BOK Periode 3
Week 1 les 1 & 2:
1. De student kan uitleggen wat zelfbewustzijn, zelfkennis en
zelfwaardering zijn en kan deze herkennen in een korte casus. (1)
Zelfbewustzijn
- Privé zelfbewustzijn:
- Publiek zelfbewustzijn
Zelfconcept
Ik ben positief
Zelf-schema
Ik slaap veel, dus ik ben lui
Ik ben gevoelig, omdat ik vaak snel huil
Ik houd van de natuur, want ik ben graag buiten
- Zelfcomplexiteit
Complex -> je hebt meerdere schema’s die onafhankelijk van elkaar zijn.
Wanneer er 1 weg zou vallen heb je er nog veel over.
Simpel –> heeft maar enkele zelf-schema’s bijvoorbeeld, ik ben sportief
want ik ga naar de gym. Als dit weg zou vallen heb je niks meer
Zelfkennis
Inzicht hebben in je eigen karakter, gevoelens, sterke punten, voorkeuren en je
doelen.
3 Bronnen van zelfkennis:
1. Introspectie > Bewust nadenken over je eigen innerlijke processen, gedachten en
toestanden. Je wil deze begrijpen
2. Proprioceptie > De waarneming van je eigen lichaam en bewegingen en de
positie die het heeft. Je bent je er bijvoorbeeld van bewust dat je op een stoel zit met
je benen over elkaar heen.
3. Zelfperceptie > Het bewustzijn van je eigen identiteit en alle aspecten daarvan.
Zelfwaardering
- Expliciete zelfwaardering: alles wat je uitspreekt over jezelf
Ik ben goed in koken, ik ben goed in sporten ….
-> Ik maak een tosti voor mijn vriend en hij zegt dat deze heel lekker is, dit vind ik
zelf ook.
- Impliciete zelfwaardering: alles wat van binnen zit en je niet uitspreekt,
kunnen ook dingen zijn die je zelf nog niet weet.
Als je bv zegt ik heb zelfvertrouwen met presenteren, maar als je voor de klas
staat ben je aan het zweten en trillen. Dan is dit alsnog impliciet.
, Vaak als ik een zielig filmpje zie moet ik snel huilen. Ook als mensen 1 emotie
heel nadrukkelijk uiten word ik hier makkelijk in mee genomen en voel ik deze
emotie ook. Ik ben dus heel empathisch/ gevoelig
-> Ik maak tosti’s voor mijn vriend en hij vertelt dat dit de lekkerste tosti’s ooit zijn,
ik wist niet dat ik zulke goeie tosti’s kon maken.
Mensen met hoge expliciete en lage impliciete zelfwaardering vinden zichzelf heel
wat maar zijn van binnen vaak juist onzeker.
Contingente zelfwaardering
Zelfwaardering is contingent als je een zelf bepaalde standaard hebt bereikt.
Je hebt veel externe goedkeuring nodig om je zelfwaardig te voelen
Als ik een 10 halen ben ik slim; hoge contingent zelfwaardering
Als ik een 1 haal ben ik dom; lage contingente zelfwaardering
Gevolgen -> Je kunt te hoge standaarden van jezelf stellen waardoor het
moeilijk is om die te bereiken. Je bent afhankelijk van externe goedkeuring
Koppeling met zelf-schema’s -> Het is moeilijker om je zelf-schema te
bereiken
2. De student kan bronnen van zelfkennis beschrijven.
3 Bronnen van zelfkennis:
1) Introspectie > Bewust nadenken over je eigen innerlijke processen, gedachten
en toestanden. Je wil deze begrijpen
2) Proprioceptie > De waarneming van je eigen lichaam en bewegingen en de
positie die het heeft. Je bent je er bijvoorbeeld van bewust dat je op een stoel
zit met je benen over elkaar heen.
3) Zelfperceptie > Het bewustzijn van je eigen identiteit en alle aspecten
daarvan.
3. De student kan de vier zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een
korte casus. (2)
Zelfevaluatie
- Zelfverheffingsmotief: Men benadrukt de positieve dingen van zichzelf om
een gevoel van eigenwaarde te creëren of te behouden
- Accuraatheidsmotief: Men wil eerlijk en nauwkeurig overkomen naar
anderen. Op deze manier kom je beter over dan dat je misschien bent.
- Zelfverbeteringsmotief: Je streeft naar stabiliteit en eerlijkheid tussen wat je
zegt en wat je daadwerkelijk doet.
- Consistentie motief: Je streeft ernaar om jezelf te ontwikkelen en te
verbeteren.
, 4. De student kan zelf-complexiteit uitleggen en beschrijven welke gevolgen dit
kan hebben voor een persoon. (1)
Zelf- complexiteit
Dit is de mate waarin je kennis hebt over jezelf op verschillende gebieden. Als je
bijvoorbeeld op veel aspecten van het leven (school, sociaal, gezin, liefde) zelfkennis
hebt, wordt dit gezien als een hoge zelf-complexiteit. Denk je meer als een geheel
over jezelf, dan wordt dit gezien als een lage zelf-complexiteit.
