Biologie - cel en leven
Paragraaf 1 levende cellen
Een organisateniveau is de schaal waarop biologisch onderzoek plaatsvindt. In dit hoofdstuk
kijken we naar het celniveau. Bepaalde onderdelen en structuren binnen een cel, die ervoor
zorgen dat cellen kunnen leven en overleven noemen we organellen. Organismen kennen
een aantal levenskenmerken:
- Opgebouwd uit een of meer cellen;
- Groei;
- Voortplantng;
- Stofwisseling (opnemen, omzeten en afgeven van stofenn;
- Waarnemen van en regeren op veranderingen in de omgeving;
- Organisate van erfelijk materiaal.
Cellen hebben zuurstof nodig. Het volume bepaalt de mate van zuurstofehoeee. .e groote
van het oppervlak bepaalt de snelheid van uitwisseling van stofen met de omgeving,
bijvoorbeeld zuurstof. Eencelligen staan met hun hele oppervlak in direct contact met de
omgeving waarmee ze stofen uitwisselen. .e oppervlak-volumeverhouding is bij eencelligen
relatef groot. Meercellige organismen staan niet met alle cellen direct in contact met hun
buitenomgeving. Naarmate organismen groter zijn, is de verhouding oppervlak-volume
kleiner. Om toch alle meercellige van voldoende zuurstof en ook voedingsstofen te kunnen
voorzien, hebben meercellige organismen gespecialiseerde organen ontwikkeld als darmen,
kieuwen en longen. Hart, vloed en bloedvaten maken snel transport tussen deze organen
mogelijk.
Celdiferentate is het proces waarbij cellen veranderen van groote, vorm en functe. .it
gebeurt na de bevruchtng. Gediferenteerde cellen verschillen ook in de eiwiten (enzzmen,
bouweiwiten, enz.n die ze maken. Groepen cellen met dezelfde bouw en functe vormen
samen een weefsel. Organen zijn gevorm uit verschillende weefsels. Organen hebben binnen
het organisme gespecialiseerde taken.
Ziekten ontstaan vaak op celniveau. Treedt de infecte op bij een jonge plant of dier, dan
verspreidt die zich met de celdelingen.
Stamcellen zijn ongediferenteerde cellen die kunnen blijven delen. Er zijn drie verschillende
stamcelbronnen:
- Embrzo’s: embrzonale stamcellen komen uit embrzo’s die overblijven na een ivf-
behandeling.
- Navelstreng: stamcellen uit de navelstreng lijken al sterk op volwassen stamcellen en
kunnen niet meer tot elk tzpe cel uitgroeien.
- Volwassen organen: dit zijn bijvoorbeeld stamcellen uit je beenmerg. Volwassen
stamcellen zij zo te beïnvloeden dat de een andere functe aannemen.
Paragraaf 2 bouw van de cellen
Je lichaam bestaat uit cellen die allemaal bepaalde eiwiten maken. Het eiwithormoon
insuline wordt gemaakt door de cellen in de eilandjes van Langerhans. .e bouwstenen voor
eiwiten zijn aminozuren. .e eiwiten die eet worden afgebroken tot aminozuren die worden
gebruikt voor het maken van lichaamseigen eiwiten. Eiwitproducte begint in de celkern,
waar het .NA, verstevigd met eiwiten: de chromosomen. .e bouwinstructes voor het
maken van eiwiten liggen opgeslagen in dit .NA. Het producteproces start wanneer er een
, kopie van een stukje .NA wordt gemaakt. .it kopietje is RNA. In het kernmembraan ziten
kernporiën waar het RNA-molecuul doorheen gaat. Het RNA gaat nu naar de ribosomen in
het grondplasma (cztoplasma zonder organellenn. Ribosomen zijn organellen die de
aminozuren aan elkaar koppelen volgens de bouwinstructe uit het RNA. Zo ontstaat er een
eiwit. .e ribosomen liggen los is het grondplasma of zijn gebonden aan het endoplasmatsch
retculum.
Endoplasmatsch retculum: Het ER is een netwerk van twee membranen met
tussenruimte en werkt als een transportszsteem. Het ER bestaat uit ruw ER (met
ribosomenn en glad ER (zonder ribosomenn. Hier worden dus van aminozuren
eiwiten gemaakt. Verpakt in een blaasje van ER-membraan gaan de eiwiten naar
het golgi-szsteem.
Glad ER vormt fosfolipiden (vetachtge stofen voor celmembranenn, steroïde
hormonen, het is een opslagplaats voor calciumionen en in levercellen speelt het een
rol bij het ontgieen van alcohol en drugs.
Golgi-szsteem: Een golgi-szsteem bestaat uit een stapel plate schijven, gevormd uit
membranen. Het golgi-szsteem geee eiwiten hun laatste aanpassingen en de juiste
vorm. Het snoert een blaasje af dat de eiwiten door het celmembraan brengt.
Verteringsenzzmen gaan door een afvoerbuisje en hormonen gaan door het
celmembraan in een bloedvat.
Energiecentrales van de cel: cellen hebben voor alle actviteiten energie nodig. .it is
ATP (een molecuul waarin je cel energie opslaatn. Mitochondriën geven de moleculen
energie.
Plantencellen:
Chloroplasten zijn organellen die specifek zijn voor planten en enkele eencelligen. Het zijn
ook wel bladgroenkorrels en zorgen dus voor fotosznthese. In de chloroplasten zit chlorofzl
waarmee ze lichtenergie opvangen en ATP-moleculen opladen. Chromoplasten zijn
kleurstofen in planten die andere kleuren geven zoals rood en geel. oorrels zonder kleur
noemen we amzloplasten. Chloroplasten, chromoplasten en amzloplasten het samen
plastden en komen niet voor bij dieren. .e verschillende plastden kunnen in elkaar
overgaan en dus veranderen. .enk maar aan het rijpen van een tomaat. Groen-rood.
Planten hebben ook een vacuole. .it is een zak met vacuolevocht waarin allerlei stofen zijn
opgelost. Jonge plantencellen hebben meerdere vacuolen. .oor veel water op te nemen
groeien de cellen vooral in de lengte en ontstaat één grote centrale vacuole: groei door
celstrekking. .oor organellen bewegen om de vacuole heen.
Paragraaf 3 transport bij cellen
Celmembranen: Cellen zijn door celmembranen gescheiden van hun omgeving.
Celmembranen bestaan uit een dubbele laag van fosfolipiden met eiwiten en cholesterol.
.e hzdrofobe staarten van de fosfolipiden zijn naar elkaar gericht en de hzdrofele koppen
bevinden zich aan de buitenkant. Aan de buitenkant van het membraan zijn er receptoren
(koolhzdraatketensn. Allerlei stofen uit de omgeving kunnen hechten aan de receptoren.
Receptoren hechten maar aan één bepaalde stof. Bindt een hormoon, bijvoorbeeld insuline,
aan een receptor dan leidt dit tot een hogere glucose opname. .e receptoren maken ook
verschil tussen lichaamsvreemd en lichaamseigen, belangrijk bij ziekteverwekkers en
transplantates. het verschil tussen bloedgroepen komt door verschillende receptoren in
rode bloedcellen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller GNKsamenvatting. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.