100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting AFP KTF 5 $5.93   Add to cart

Summary

Samenvatting AFP KTF 5

11 reviews
 416 views  7 purchases
  • Course
  • Institution

Een uitgebreide samenvatting van AFP. Alle leerdoelen worden uitgebreid beschreven, gebaseerd op het leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen. Je hoeft het boek ook zeker niet aan te schaffen met deze samenvatting, alles wat je moet weten staat erin. Ik heb door deze samenvatting een 8 voor mijn ...

[Show more]

Preview 8 out of 44  pages

  • January 24, 2019
  • 44
  • 2018/2019
  • Summary

11  reviews

review-writer-avatar

By: sanderbekkers111 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: nnis- • 4 year ago

review-writer-avatar

By: gieskedebruijn • 4 year ago

review-writer-avatar

By: merelrutjes • 4 year ago

review-writer-avatar

By: kylie03042000 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: paul_ • 4 year ago

review-writer-avatar

By: imkeswart • 4 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Samenvatting AFP
KERN 5
Les 1
Een belangrijke vaardigheid binnen de GGZ is het psychiatrisch onderzoek. In gesprek met een cliënt wordt aan
de hand van een interview systematisch klachten bevraagd die op dat moment een belangrijke rol spelen binnen
het psychiatrisch onderzoek. Binnen dit onderzoek worden de oorzaken, de symptomen, het beloop en de
gevolgen van een mogelijke psychiatrische stoornis bij een patiënt geëvalueerd. Uiteindelijk zal een psychiater
een diagnose stellen en wordt een behandelvoorstel gedaan. Bij ernstige of langdurige klachten kan iemand een
verwijzing krijgen naar een psychiater, die onderzoekt door middel van vragen te stellen wat er met iemand aan
de hand is. Op basis van dit onderzoek stelt een psychiater de diagnose, hierna kan de behandeling beginnen.
Het psychiatrisch onderzoek duurt een paar uur en bestaat uit een lichamelijk onderzoek en een persoonlijk
onderzoek, daarnaast nog uit vragenlijsten en uit aanvullend onderzoek.

Verzamelt informatie over het algemeen psychisch functioneren van een zorgvrager
In Nederland worden psychische functies meestal in drie hoofdgroepen van het psychisch functioneren geordend:

1. Het denken (de cognitieve functies) → deze functies hebben te maken met kennis, herkenning van
dingen, en het vermogen om dingen te onderscheiden;
2. Het voelen (affectieve functies) → affectieve functies bevatten alle kort- of langdurende emoties,
gemoedstoestanden en gevoelens;
3. Het willen en doen (conatieve functies) → bestaat uit psychomotoriek (geestelijke gesteldheid uitdrukken
in bewegingen), motivatie en gedrag.

De student kan de verschillende domeinen waarop je kan observeren benoemen
Psychiatrisch onderzoek, bestaat uit observeren en gesprekken voeren.
Observatie:

- Algemene indrukken
• Uiterlijk;
• Contact en houding;
• Klachtenpresentatie;
• Ziektebesef, ziekte-inzicht en ziektegedrag;
• Gevoelens en relaties opgewekt bij onderzoeker;
- Cognitieve functies (denken)
• Bewustzijn, aandacht en oriëntatie;
• Intellectuele functies (oordeelsvermogen, abstractievermogen, intelligentie, taal rekenen);
• Inprenting en geheugen;
• Voorstelling, waarneming, zelfbeleving, lichaamsbeleving;
• Denken (tempo, beloop/samenhang en inhoud);
- Affectieve functies (gevoel)
• Stemming en affecten;
• Somatische stemming equivalenten (somatische klachten die veroorzaakt worden door
klachten);
• Somatische angstequivalenten (spierspanning, blozen, tachycardie, kortademig, transpireren,
tremor);
• Pseudo neurologische klachten (niet echt te verklaren door lichaam zoals conversiestoornissen
en fibromyalgie);
- Conatieve functies (uitingen, vaak onbewust waar je niet zo heel veel invloed op hebt)
• Psychomotoriek (tremoren, tics, katatonie = niet bewegen);
• Mimiek;
• Spraak;
• Driftleven, wilsleven, gedrag (ontremming, dwangmatig, impulsief);
• Persoonlijkheidstrekken;
• Afweermechanismen.

De student heeft kennis van het psychiatrisch onderzoek volgens Hengeveld
Hengeveld beschrijft in een boek hoe psychische klachten en psychiatrische symptomen worden onderzocht en
opgeschreven. Hij wil via observaties laten zien hoe de klachten herkend kunnen worden, in plaats van de vele
meetinstrumenten die gebruikt worden.

De student kan het psychiatrisch onderzoek toepassen binnen een casuïstiek

Heeft kennis van de algemene psychiatrie zoals staat beschreven in hoofdstuk 2 van leerboek
psychiatrie
Psychiatrisch verpleegkundige (de geschiedenis)
200 jaar geleden heeft er een transformatie plaatsgevonden in de beroepsuitoefening van veredelde
gevangenisbewaarder, via broeder of zuster naar coach. Van respectievelijk oppasser, verzorgster tot

,hulpverlener die vanuit een psychosociale psychiatrische visie op de cliënt of patiënt en zijn naastenbetrokkenen
bijstaat en helpt om herstel te komen.

