100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Kennistoets minor Complexe zorg HAN Nijmegen $6.33   Add to cart

Summary

Samenvatting Kennistoets minor Complexe zorg HAN Nijmegen

 6 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Dit is een samenvatting met alle leerstof voor de kennistoets van de minor complexe zorg (HAN). Deze samenvatting is gemaakt . Per onderdeel zijn de leerdoelen uitgewerkt aan de hand van de theorie die is gegeven tijdens de hoorcolleges en werkgroepen. Ik heb de toets gehaald met een 7.7.

Preview 10 out of 157  pages

  • April 17, 2024
  • 157
  • 2023/2024
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting Kennis toets Minor Complexe zorg

,Klinisch redeneren
• kent de verschillende redeneerhulpen die toegepast worden voor het inschatten van
een vitaal bedreigde patiënt + de student benoemt de observaties en symptomen bij een vitaal bedreigde
patiënt met behulp van de ABCDE-methodiek;

A
- De A in de ABCDE methode staat voor ‘Airway’. Dat betekent dat de luchtweg van de patiënt
wordt beoordeeld. Dit kan onder meer betekenen dat er een obstructie van de luchtweg
moet worden verwijderd, of dat er een intubatie of beademing nodig is om de luchtweg van
de patiënt open te houden. Dit kan zijn in het geval van bijvoorbeeld verslikking, oedeem van
de bovenste luchtwegen (allergische reactie) of enige andere vorm van
luchtwegbelemmering.
B
- De B in de ABCDE methode staat voor ‘Breathing’. Het betekent dat de ademhaling van de
patiënt wordt beoordeeld. Er wordt daarbij gelet op onder andere aan- of afwezigheid van
ademhaling, de frequentie en de diepte. Letsels die problemen kunnen veroorzaken bij het
ademhalen zijn onder andere een gebroken rib die de ademhaling belemmert, longontsteking
(pneumonie) of een klaplong (pneumothorax) die de ademhaling bemoeilijkt. Maar ook een
sedatie of verdovend middel kunnen zorgen voor een bedreigende ademhaling.
C
- De C in de ABCDE methode staat voor ‘Circulation’. Dat betekent dat de bloedsomloop van de
patiënt wordt beoordeeld. Daarbij wordt onder andere gelet op bloeddruk en hartfrequentie.
Een zeer lage bloeddruk (hypotensie) of juist ernstig hoge bloeddruk (hypertensieve crisis)
kan zorgen voor schade aan organen zoals de hersenen, de nieren of het hart. Problemen
met de bloedsomloop kunnen worden veroorzaakt door bijvoorbeeld ernstige bloedingen bij
trauma, shock of een hartaanval.
D
- De D in de ABCDE methode staat voor ‘Disability’. Dat betekent dat het vermogen van de
patiënt om te bewegen en te reageren op prikkels wordt beoordeeld. Daarbij wordt vaak
gebruik gemaakt van een hulpmiddel, zoals de Glasgow Coma Schaal. Letsels die onder deze
categorie kunnen vallen zijn onder meer hoofd- en hersenletsel, beroertes, epileptische
aanvallen, en andere verwondingen of aandoeningen die de neurologische functie van de
patiënt kunnen aantasten. In deze stap wordt vaak ook de bloedglucose gemeten in het
bloed, om een hypoglykemie (lage bloedsuiker) uit te sluiten.
E
- De E in de ABCDE methode staat voor ‘Exposure’. Dit betekent dat het lichaam van de patiënt
wordt blootgesteld om verdere evaluatie en behandeling mogelijk te maken. Letsels en
afwijkingen van bijvoorbeeld temperatuur, fracturen, wonden, brandwonden en andere
verwondingen die kunnen worden geïdentificeerd door het blootstellen van het lichaam van
de patiënt.

,Referentiewaarde volwassenen
- Ademfrequentie= 12-15
- Saturatie= >95%
- RR= 120/80
- Pulsatie= 60-100
- Capillair refilltijd= 2-3 seconden
- Diurese= 1ml/kg/uur
- Kerntemperatuur= 36.5-37.5

• kan de principes van klinisch redeneren volgens Marc Bakker toepassen;

Wat is klinisch redeneren?:
- Klinische redeneren= de vaardigheid om eigen observaties en interpretatie te koppelen aan
medische wetenschappelijke kennis
- Vaardigheid om eigen observaties en interpretaties te koppelen aan klinische kennis
- Continue proces van gegevensverzameling en analyse gericht op vragen en problemen van
een individu en dienst naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid
- Van associatief handelen naar verbinden aan concrete kennis.
- Gedachten die moeten leiden tot besluitvorming en het toepassen van een interventies in de
praktijk
- Cyclus klinische redeneren: Info verzamelen/ observeren  ordenen/oordelen/problemen+
diagnoses vaststellen  verpleegplan/doelen en evaluatie criteria opstellen  uitvoeren 
evalueren
Informatie verzamelen/observeren  draagkracht/draaglast
Plan  shared decision
Uitvoeren  gedrag patiënt, stapped care
Evaluatie  regie patiënt
PES
P: probleem
E: Etiologie
S: Symptomen
DIE  doelen, interventie, evaluatie

