Biologie - ecologie
De dieren in een ecosysteem hebben een relatie. Dat betekent dat de dieren op een bepaalde
manier met elkaar in verbinding staan. Tussen populaties van verschillende soorten organismen
bestaan veel verschillende relaties. Een aantal relaties zijn:
- voedingsrelatie: De een eet de ander op (predatie en consumptie)
- Competitie of concurrentie: twee soorten overlappen in voedingspatroon, schuilplaats enz.
- Symbiose: een zeer nauwe samenwerken tussen twee soorten. Er zijn drie verschillende
soorten van symbiose.:
1. Mutualisme: beide soorten hebben voordeel van het samenwerken.
2. Commensalisme: één van beide soorten heeft voordeel van de symbiose, de andere vindt
geen voordeel maar ook geen nadeel.
3. Parasitisme: één van beide soorten, de parasiet, heeft voordeel en de andere soort een
nadeel.
De leefomgeving is de omgeving waarin een organisme leeft. De leefomgeving kan je beschrijven
aan de hand van biotische en abiotische factoren. Een ander woord voor de leefomgeving is
habitat.
- biotische factoren: Dit is de levende omgeving en hierbij hoger ook de niet-meer-levende
dingen, zoals een houtstronk.
- Abiotische factoren: onderdelen van de niet levende natuur, zoals temperatuur, vochtigheid,
bodemstructuur, licht, lucht, zuurgraad, enz.
Een soort is een groep organismen die met elkaar zouden kunnen voortplanten en vruchtbare
nakomelingen zouden krijgen. Het gegeven dat individuen van een soort sterk op elkaar lijken
wordt gebruikt om te bepalen tot welke soort een bepaald organisme hoort. Dit noemen we
determineren.
Een ecosysteem is een min of meer begrensd gebied waarbinnen abiotische en biotische factoren
een eenheid vormen. De term ecosysteem is door biologen verzonnen om aan te geven dan zo’n
gebied als een geheel functioneert, waardoor zich gedurende langere tijd een min of meer vaste
soortensamenstelling kan handhaven. Je spreekt van een ecosysteem wanneer je die kunt
herkennen aarde samenstelling van planten en dieren. Het grootste ecosysteem dat we kennen is
de biosfeer. Dit is de gehele laag om de aarde heen waarderen voorkomt.
Een ecosysteem is dan wel gesloten maar is toch afhankelijk van wat er in een groter geheel
gebeurd. Er zijn twee manieren om een ecosysteem in een groter geheel te plaatsen:
- de eerste is om te kijken naar de veranderingen van ecosystemen in de loop van de tijd.
- De tweede is om te kijken naar de relatie van ecosystemen met omliggende gebieden.
De samenstelling van het ecosysteem verandert ook door de tijd. Het begint met de pioniersoorten.
Dit zijn de eerste soorten in een ecosysteem. Pioniersoorten kunnen tegen barre omstandigheden,
toch gedijen ze in het ecosysteem. Er zijn maar weinig soorten die het er uithouden, dus veel kan
om opgegeten te worden lopen ze niet en er zijn geen concurrerende soorten. De populaties
groeien snel.
Pioniersoorten zwakken de barre omstandigheden af en na verloop van tijd zie je andere soorten
verschijnen. De koloniseren het gebied: ze gaan de stijd aan met de pioniersporten, de de
concurrentie niet aankunnen en verdwijnen. De nieuwkomers worden na verloop van tijd
verdrongen door weer andere soorten. Zo kan het eerste pioniersecosysteem uiteindelijk
veranderen in het meest stabiele ecosysteem dat er op het land is: het bosecosysteem. De
opeenvolging van levensgemeenschappen in een bepaald gebied heet successie. Het eindstadium
van de successie noemen we het climaxstadium. In een climaxecosysteem zijn de
voedselkringlopen gesloten en heersen biologische evenwichten.
Het verspreidingsgebied van een soort is het gebied waar een soort voorkomt. Zowel abiotische
als biotische factoren kunnen invloed hebben op de grootte van het verspreidingsgebied.
, Bij ecologie wordt er gekeken op organisatieniveaus. De niveaus zijn:
1. Ecosysteem
2. Levensgemeenschap
3. Populatie
4. Individu
5. Orgaanstelsel
6. Orgaan
7. Cel
8. Molecuul
Abiotische factoren hebben een optimum. Dat zijn de
gunstigste omstandigheden. Bij elk optimum hoort ook
een maximum en een minimum. Als de waarde van de
abiotische factor boven het maximum of minimum komt
dan sterft de soort. Deze minimale en maximale waarde
van aan abiotische factor waarbij een soort blijft leven
noemen we de tolerantiegrenzen.
In het ecosysteem waarin een organisme leeft zullen de
milieufactoren niet allemaal optimaal zijn. De factor
waarvan de waarde het verst weg ligt van de
optimumwaarde bepaalt de levenskansen. Dit is dan de
beperkende factor.
De biodiversiteit is het aantal soorten dat in een bepaald gebied voorkomt. Meestal wordt de
biodiversiteit als een maat voor de natuurlijkheid en de gezondheid van een ecosysteem gebruikt.
Hoe meer divers een gebied is, hoe natuurlijk. Dit geldt echter niet altijd.
Een populatie is het aantal individuen van één soorten dat voorkomt in binnen een bepaald gebied.
De populatiedichtheid geeft aan hoeveel individuen er leven in een bepaald gebied of oppervlakte
op een bepaald tijdstip. Vier factoren beïnvloeden de populatiedichtheid:
- het geboortecijfer: het aantal jongen dat per jaar geboren wordt.
- Het sterftecijfer: het aantal dieren dat per jaar doodgaat.
- Emigratie: het aantal dieren dat per jaar vertrekt en niet terugkomt.
- Immigratie: het aantal dieren dat van elders komt en zich permanent vestigt.
Als de populatiedichtheid in een ecosysteem voor langer tijd min of meer hetzelfde blijft noemen
we dit een biologisch evenwicht.
Het aantal individuen in een gebied kan je op twee manieren bepalen.
- steekproef nemen: de kwadrantmethode. Je zet een vierkant uit en telt daarin de organismen en
dat vermenigvuldig je met de gehele oppervlakte.
- Vangen merken en terugvangen: Je vangt een aantal dieren en merkt ze. De volgende dag of
week vang je weer hetzelfde aantal organismen. De verhouding tussen gevangen dieren en
gemerkte dieren moet dan gelen voor het gehele ecosysteem.
Met de volgende berekening is het totaal aantal dieren in een gebied te bepalen: onbekende
populatiegrootte / aantal gemerkt 1ste keer = totaal vangst 2de keer/ aantal gemerkt 2de keer,
ofwel: x : y = o : g (x = de onbekende populatiegrootte; y = totaal aantal gemerkte dieren; o =
aantal dieren dat de tweede keer is gevangen en g = het aantal teruggevangen gemerkte dieren).
Dieren worden op basis van wat ze eten ingedeeld in drie groepen:
- herbivoren: eten alleen plantaardig voedsel
- Omnivoren: eten plantaardig en dierlijk materiaal
- Carnivoren: eten alleen dierlijk materiaal
In een voedselweb worden de voedselrelaties weergeven. Dit is een vereenvoudigde weergave
van de werkelijkheid waaruit je snel kunt aflezen welke voedselrelaties er in een bepaalde
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller GNKsamenvatting. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.