10% van de BIG-geregistreerde verpleegkundigen is werkzaam binnen de ggz. De vak uitoefening van de
verpleegkundigen in de ggz is zeer divers en varieert sterk, afhankelijk van de plaats en context waar de zorg
wordt geleverd. Zo zijn er:

- Woonbegeleiders in de herstel ondersteunende zorg;
- Sociaalpsychiatrisch verpleegkundige in wijkteams;
- Functional Assertive Community Treatment teams (FACT-teams);
- Praktijk Ondersteuners Huisarts (POH’s);
- Ggz-verpleegkundigen op verschillende typen klinische afdelingen;
- Consultatief psychiatrisch verpleegkundigen in de ziekenhuispsychiatrie;
- Casemanagers in de ambulante ggz;
- Verpleegkundig specialisten;

Werkzaamheden en interventies van een ggz-verpleegkundige:

- Van interventies gericht op herstel tot het bieden van structuur;
- Van motiveren tot therapietrouw tot het uitvoeren van een risicotaxatie en het maken van een
veiligheids- of crisissignaleringsplan;
- Van medicatie uitdelen tot medicatie voorschrijven.

Voor iedere verpleegkundige die zich wil bekwamen in het werken met mensen met psychiatrische problemen, is
‘’het kunnen aangaan en onderhouden van een goede werkrelatie’’ een van de belangrijkste te leren
vaardigheden. Om zich deze vaardigheid eigen te maken is het nodig dat de verpleegkundige kennis heeft van:

- Wat er in zijn algemeenheid nodig is om te komen tot een goede samenwerkingsrelatie;
- De psychopathologie van de zorgvrager, omdat deze zeer bepalend is voor de manier waarop de
zorgvrager in staat is samen te werken en voor de somatische gevaren waaraan hij blootstaat;
- De meest voorkomende problemen in de samenwerking tussen zorgvragers die lijden aan een
bepaalde psychiatrische aandoening en de verpleegkundige.

Voor een goede werkrelatie en uiteindelijk optimale bijdrage aan het behandelresultaat is een passende
bejegening noodzakelijk. Passend bejegenen betekend dat de verpleegkundige flexibel varieert, optimaal afstemt
op de hulpvraag, de coping strategie, de fase van motivatie en het stadium van herstel van de zorgvrager.

Goede samenwerkingsrelatie → de werkrelatie is de belangrijkste voorspeller van het therapieresultaat, ongeacht
de achtergrondkenmerken van de zorgvrager of hulpverlener. De samenhang tussen de werkrelatie en het
therapieresultaat is zowel bij aanvang als einde van de behandeling even sterk. Een goede werkrelatie is
aantoonbaar de belangrijkste therapeutische factor en voorwaarde voor een goed verloop van een behandeling.

Bejegening → de manier waarop we ons naar iemand gedragen en de wijze waarop we uitingen van gevoelens
beantwoorden.

Passende bejegening → een wijze van reageren op gedrag en uitgingen van gevoelens van de zorgvrager, zodat
deze het gevoel krijgt een bondgenoot te hebben gevonden die samen met hem de strijd aanbindt tegen zijn
problemen en hem in staat stelt de behandeling te accepteren en trouw te volgen. De bejegening die leidt tot een
goede werkrelatie.

Werkrelatie → het resultaat van de opvattingen en wensen van de zorgvrager en de ontmoeting en de inzichten
van de verpleegkundige. Datgene wat de zorgvrager in staat stelt de behandeling te accepteren en getrouw te
volgen. Hierbij zijn drie componenten te onderscheiden:

- De affectieve band;
- Overeenstemming over het doel van de hulp;
- Overeenstemming over de werkwijze.

Lastigste in het contact met een psychiatrische problematiek is het niet weg te nemen leed. Psychiatrische zorg
is echter in veel gevallen geen genezende zorg. Het antwoord tot lijden is het bieden van compassie. Hiermee
wordt het leed niet weggenomen, maar compassie biedt wel troost en versterkt de werkrelatie.

Compassie (medelijden) → een proces waarin zowel denken als voelen plaatsvindt, en dat zowel bewuste als
onbewuste keuzen teweeg kan brengen. Compassie is eenvoudig te herkennen aan de troost die ze biedt. Bij
compassie is er evenwicht tussen afstand en nabijheid.

- Zorgvragers noemen aandacht en een individuele en meningswaardige benadering als criteria van
goede zorg;
- Verpleegkundigen zeggen juist op het moment waarop zij compassie kunnen tonen dit als ene
belangrijke intrinsieke waarde van hun werk te ervaren.

,Coping → de kenmerkende wijze waarop iemand omgaat met bepaalde spanningsvolle situaties. Voor een goede
werkrelatie is het van groot belang om als verpleegkundige adequaat aan te sluiten bij de coping strategie van
de zorgvrager. Herstel van het psychiatrisch toestandsbeeld gaat gepaard met veranderingen in de coping
strategieën van de zorgvrager.