PAN praktijkmodel  3 kerncompetenties
- Observeren
o Doel= verpleegkundige interpretatie van de algehele psychosociale en fysieke
gesteldheid in relatie tot het functioneren van de patiënt
o Kernvraag= wat signaleer je, op dit moment, bij deze patiënt
- Analyseren
o Doel= Verpleegkundige interpretatie van de gesteldheid van specifieke functies in
relatie tot het functioneren van de patiënt
o Kernvraag= wat gaat goed, is in gevaar, of gaat niet goed en wat moet er gebeuren
- Communiceren
o Doel= elkaar informeren en elkaars bevindingen delen om gezamenlijk tot een
eenduidige en een drachtige klinische besluitvorming te komen
o Kernvraag= met wie, wanneer en hoe bespreek je je bevindingen

,Klinische redeneren volgens Bakker
Stap 1: oriëntatie op de situatie
Stap 2: klinische probleemstelling observeren/analyseren
Stap 3: aanvullend klinisch onderzoek
Stap 4: klinisch beleid  communiceren
Stap 5: klinische verloop
Stap 6: nabeschouwing

Stap 1
- Aan de hand van de SBAR de actuele gezondheidssituatie van de patiënt in kaart brengen,
waarbij je zelf al de benodigde info hebt verzameld aan de hand van de EWS en SIRS.
 SIRS  voor kort werd sepsis gedefinieerd als 'een aangetoonde infectie of
een sterk vermoeden daarop plus de systemische respons op de infectie'. Dit
werd het systemisch inflammatoir responssyndroom (SIRS) genoemd.
Stap 2 klinische probleemstelling
- Aan de hand van de gezondheidsproblemen van Gordon beredeneren welke thema’s
betrokken zijn, wat de bestaande of te verwachten problemen zijn en wat de prioriteiten zijn
aan de hand van het stoplicht
o Stoplicht:
 Groen= geen probleem
 Geel = verhoogd risico
 Rood= actueel probleem
Stap 3 aanvullend klinische onderzoek
- Je moet kunnen aangeven welke vormen van aanvullend onderzoek van belang zijn en wat er
uitgezocht moet worden, waarbij je nadenkt over de verwachte uitkomsten en dat je weet
wanneer uitkomsten urgent/ernstig zijn.
- Onderzoeken kunnen zijn:
o Lichamelijk onderzoek
o Anamnese ALTIS
o Lab
o Beeldvormend
o Fysiologische  biopsie, punctie, scopie, ECG, longfunctietest.
Stap 4 Klinisch beleid
- Beredeneren welk interventies en protocollen nodig zijn met behulp van de PES-DIE, wie er
geconsulteerd moet worden, hoe de patiënt begeleidt moet worden, hoe de zelfzorgfuncties
benaderd worden.
Stap 5 Klinische verloop
- Verloop op lange / korte termijn
- Wat is de prognose
- Welke complicaties kunnen er optreden en wat zijn de risico’s van de behandeling
Stap 6 Nabeschouwing
- Je kunt beschouwen: waar en wanneer de patiëntveiligheid niet optimaal was, waar en
waanneer de kwaliteit van de beroepsuitoefening niet optimaal was, waar en wanneer er
sprake was van een ethische dilemma, wat je van de casus geleerd hebt.

,• kan aan de hand van de SBAR-methodiek een casus overdragen.

,Respiratie
• Beschrijft de anatomie, fysiologie en pathologie van de longen en de luchtwegen;
Luchtwegen
- Bovenste luchtwegen  transport van lucht via:
o Neusholte
o Mondholte
o pharynx ( keelholte)
o larynx ( strottenhoofd)
- Onderste luchtwegen  zorgen voor gasuitwisseling via:
o trachea
 De trachea, ook bekend als de luchtpijp, is een buisvormige structuur in het
ademhalingssysteem die lucht transporteert van de keel naar de longen
o bronchi en bronchioli
 Primaire bronchiën: De trachea splitst zich in twee primaire bronchiën, één
naar elke long.
 Secundaire bronchiën: Elke primaire bronchus vertakt zich verder in
secundaire bronchiën, één voor elk segment van de long.
 Tertiaire bronchiën: De secundaire bronchiën vertakken zich vervolgens in
tertiaire bronchiën, die elk naar een afzonderlijk deel van een longlob leiden.
 Bronchiolen: De tertiaire bronchiën gaan over in kleinere bronchiolen, die
zich verder vertakken in de longen.
 Terminale bronchiolen: De bronchiolen eindigen uiteindelijk in terminale
bronchiolen.
 Respiratoire bronchiolen: De terminale bronchiolen gaan over in respiratoire
bronchiolen.
 Alveolaire sacs en alveoli: De respiratoire bronchiolen leiden tot alveolaire
sacs en alveoli, de kleine luchtzakjes waar gasuitwisseling plaatsvindt.

