeurd
- Kwalitatief: men mag de begrote inkomsten en uitgaven niet overschrijden, indien men
een groter budget nodig heeft moet men dit doorheen het jaar aanpassen
Specialiteit: alle uitgaven en inkomsten moeten gespecifeerd worden in de begroting
- Bedragen in globaal zijn niet toegestaan
- Moet alles opnemen per begrotingsartikel
4. Geef en bespreek het decentralisatietheorema van Oates (1969). (grafsch en
in woorden)
Het decentralisatietheorema stelt dat verschillende niveaus van overheden hebben niet
genoeg is. Het kan zijn dan een land verschillende niveaus van overheden heeft, maar dat
deze apart niets bijbrengen, wat niet interessant is. Om te spreken van decentralisatie,
moeten 3 voorwaarden voldaan zijn:
1) Decentralisatie van de autoriteit: de overheid kan zelf wetten en regels opstellen
2) Decentralisatie van de fnanciën: de overheid ontvangt zelf zijn ontvangsten en kan
beslissen waaraan hij de ontvangsten besteedt
3) Decentralisatie van de democratie: zijn er regionale verkiezingen, of stelt de federale
overheid iemand aan?
Geschiedenis van België:
1970: de grondwet erkent de verschillende culturele en territoriale identiteiten
1980: decentralisatie van de bestedingsbevoegdheid, maar er is maar een beperkte
inkomenskracht, ook zijn er geen rechtstreekse verkiezingen
1988-1989: verdere decentralisatie van de bestedingsbevoegdheid, maar de
belastingbevoegdheid blijft uit
1993: invoeren van regionale verkiezingen
2001: decentralisatie van het belastingrecht
5. Wanneer kan een accijns per fysieke eenheid volledig worden afgewenteld op
de consument? (Grafsch en in woorden)
De mate van afwenteling hangt af van de elasticiteit van de vraag- en aanbodcurves. Een
economische agent met een elastische vraag stelt zich een fexibele positie. Een persoon met
een inelastische vraag stelt zich in een infexibele positie. De vraag wordt afgewenteld naar
de persoon in de meest fexibele positie. Volledige afwenteling naar de consument stelt zich
in twee gevallen:
1) Perfect inelastische vraag:
2
, Bij een accijns per fysieke eenheid gelegd ten laste van de producent, wordt het voor de
producent duurder om te produceren. Hij gaat bijgevolg minder aanbieden, waardoor de
aanbodcurve naar links verschuift. Aangezien de consument een prijsinelastische vraag heeft,
wil dat zeggen dat hij koste wat kost een bepaalde hoeveelheid van het goed wil en zal
bijgevolg een hogere prijs betalen. Deze prijs staat gelijk aan de belasting.
2) Perfect elastisch aanbod:
Bij een accijns per fysieke eenheid gelegd ten laste van de producent, wordt het voor de
producent duurder om te produceren. Hij gaat bijgevolg minder aanbieden, waardoor de
aanbodcurve naar rechts verschuift. Aangezien we te maken hebben met perfect elastisch
aanbod, wil dat zeggen dat de producent de meest fexibele persoon. Het aanbod verschuift
naar boven, maar de producent biedt elke hoeveelheid tegen één bepaalde prijs aan. De
accijns maakt de prijs hoger, waaraan de consument zich zal moeten aanpassen.
6. Geef en bespreek drie mogelijke verklaringen voor inter-jurisdictionele
interacties in het overheidsbeleid.
Spill-over efecten: positieve- en negatieve gevolgen van het beleid in een bepaalde regio
hebben ook invloed op de inwoners van de omringende regio’s
- Het optimaal beleid hangt af van het beleid in de omliggende regio’s
- Dit komt door een hoge graad van substitutie tussen de regio’s en door het niet-
uitsluitbaar karakter
Taks competitie: overheden gaan met elkaar concurreren om bedrijven aan te trekken
- Het model gaat ervan uit dat bedrijven op meerdere plaatsen kunnen vestigen en dat
de relatieve aantrekkelijk van een beleid afhangt van het beleid in alle andere regio’s
- Er komt een bepaalde trade-of tot stand: lage belastingen gepaard met een lage
inkomsten tegenover lagere werkloosheid.
o Indien men de trade-of maakt, houdt men geen rekening met het feit dat er
eventuele externaliteiten gepaard kunnen gaan met de optimalisatie (voor
andere overheden)
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller abollen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.77. You're not tied to anything after your purchase.