Bij het bepalen van de passende bejegening is het trans theoretisch model van verandering bruikbaar. Het is een
model waarin de stadia van motivatie tot verandering van gedrag worden gerangschikt in een cirkel:
motivatiecirkel. De cirkel kent 6 te onderscheiden fasen waarmee een verpleegkundige de motivatie van een
zorgvrager kan inschatten en op basis waarvan een passende bejegening kan worden bepaald. Iedere fase vergt
een specifieke stijl van motiveren:

1. Voorbeschouwing (precontemplation):
- Betrokkene is zich nog niet bewust van het probleem;
- Bespreek de problematiek op objectieve en positieve wijze;
2. Beschouwing (contemplation):
- Betrokkene beseft een probleem en overweegt gedragsverandering;
- Bespreek voor- en nadelen van gedragsverandering;
3. Beslissing (preparation)
- Betrokkene neemt zich gedragsverandering voor;
- Motiveer tot het opdoen van ervaring, het uitproberen van nieuw gedrag;
4. Actieve verandering (action)
- Betrokkene toont nieuw gedrag;
- Periodieke evaluatie en positieve bekrachtiging;
5. Consolidatie (maintenance)
- Betrokkenen houdt nieuw gedrag langer dan 6 maanden vol;
6. Terugval (relapse)
- Terugval naar een eerdere fase;
- Bespreek knelpunten en oplossingen; herstart eerdere fase.

De bejegening dient aan te sluiten bij de hulpvraag van de zorgvrager. Een hulpmiddel is te kijken naar de aard
van de hulpvraag. Cauffman onderscheidt werkrelaties met 4 typen hulpvragen:

- De voorbijganger → ontkent een probleem te hebben. Heeft geen expliciete hulpvraag. Bij de
voorbijganger is het gewenst om een vrijwillige maar geen vrijblijvende werkrelatie aan te gaan. Een
startvraag zou kunnen zijn: hoe zouden wij u kunnen helpen om uw verwijzer tevreden te stellen? Het
streven is om zo mogelijk een alternatieve hulpvraag te formuleren die de basis kan vormen voor een
werkrelatie;
- De zoekende → heeft een impliciete vage, niet directe werkbare hulpvraag. De zoekende zegt
bijvoorbeeld: ik wil beter worden. Samen met de verpleegkundige gaan ze opzoek naar een
welomschreven doel: realistisch haalbaar, praktisch, concreet en geformuleerd in positieve
gedragstermen;
- De koper → zegt te willen veranderen, maar weet niet hoe. Heeft een werkbare hulpvraag, maar overziet
niet over welke eigen hulpbronnen en mogelijkheden hij beschikt. Een consulterende werkrelatie is
passend, waarbij de verpleegkundige aanmoedigt en bespreekt wat al is geprobeerd en wat positief heeft
gewerkt of zal werken;
- De co-expert → heeft een duidelijke hulpvraag en gebruikt de beschikbare hulpbronnen. In de
werkrelatie volstaat het om de co-expert te coachen.

Benodigde kwaliteiten van een ggz-verpleegkundigen om een goede werkrelatie te creëren (basishouding):

- Begrip en empathie → de zorgvrager en verpleegkundige worden als belangrijk geacht omdat dit aspect
bijdraagt aan het gevoel van de zorgvrager dat hij van betekenis is;
- Individualiteit → de zorg moet afgestemd zijn op het individu, op de mens met een leven los van zijn
psychiatrische aandoening;
- Aanwezigheid en beschikbaarheid → een complex aspect met zowel kwalitatieve als kwantitatieve
interacties;
- Echtheid → de verpleegkundige handelt congruent, in overeenstemming met de eigen kernwaarden en
overtuigingen en daarnaast consistent en betrouwbaar is in tijd en persoon;
- Intrinsiek ongelijkwaardig → de verpleegkundige bevindt zich in de machtspositie voor het belang van
de zorgvrager;
- Respect → serieus nemen van de zorgvrager en de zorgvrager accepteren met zijn problemen en fouten
- Het stellen van grenzen → biedt veiligheid en bescherming voor zowel de zorgvrager als de
verpleegkundige zelf;
- Zelfbewustzijn → herkenning van de eigen kwetsbaarheden.

Basishouding → geef de zorgvrager het gevoel dat hij een bondgenoot heeft gevonden. Doordat de
verpleegkundige aansluit bij de belevingswereld van de zorgvrager. Ook kenmerkend voor de basishouding is om
als verpleegkundige en team te kijken naar eigen gedrag.

Participatie → actieve deelname. In de psychiatrie kan participatie verwijzen naar eigen regie.

,Eigen regie → mensen zijn zelfverantwoordelijk voor hun leefstijl en zelfverantwoordelijk voor de keuzen in hun
zorgproces. Het idee van eigen regie vraagt van de hulpverlener een grote mate van patiëntgerichtheid.

Kan ervaringen en voorkennis benoemen over psychiatrie

Les 2
Gedrag en psychopathologie kan verklaard worden vanuit vele perspectieven. Erfelijkheid, opvoeding, sociale
context, gebeurtenissen uit het verleden etc. Gedurende de geschiedenis heeft daar een grote ontwikkeling in
plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in de bio psychosociale benadering. Zowel het biologische-,
het psychologische- als het sociale perspectief zijn belangrijk in de benadering van afwijkend gedrag en
psychopathologie. Het een kan niet los gezien worden van het andere. Proces met 4 stappen na aanmelding;
informatieverzameling, classificatie, beschrijvende diagnostiek (PES) en structuurdiagnose. Vorige les hebben
jullie geleerd hoe je informatie kan verzamelen. Vervolgens moet deze informatie geclassificeerd worden. Het
meest gebruikte classificatiesysteem is de DSM 5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders). Naast
de classificatie waarin de stoornis volgens de criteria van het DSM-systeem is vastgesteld volgt de
structuurdiagnose. Dat is een formulering van hoe de stoornis bij de cliënt tot stand is gekomen en waarom deze
blijft bestaan.