, alveoli (longblaasjes)
 Een laags plaveiselepitheel
 De alveoli scheiden zuurstof O2 uit aan de capillairen zodat dit kan worden
opgenomen in de bloedbaan. De capillairen geven CO2 af aan de alveoli
zodat dit kan worden uitgeademd.
 Om te voorkomen dat de alveolen na de uitademingen helemaal
samenklappen, zitten er aan de binnenkant van alle alveolen een dun laagje
vloeistof. Dit noemen we surfacant. Dit vloeistof neemt een bepaalde
spanning aan, waardoor dus de alveolen niet dichtklappen. Dit
vergemakkelijkt de volgende inademing weer. Surfactant: open houden van
alveolen




- Wanneer je slinkt wordt de trachea afgesloten door het strottenklepje




- Functie slijmvliezen:
o Verwarmen  verwarmen (warme lucht wordt beter verdragen door de longen en
de rest van het ademhalingssysteem),
o Reinigen  filtering van luchtdeeltjes ( vangt stof, allergenen en andere deeltjes op)
+ afweer tegen infecties ( de trilharen bewegen in een gecoördineerde manier om
slijm met de gevangen deeltjes naar de keel te verplaatsen)
o bevochtigen  Bevochtigen (essentieel om de luchtwegen te beschermen tegen
uitdroging en om de optimale omgeving te handhaven voor de werking van de
luchtwegen),

,Longen
- Gewicht longen van een volwassenen  900 tot 1000gr
- Rechter long heeft 3 kwabben, links 2
- Na passieve expiratie zit er nog 2,5 liter lucht in de longen, dit is de FRC waarde
- Bij maximale inspiratie zit er 6 liter lucht in de longen, dit is de TLC waarde
- De longen bestaan uit een:
o Borstvlies
o Longvlies
o Pleuraholte
o De pleurale ruimte is de smalle ruimte tussen de pleura visceralis (het
viscerale borstvlies dat de longen bedekt) en de pleura parietalis (het
pariëtale borstvlies dat de binnenkant van de borstkas bedekt). Deze ruimte
is gevuld met een kleine hoeveelheid pleuravocht, een vloeistof die wordt
geproduceerd door de pleurale membranen. De pleurale ruimte en het
pleuravocht zijn essentieel voor het handhaven van een effectieve
ademhalingsfunctie. Eventuele veranderingen in de samenstelling of
hoeveelheid pleuravocht, of verstoringen van de pleurale membranen,
kunnen leiden tot ademhalingsproblemen en aandoeningen zoals pleuritis
(ontsteking van de pleura) of pleura-effusie (ophoping van vocht in de
pleurale ruimte).
o Functies van de pleurale ruimte
 Smering: De pleuravocht in de pleurale ruimte fungeert als een smeermiddel
tussen de pleurale membranen, waardoor wrijving wordt verminderd tijdens
de ademhalingsbewegingen.
 Adhesiepreventie: De pleuravocht helpt de pleurale membranen van elkaar
gescheiden te houden, waardoor adhesie (verkleving) tussen de longen en de
borstkas wordt voorkomen. Dit is essentieel voor het behoud van de normale
ademhalingsfunctie.
 Drukbalans: De pleurale ruimte helpt bij het handhaven van een negatieve
druk tussen de pleurale membranen. Deze negatieve druk is cruciaal voor het
vasthouden van de longen aan de binnenkant van de borstkas en zorgt
ervoor dat de longen uitzetten en inkrimpen tijdens de ademhaling.
 Bescherming: De pleurale membranen en de pleurale ruimte bieden enige
bescherming aan de longen tegen externe schokken en wrijving. Ze helpen
ook bij het voorkomen van overmatige uitzetting van de longen, waardoor
schade aan de longweefsels wordt voorkomen.