Mogelijke gevolgen van Zelf-complexiteit:
1) Stressbuffering > Positief: Een hogere mate van zelf-complexiteit kan als een
buffer werken tegen stress. Wanneer één aspect van het zelf wordt bedreigd
of negatief beïnvloed, kan het individu nog steeds positieve zelfbeelden in
andere domeinen hebben, wat de impact van de stress vermindert.
2) Psychologisch welzijn > Positief: Mensen met een hogere zelf-complexiteit
ervaren over het algemeen een beter psychologisch welzijn. Ze hebben
verschillende bronnen van identiteit en voldoening, wat kan bijdragen aan een
positiever zelfbeeld.
3) Coping-mechanismen > Positief: Een divers zelfconcept kan leiden tot een
bredere reeks coping-mechanismen. In moeilijke situaties kunnen mensen
putten uit verschillende aspecten van hun zelfbeeld om zich aan te passen en
om te gaan met uitdagingen.
4) Minder extreme emotionele reacties > Negatief: Bij mensen met een lagere
zelf-complexiteit kunnen emotionele reacties mogelijk intenser zijn, omdat hun
zelfbeeld meer geconcentreerd is. Een bedreiging voor één aspect van het
zelf kan dan een grotere impact hebben.
5) Perceptie van consistentie > Positief: Hogere zelf-complexiteit kan ook leiden
tot een grotere perceptie van consistentie in gedrag over verschillende
situaties heen. Dit kan bijdragen aan een gevoel van stabiliteit en begrip van
zichzelf.
5. De student kan de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954)
beschrijven. (2)
- Meestal is er geen objectieve vorm ter vergelijking, dus sociaal criterium
- Vergelijken met vergelijkbare individuen
- Opwaartse sociale vergelijking -> kijken naar mensen die beter dan je zijn
- Neerwaartse sociale vergelijking -> kijken naar mensen die slechter dan je zijn
>> Wanneer er cognitieve dissonantie (sociale vergelijkingstheorie) heeft
plaatsgevonden kan deze persoon 3 dingen doen volgens Festinger:
1) Vermijding Een persoon zal de eerstvolgende keer een soortgelijke situatie uit
de weg gaan waarin er weer cognitieve dissonantie zou kunnen plaatsvinden.
2) Zoeken naar goedkeuring Je wil je gedrag laten rechtvaardigen door anderen
door hen te overtuigen.
3) Vergelijking Je vergelijkt je actie met soortgelijke van anderen. Daardoor
probeer je je eigen gedrag te rechtvaardigen.
Voorbeldopdracht tijdens de les
Stap 1
, Er komen zo een aantal situatie/voorbeelden voorbij. Geef bij elk van deze
situaties/voorbeelden, over hoe jij tot een oordeel komt.
1. Jouw kennis over voetbal/wie je moet opstellen in een voetbalteam.
- Ik kijk naar hoe ze presteren op het veld
2. Hoe goed jij bent in jouw hobby (benoem ook jouw hobby).
- Als ik sport en ik ga omhoog in gewicht, word ik steeds beter
3. Hoe kom je erachter welk merk yoghurt gezonder is.
- Ik zoek online op en vergelijk verschillende merken met elkaar
4. Hoe goed jij kan autorijden.
- Als ik geen ongelukken veroorzaak of boetes krijgt dan rijd ik goed
5. Hoe goed jij kan gamen.
- Als ik veel potjes win en mijn tegenstanders versla ben ik goed
Stap 2
De volgende concepten zijn relevant voor de sociale vergelijkingstheorie (Festinger,
1954):
Meestal geen objectieve norm, maar wel sociaal criterium
Opwaartse vergelijking
Neerwaartse vergelijking
Lees je antwoorden bij stap 1 nog eens door. Ben je door tot jouw oordeel gekomen
middels een objectief criterium of een sociaal criterium? Geef dit aan per voorbeeld
en geef aan waarom je dit denkt.
Objectief: 2, 3, 4
Sociaal: 1, 5
Stap 3
Kijk nog eens naar de voorbeelden waar je een sociaal criterium hebt gehanteerd om
tot een oordeel te komen. Met wat voor type persoon heb jij jezelf vergeleken? Was
dit iemand die op jou leek of was dit een persoon die heel veel beter/slechter was
dan jij was in dit voorbeeld?
1: mensen die beter zijn, omdat ik de beste mensen in mijn team wil
5: mensen die slechter zijn, omdat ik dan beter ben
Stap 4
Geef bij elk van de voorbeelden aan of je aan opwaartse of neerwaartse sociale
vergelijking hebt gedaan.
1: opwaartse
5: neerwaartse
6. De student kan uitleggen wat de sociometertheorie inhoudt en wat de
relatie is met zelfbeeld.
Sociometer theorie: In hoeverre dat je past in een groep, des te meer
zelfvertrouwen je hebt. En dit heeft ook invloed op je vervolg reactie
Als je goed in een groep past en je krijgt kritiek/feedback dan ga je hier beter mee
om en wil je je gedrag misschien aanpassen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kyrakissen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.26. You're not tied to anything after your purchase.