Is in staat het ontstaan van afwijkend gedrag te verklaren vanuit het bio psychosociaal model
Biologisch perspectief/benadering:

- Medisch model;
- Neurologische hersenziekte (relatie hartafwijking en psychische stoornis);
- Intrede van pathologisch anatomisch onderzoek;
- Monocausaal denken (psychiatrie vanuit één oorzaak);
- Biologische grondslagen van afwijkend gedrag;
- Bij angst → het hormoon serotonine, adrenaline en cortisol.

Psychologisch perspectief/benadering met verschillende modellen:

- Kraepelin → het enige waar je naar moet kijken is; wat voor gedrag laat iemand zien? Beschrijf het
klinisch beeld;
- Freud → psychoanalyse, het bewust maken van innerlijke conflicten. Voorbeeld: ouders gescheiden
op 3-jarige leeftijd (kinderen krijgen er ondanks jonge leeftijd heel veel van mee). Volgens Freud is
de scheiding dan de oorzaak van hoe iemand zich gedraagt (onbewuste conflicten en motieven als
oorzaak van afwijkend gedrag);
- Leer theoretische modellen = behaviorisme, alles wordt aangeleerd door ervaring (dus een baby
krijgt eigenlijk niks mee). De invloed van leerervaringen op de ontwikkeling van afwijkend gedrag.
Zoals klassieke conditionering door ervaring (Pavlov) en operante conditionering (positieve =
belonen en negatieve bekrachtiging = straffen). Modelleren is het nadoen van wat je ouders doen;
- Cognitieve modellen (verkeerd denken als oorzaak van afwijkend gedrag) → paniekaanvallen,
automatische gedachten, laag zelfbeeld.

Sociaal perspectiefbenadering:

- Maatschappelijke factoren (als iemand zijn baan verliest en daarna 10x wordt afgewezen bij het
solliciteren, kun je een depressie ontwikkelen);
- Oog voor resocialisatie → de-institutionalisering = ervoor zorgen dat iemand weer in de
maatschappij kan functioneren. Mensen die al 40 jaar in de GGZ zitten en niet meer terugkomen in
de maatschappij, die zijn gehospitaliseerd;
- De rol die maatschappelijke ziekten zoals armoede, racisme en langdurige werkloosheid spelen in
het ontstaan van afwijkend gedrag; relaties tussen afwijkend gedrag en etniciteit, gender, cultuur
en sociaaleconomische klasse.

Bio psychosociale model
Combinatie van factoren (sociale, biologische en
psychologische) die ervoor zorgen dat iemand een stoornis
ontwikkeld. Mensen kunnen ontregelt raken door deze
gebieden. Het bio psychosociale model is een concept dat onder
die naam, in de nationale en internationale psychiatrie na de
tweede wereldoorlog grote invloed heeft gekregen en dat nog
steeds populair is. De uitdrukking als zodanig heeft in de
wetenschappelijke literatuur bekendheid gekregen door de
publicaties van de Amerikaanse cardioloog George Engel (1913-
1999) maar de manier van denken bestond binnen en buiten de
psychiatrie al veel langer en werd breed gedeeld.
Impulsief gewelddadig gedrag → plotseling optredend gedrag
zonder daaraan voorafgaande bewuste besluitvorming, waarbij

,het toegepaste geweld vaak overmatig is ten aanzien van de mate van provocatie. Normaliter verloopt de reactie
met gevaar op geweld in eerste instantie via de amygdala en de nucleus accumbens, twee centraal in het brein
gelegen kernen, die een primaire impuls tot actie, in dit geval aanvallen, genereren. Deze primaire impuls wordt
echter meteen doorgestuurd naar hogere hersengebieden. Daar wordt hij gewogen op zijn doelmatigheid en
vergeleken met ervaringen uit het verleden. De prefrontale hersenen en het limbische systeem spelen daar
natuurlijk een belangrijke rol bij. Uiteindelijk komt er een secundaire impuls tot stand of wordt een handeling
zelfs opgeschort.

Uit beeldvormend onderzoek is bekend dat bepaalde hersengedeelten worden geactiveerd bij bepaalde
overwegingen of gedragingen die de primaire impuls modificeren. ‘Respect voor de ander’ is een dergelijke
overweging en die heeft te maken met een activatie van de orbitofrontale cortex: ‘liefde voor de ander’ is
verbonden met de werking van de anterieure cingulatus: ‘uitdoving van actie’ met die van de mediale prefrontale
cortex en ‘schelden’ met activatie van de rechter pariëtale kwab (dus je wordt ergens door geprovoceerd, en bij
‘’normale’’ mensen is er een hele bewuste gedachtegang, zoals wat is het gevolg van mijn gedrag? Etc. Maar bij
mensen met een psychische stoornis niet, deze mensen reageren dan heel primair zoals flippen, wegrennen of in
de aanval gaan).