, - Zuurstofvoorziening van de longen
o De longen doen mee in de kleine bloedsomloop
o Zuurstof arm bloed komt de rechteratria binnen via de v. cava superior ( bovenste
holle ader) en de v. cava inferior ( onderste holle ader) en gaat vervolgens via de
valvula tricuspidalis door naar de rechterventrikel. Het bloed verlaat de ventrikel via
de trunces pulmonalis en stroomt in de linker en rechter a. pulmonalis
( longslagader). De bloedvaten vertakken zich tot dat het uiteindelijk in de capillairen
komt waardoor er gaswisseling plaats kan vinden. Nadat er gaswisseling heeft plaats
gevonden stroomt het zuurstofrijke bloed naar de linker en rechter v pulmonalis
( longader) waarna het bloed naar de linkeratria wordt vervoert. Via de mitraalklep
stroomt het bloed de linkerventrikel in. Via de halvemaanvormige kleppen in de aorta
stroomt het zuurstofrijke bloed de linkerventrikel uit, waarna de grote bloedsomloop
begint en het bloed dus door het hele lichaam gepompt wordt.
o Compliance= rekbaarheid. Het is een maat voor de druk die nodig is om een
bepaalde hoeveelheid lucht in de longen te blazen.
 Lage compliance = veel kracht nodig om longen te vullen en te legen 
Stugge long
 Hoge compliance= weinig kracht nodig om longen te vullen en te legen 
slappe long
o Resistance= weerstand. De hoeveelheid lucht die door de luchtwegen kan stromen.
Bij bijv. een ontstoken luchtweg  diameter van de luchtwegen wordt kleiner  de
compliantie wordt dan ook lager
- Elasticiteit van de longen
o De long is in rust is uitgerekt
o Ademarbeid = work of breathing  WOB.
 Hoeveelheid energie die gebruikt wordt voor de ademhaling
 Normaliter 1-3% van totale energieverbruik. Bij COPD of andere pathologie
tot 10%
 Bij pathofysiologie kan WOB oplopen en uitputting van ademhalingsspieren
veroorzaken

V/Q verhouding
- Ventilatie  V is de hoeveelheid buitenlucht dat de alveoli bereikt
- Perfusie  Q is de bloedtoevoer naar de alveolus die uitwisseling van CO2 en O2 mede
mogelijk maakt.
- VQ verhouding = 1:1
o er is net zoveel ventilatie als perfusie. De ingeademde lucht en de bloedtoevoer
worden beiden optimaal benut
- Wanneer is de VQ verhouding <1
o Er is meer perfusie dan ventilatie
o De VQ-verhouding is bijvoorbeeld verlaagd bij astma, longfibrose en een
pneumothorax, maar ook in de aanwezigheid van een corpus alienum.
o Het bloed stroomt dan terwijl er veel minder zuurstof wordt opgenomen.
o Het is een rechts-links shunt

, o Bij een lage V/Q verhouding  minder uitwas van koolzuur



- Wanneer is de VQ verhouding >1
o Er is meer ventilatie dan perfusie
o De VQ-verhouding is bij problemen in de doorbloeding verhoogd. Denk daarbij aan
longembolieën, maar ook aan bijvoorbeeld anemie.
o Hierbij wordt er wel geventileerd, maar wordt de lucht niet optimaal gebruikt. Dit is
dus dode ruimteventilatie.
 Dode ruimte ventilatie
 Dode ruimte ventilatie: Dode ruimte ventilatie verwijst naar de
situatie waarin de ingeademde lucht niet effectief de gasuitwisseling
in de longen bereikt. Dit kan optreden wanneer de lucht de longen
vult, maar niet alle delen van de longen actief bijdragen aan de
gasuitwisseling met het bloed.
 Fysiologische dode ruimte:
o Anatomische dode ruimte = dat deel van de lucht welke niet
in de alveoli terecht komt
o Alveolaire dode ruimte= alveoli die niet of slecht
geperfundeerd worden, geen gaswisseling mogelijk
o De anatomische dode ruimte + alveolaire dode ruimte
vormen samen de fysiologische dode ruimte
o Alveolaire ventilatie= ademminuutvolume- dode ruimte
o Va= Ve – Vd
o Bij hoge VQ verhouding  verhoogde uitwas van koolzuur
- Ventilatie en perfusie stoornissen hebben direct een negatief effect op PaO2 en SaO2
o Shunting: In longgebieden die wel goed doorbloed (geperfundeerd) worden maar
niet goed geventileerd, zal het bloed geen, of onvoldoende zuurstof opnemen. Het
zuurstofarme bloed komt in de arteriële circulatie terecht.
 Intrapulmonale shunting: Dit komt voor wanneer er gebieden in de longen
zijn waar de luchtstroom onvoldoende is (bijvoorbeeld door obstructie) en
het bloed in deze gebieden niet goed wordt geoxideerd.
 Extrapulmonale shunting: Dit doet zich voor wanneer het bloed omzeilt of
wordt afgeleid van de longen zonder deel te nemen aan de gasuitwisseling.
Bijvoorbeeld, in sommige hartafwijkingen kan het bloed vanuit het hart
worden afgeleid zonder door de longen te gaan en daardoor minder
zuurstofrijk zijn.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jjmeijerink. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.33. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

73918 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.33
  • (0)
  Add to cart