Waarom ontspoort dit proces van modificatie van de primaire impuls soms?
In de eerste plaats kan bij stressgevoelige mensen door de provocatie een overmatige cortisolproductie
plaatsvinden. Traumatische jeugdervaringen kunnen daar de oorzaak van zijn. De sterke cortisolproductie remt
de invloed van de hogere corticale centra, waardoor iemand zich de context van zijn handeling niet meer
realiseert. Datzelfde kan ook gebeuren als er om welke reden dan ook sprake is van een serotoninetekort, dat
ook kan samenhangen met een traumatische voorgeschiedenis, zoals bij een borderlinepersoonlijkheidsstoornis.
Ook een toegenomen dopamineproductie heeft deze uitwerking. Alcoholgebruik kan die versterken. Dat geldt ook
voor cocaïnegebruik, dat overigens tevens de serotonineproductie verlaagt. Op het moment dat iemand
uitgedaagd wordt, zit er bij normale mensen een rem op. Maar mensen met een psychische stoornis hebben door
onder andere bio psychosociale oorzaken zoals een slechte jeugd, deze rem niet. Op het niveau van het psychisch
functioneren heeft men gevonden dat de cognitieve activiteit, die normaliter agressief gedrag remt, wordt
gehinderd door een aantal factoren. Factoren zoals impulsiviteit, problematische zelfcontrole, moeite zich verbaal
te uiten en moeite over zichzelf te praten zorgen ervoor dat agressief gedrag minder snel geremd wordt en
iemand dus juist agressiever reageert. Op sociaal niveau blijkt dat vooral het verblijf in een ongestructureerde
groep van invloed is op het gedrag van iemand.

Heeft kennis van het stress-kwetsbaarheidsmodel en kan het ontstaan en voortduren van afhankelijk
gedrag verklaren
Het stress-kwetsbaarheidsmodel is een overkoepelend model
dat weergeeft welke factoren een rol spelen bij het uitbreken
van een bepaalde psychische stoornis. Hierbij wordt niet alleen
gekeken naar disfunctioneren, zwakke kanten of pathologie,
maar dat er juist expliciet aandacht wordt geschonken aan
steun en kracht, de sterke kanten van het individu. Het model
biedt hiermee belangrijke handvatten voor indicatiestelling en
behandeling. Het model gaat ervan uit dat het individu
enerzijds een kwetsbaarheid in zich draagt, en dat anderzijds
omgevingsfactoren (=stressbronnen/ stressoren) een rol
spelen. De kwetsbaarheid is de aanleg voor de stoornis. Door
gebruik te maken van het stress-kwetsbaarheidsmodel kan er
een structuur diagnose gesteld worden. Een structuurdiagnose
is een formulering van hoe de stoornis bij de cliënt tot stand is
gekomen.

Dus: steun, stress, kracht en kwetsbaarheid worden in twee dimensies zoals faciliterend en inhiberen uitgewerkt.
Steun en kracht werken versterkend (faciliteren en draagkracht). Stress en kwetsbaarheid werken minder positief
en werken remmend voor het herstel (inhiberen en draaglast). Dit kan dus erg in disbalans zijn, als
verpleegkundige wil je de draagkracht versterken en de draaglast verminderen.

Kent het verschil tussen classificeren en diagnosticeren
Classificeren → onderbrengen van een individuele cliënt bij een groep op basis van een aantal gedeelde
kenmerken. Hierbij wordt afgezien van de relatief unieke, niet gedeelte kenmerken. DSM 5 wordt hiervoor
gebruikt. Dus je gaat mensen in hokjes plaatsen, die heeft een persoonlijkheidsstoornis, die heeft een
angststoornis en die heeft een bipolaire stoornis.

Diagnosticeren → het zoveel mogelijk doorgronden van de aard en het ontstaan van de psychische stoornis waar
de cliënt aan lijdt. Het krijgen van inzicht in de aard en in de ontwikkeling van de stoornis (bijv. een
gegeneraliseerde angststoornis).

Psychiatrische diagnose → medische diagnose zoals (angststoornis, persoonlijkheidsstoornis).

,Structuurdiagnose → het in kaart brengen van de factoren die ertoe geleid hebben dat de ziekte ontwikkeld is,
welke factoren houdt het in stand, wat zijn nu mogelijke gevolgen? En waarom blijft deze stoornis bestaan? Wat
kunnen we hieraan doen? Dit is dus de verpleegkundige inbreng.

Kan aangeven wat DSM-classificatie is en wat het doel is van de DSM en wat de voor-en nadelen van
de DSM zijn (classificatiesysteem voor psychische aandoeningen)
Wat is de DSM-classificatie? → Onder het classificeren van de aandoening van een patiënt verstaat men het
bepalen welke officieel erkende ziekte hij heeft. Men doet dit aan de hand van een algemeen erkend
classificatiesysteem waarin alle bekende en officieel erkende ziekten zijn opgenomen en staan beschreven. Het
is in feite een soort catalogus. Al vroeg in de geschiedenis van de psychiatrie gebruikte men dit soort systemen
om te kunnen registreren hoeveel en welk soort patiënten men in een kliniek of breder, in een provincie of een
land opnam. Op deze wijze kon met een globaal inzicht krijgen in wat er ‘omging’ in de psychiatrie.

Diagnostic and Statistical Manual (1980):

- Ordening van psychische stoornissen niet verbonden aan een theorie en aan een etiologische verklaring;
- Indeling berust op heldere en ondubbelzinnig criteria, te toetsen in de diagnostische praktijk en te
hanteren voor het onderzoek.

Meerassig systeem van DSM 4 (IV):

1. Klinische syndromen (depressie, schizofrenie, anorexia etc.);
2. Persoonlijkheidsstoornissen (antisociale, borderline, schizoïde);
3. Lichamelijke toestand (tumor, schildklierafwijking, Parkinson etc.);
4. Psychosociale problemen (problemen op werk, in relatie etc.);
5. Globale beoordeling van het functioneren (GAF) (functioneren op psychisch, maatschappelijk en
beroepsmatig niveau op een schaal van 1-100).

Het grootste verschil tussen de DSM 4 en DSM 5 ligt op het diagnoseniveau.

Doel DSM:

• Het voorkomen van spraakverwarring
Door de precieze omschrijving van de stoornissen werd het mogelijk over de hele wereld te begrijpen
wat men bedoelde als men bijvoorbeeld een term als ‘depressie’ of ‘schizofrenie’ gebruikte. Voor de
moderne werkers in de ggz is het haast onvoorstelbaar dat dit voor 1981 niet het geval was. Toch was
het een realiteit dat men toen zelfs binnen Nederland nooit precies wist wat een term als ‘schizofrenie’
of ‘dementie’ betekende als men buiten de eigen organisatie kwam en bijvoorbeeld in een andere stad
op bezoek ging. De spraakverwarring in de psychiatrie was berucht en hinderde de vooruitgang in het
vak;
• De kracht van het DSM-systeem is verder dat het om de zoveel tijd wordt herzien op grond van de
recente wetenschappelijke inzichten. Men stelt bijvoorbeeld de criteria van een stoornis bij of
introduceert nieuwe ziektebeelden waarvan het bestaan intussen is aangetoond.

Nadelen → een belangrijk probleem is dat veel psychiatrische symptomen op te vatten zijn als een versterking of
een meer uitgesproken uitingsvorm van verschijnselen die ook in het ‘gewone’ leven voorkomen en die dan niet
als ziekelijk worden beschouwd. Wanneer noemt men iets een ‘gewone’ somberheid, zoals iedereen die wel eens
kent, en wanneer is die somberheid een symptoom van een depressie? Dus: wanneer is iemand nu gewoon
somber, en wanneer heeft iemand een depressie? De grens is moeilijk te bepalen. Belangrijk hierbij is dat wanneer
de functiestoornis gepaard gaat met lijden en/of sociaal disfunctioneren je pas mag spreken van een stoornis.
Het is duidelijk dat dit niet een heel scherp criterium is, en dat het hanteren daarvan sterk kan afhangen van de
persoonlijke opvattingen van een patiënt, zijn behandelaar en de maatschappelijke context waarin zij beiden
leven. Het DSM-systeem biedt dus geen nader houvast voor het bepalen van de grens tussen wat normaal en
abnormaal is, het geeft slechts een aanwijzing. Dit heeft natuurlijk rechtstreeks te maken met het feit dat men
in de psychiatrische diagnostiek nog niet over tests beschikt waarmee men de aanwezigheid van een ziekte kan
vaststellen, zoals bij aids, diabetes of allerlei vormen van kanker en andere lichamelijke aandoeningen wel het
geval is. Dat maakt dat de psychiatrische diagnostiek relatief sterk onder invloed staat van cultureel-
maatschappelijke en zelfs politieke invloeden. De DSM-systematiek biedt daarvoor ook geen oplossing, die moet
komen van toekomstig onderzoek.

Kritiek op de DSM:

- Weinig rekening met de culturele context;
- Belangenverstrengeling (farmacologie);
- Lat laag voor diagnose, kans groot op een diagnose.

Les 3
Heeft kennis van de behandelvormen binnen de psychiatrie
Psychotherapie → psychotherapie is een verzamelnaam voor de verschillende erkende reguliere vormen
van therapie. Het gemeenschappelijk doel van alle soorten psychotherapie, is een positieve verandering

,teweegbrengen in het functioneren van de cliënt. Dit kan inzicht en persoonlijke groei inhouden, maar ook
bijvoorbeeld het versterken van het zelfvertrouwen en de zelfstandigheid van de cliënt of het verwerken en uiten
van emoties.

Psychomotorische therapie → is een methode binnen de lichaamsgerichte psychotherapie. In psychomotorische
therapie is de cliënt samen met de therapeut bezig met het doen van lichamelijke activiteiten, oefeningen en
opdrachten. Hierbij ligt de nadruk op het gebied van lichaamservaring en beweging. Hierbij is het doel van
psychomotorische therapie het tot stand brengen van, of bijdragen aan, een gedragsverandering waardoor
de psychische klacht van de cliënt verminderd of verdwijnt.

Deeltijdbehandeling → deeltijdbehandelingen worden aangeboden in groepsverband. Samen met medepatiënten
werken aan herkenbare problemen kan een versterkend effect hebben op verandering en herstel. Is een bepaalde
psychiatrische aandoening de belangrijkste oorzaak voor de klachten, dan kan iemand een deeltijdbehandeling
volgen die speciaal voor die aandoening is ontwikkeld. Bijvoorbeeld de deeltijdbehandeling depressies, de
deeltijdbehandeling angst en dwang of de deeltijdbehandeling psychosen.

Schematherapie → schematherapie is een vorm van psychotherapie (cognitieve therapie) voor mensen met
ernstige psychische stoornissen, zoals een persoonlijkheidsstoornis of een vaak terugkomende depressie.
Schematherapie helpt je de oorsprong van gedragspatronen te doorgronden en te veranderen. De invloed van
ervaringen uit je jeugd op je patronen en dagelijkse leven wordt onderzocht. Je leert jezelf zodanig te veranderen
dat je je beter gaat voelen en beter voor jezelf kunt zorgen en opkomen. Je leert voelen wat je behoefte is en je
leert op een gezondere manier daarvoor op te komen. Hierdoor veranderen niet alleen je gedrag, maar ook je
gedachten en gevoelens. Dit zijn een aantal vaste patronen/denkwijze die je vaak terug ziet komen bij een cliënt.

Motiverende gespreksvoering → motiverende gespreksvoering heeft als doel om gedragsverandering bij cliënten
op gang te brengen. In de eerste fase staat het ontwikkelen van de motivatie van de cliënt om te veranderen
centraal. De tweede fase richt zich op het versterken van de betrokkenheid bij veranderingen en op het
ontwikkelen van een plan om de verandering te realiseren.

Narratieve therapie → is een respectvolle benadering van helpende gesprekken met een sterke focus op
kwaliteiten, vaardigheden en waarden. Het is een krachtgerichte, empowered begeleidingsvorm die ook ruimte
creëert voor wat moeilijk of pijnlijk is. Ze sterkt mensen om stappen te zetten die passen bij wat kostbaar voor
hen is en bij wie zij willen zijn.

Farmacologie → medicatie die kunnen helpen zoals antidepressiva, rustgevende medicatie of medicatie tegen het
hallucineren.

Realiteitsoriëntatietraining/ ROT → hier ligt het accent op een ‘stimulerende omgeving’. Daarin wordt van een
aantal structurele en vaste terugkerende elementen uit de werkelijkheid voortdurend informatie verstrekt, m.n.
over tijd, plaats en personen. De betrokkene wordt zo a.h.w. bij het hier-en-nu gehouden. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van verwijzers (ROT-borden): dagschema’s, maand- en jaaroverzichten en programma’s, wegwijzers in
de ruimten, wie wanneer waar (iemand maakt zich bijv. steeds bekend en verwijst standaard naar de laatste
keer dat men elkaar gezien heeft).

Validation → in plaats van de patiënt te corrigeren en proberen hen terug te halen in de werkelijkheid is validation
erop gericht de belevings- en gevoelswereld van de patiënt te bevestigen. Met behulp van validation kun je
contact maken met de patiënt waar deze zich ook bevindt, in het hier en nu of in zijn eigen innerlijke wereld. In
plaats van ruzie over feiten kan zo een goed contact tussen hulpverlener en patiënt ontstaan.

Terugvalpreventie → is het proberen te voorkomen van het opnieuw optreden van een bepaalde aandoening,
vaak een aandoening van psychische aard. Is nog onderzoek in.

Liberman → beoogt het aanleren van aanpassingsvaardigheden voor cliënten die een psychose hebben
ondergaan. Liberman probeert psychiatrische cliënten een overlevingsstrategie te leren, waarbij cliënten
praktische dingen leren zoals: informatie over hun ziekte en hoe je met de medicijnen die hierbij horen, moet
omgaan. Belangrijk is ook dat Liberman cliënten leert, hoe ze de stress van alledag de baas kunnen blijven. Hoe
pak je zo efficiënt mogelijk een probleem aan? Hoe schakel je familie, vrienden, helpers en hulpverleners hierbij
in? Van welke hulpmiddelen kun je gebruik maken bij het oplossen van financiële perikelen, het vinden van werk,
dag- en vrijetijdsbesteding?

Leefstijltraining → dit is een individuele training die helpt om je inzicht te geven in je leefstijl en deze aan te
passen bijv. bij een verslaving. De training bestaat uit gesprekken met een hulpverlener (meestal een (sociaal-)
psychiatrisch verpleegkundige)

Systeemtherapie → systeemtherapie is een behandeling voor mensen met psychische klachten. Als iemand te
maken heeft met psychische problemen, merkt diegene dat de problemen zowel invloed hebben op zijn eigen
leven, als op het leven van zijn naasten. Die invloed kan op diverse vlakken zijn: emotioneel, sociaal of financieel
en soms op meerdere vlakken tegelijkertijd. Deze therapie kan door middel van gesprekken. Deze gesprekken
worden geleid door een erkende systeemtherapeut. Bij deze gesprekken worden belangrijke naasten van iemand
betrokken. Iedereen kan zijn of haar mening over de aard van de problematiek uitspreken en naar elkaar

, luisteren. Zo wordt er gezamenlijk onderzocht naar hoe men het beste kan omgaan met bepaalde invloeden. Ook
wordt er nagedacht over wat er nodig is om de invloed te verminderen of te veranderen.

Psycho-educatie → is om mensen voor te lichten over psychische problemen, zoals bijvoorbeeld angst, depressie,
trauma of autisme. De behandelaar geeft in gesprekken informatie over het psychische probleem en advies over
hoe mensen er mee om kunnen gaan. Ook erg nuttig bij bipolaire stoornissen. Door meer inzicht te geven wordt
de motivatie voor trouwe inname van de medicatie toegenomen. Ook wordt er uitleg gegeven over de
werking/bijwerkingen van medicatie. Ze leren om vroegtijdig de signalen aan te voelen om een gepaste actie te
ondernemen of om tijdig professionele hulp te zoeken.

Rehabilitatie → rehabilitatie is sterk in opkomst in de geestelijke gezondheidszorg. De individuele
rehabilitatiebenadering (IRB) beoogt chronische psychiatrische patiënten te helpen bij het verhelderen en
realiseren van hun toekomstwensen op de levensgebieden wonen, werk/dagbesteding, leren en sociale contacten.
Naar de resultaten is nog weinig onderzoek verricht.

Zelfhulp → telefonisch coachen van mensen met depressieve klachten om de zelfhulpinstructie door te werken.
Doel is het verminderen van klachten en toename van vaardigheden bij het omgaan met stemmingswisselingen.

Sociotherapie → de therapie wordt uitgevoerd door een team medewerkers die met de patiënt het dagelijks leven
vormgeeft. Een sociotherapeut heeft als voornaamste aandachtsgebied het dagelijks en continu op open wijze
uitwisselen van informatie. Het dagelijkse leven en het dagelijks omgaan met elkaar levert de sociotherapeut
informatie over de mogelijkheden en beperkingen. Hierop stemt de sociotherapeut zijn verdere behandeling af.

MST (mult system therapy) → om gezinnen met jongeren met ernstige gedragspatronen te helpen de problemen
thuis en in het eigen netwerk zodanig op te lossen dat uithuisplaatsing niet nodig is.

FACT → is een methodiek waarbij zorg wordt verleend buiten een psychiatrisch ziekenhuis aan zorgvragers die
langdurig zorg nodig hebben. Deze zorgvragers lijden aan een ernstig psychiatrische aandoening. Er is dan vaak
sprake van beperkingen in het sociaal functioneren, zoals wonen, zelfzorg, werk en financiën. Kortom het is voor
deze zorgvrager moeilijk om mee te doen in de maatschappij.

ACT → ACT staat voor Acceptance and Commitment Therapy. Dit is een derde generatie gedragstherapie die
cliënten helpt om op een flexibele manier om te gaan met de obstakels die ze tegenkomen (Acceptance), zodat
men kan blijven investeren in de dingen die ze écht belangrijk vinden (Commitment).

Bemoeizorg → bemoeizorg is voor mensen met langdurige verslavings- of psychiatrische problemen. Er is voor
hen geen passend aanbod binnen de hulpverleningsinstellingen en ze dreigen voortdurend tussen wal en schip te
raken. Ze hebben problemen op gebied van huisvesting, inkomen, sociale contacten en zelfverzorging. Ze vragen
zelf niet om hulp en meestal is het iemand uit de omgeving die melding maakt van verwaarlozing, overlast of
andere zorgwekkende problemen (zorgmijders). Bij de uitvoering van bemoeizorg zijn meerdere partijen
betrokken zoals GGZ, Verslavingszorg, GGD en maatschappelijke opvang. Bemoeizorgteams zijn multidisciplinair
samengesteld.

Elektro convulsietherapie → wordt vooral toegepast bij mensen die lijden aan een stemmingsstoornis, meestal
een ernstige depressie. Bij depressies is onder andere het evenwicht verstoord geraakt van bepaalde chemische
stoffen in de hersenen (zoals de neurotransmitter serotonine). Deze stoffen zorgen ervoor dat boodschappen van
de ene naar de andere hersencel worden doorgegeven. Gebleken is dat een korte stroomstoot, zoals gegeven
wordt bij ECT, een algehele ontlading van de hersencellen geeft (een ‘epileptische aanval’ met spiertrekkingen).
Door herhaaldelijke ontladingen kan het verstoorde evenwicht worden hersteld, ontstaan er nieuwe contacten
tussen hersencellen en verdwijnen in de meeste gevallen de ziekteverschijnselen na verloop van tijd. Wordt alleen
nog onder narcose met spierverslapping toegepast. De stroompuls kan eenzijdig of tweezijdig aan de hersenen
worden toegediend. Tweezijdig is effectiever maar veroorzaakt meer geheugenklachten. Behandelingen duren
meestal 6 weken met 2 behandelingen per week. Wordt meestal pas toegepast als farmacotherapie onvoldoende
effect heeft.

Lichttherapie → is een behandeling waarbij u wordt blootgesteld aan intensief licht. Het licht is veel feller dan
normaal kunstlicht, maar niet zo fel als op een zomerse dag buiten. Het licht komt binnen via de ogen. De
hersenen gebruiken dit signaal waarschijnlijk om het dag- en nachtritme beter te regelen. In de lichte seizoenen
heeft het buitenlicht dit effect. In de donkere seizoenen kan een gebrek aan daglicht leiden tot depressieve
klachten bij mensen die hier gevoelig voor zijn. Lichttherapie is bij de meeste mensen met winterdepressie en
winter blues effectief en is gemakkelijk te ondergaan. Het werkt niet verslavend en is zeer veilig. Lichttherapie
kan daarnaast heilzaam zijn bij slaapklachten en het bestrijden van een jetlag. In de praktijk wordt vaak
gebruikgemaakt van lampen met een lichtopbrengst van 10 000 lux, waarmee het netvlies gedurende 7 á 14
dagen een halfuur per dag wordt belicht.

Crisisbehandeling → in een thuisomgeving patiënten die in een crisissituatie lijken te raken, helpen. Het voordeel
van patiënten thuis behandelen, is dat ze hun rollen van ouder, partner of bijvoorbeeld buurman niet verliezen.
Per situatie schatten wij met de patiënt, zijn familie en het poliklinische team in of het verantwoord is dat de
behandeling thuis plaatsvindt. Als dit het geval is, komen medewerkers een paar keer per dag langs. De IHT-
teams maken deel uit van onze zorgfunctie Acute psychiatrie. Zij kunnen dus goed inschatten of een patiënt moet
worden opgenomen of niet

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fontysl. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

66579 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.93  7x  sold
  • (11)
  Add to cart