Samenvatting van ontwikkelingspathologie
Ontwikkelingspsychopathologie = de wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe
psychische stoornissen ontstaan en zich ontwikkelen.
Psychische problemen = problemen die geen stoornissen zijn, maar wel zorgen voor lijden bij
het kind en ouders voor lastige opvoedingsvragen plaatsen.
Psychiatrie = medische discipline die zich bezighoudt met onderzoek, diagnose en behandeling
van psychische stoornissen.
Ontwikkeling van kind of jongere staat centraal
Wanneer spreken we van een psychische stoornis?
- Abnormaal verschijnsel = afwijken van een sociale norm
o moeilijk vast te stellen bij kinderen – nog ontwikkelen
- veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij betrokkene
o omgeving bijv. ouders
o jong kind kan ongemak en verdriet niet goed aangeven
- gedrag moet passen binnen psychopathologisch begrippenkader.
o Kind gedraagt ‘raar’ wanneer gevallen
o ‘gesnoept’ medicijnen ouders
Actueel gedrag is het product van: vroege ervaringen + de eisen die de huidige situatie aan het
kind stelt
Dynamisch gezichtspunt de betekenis van gedrag is altijd afhankelijk van: de situatie en de
leeftijd van het kind
Transactie wederzijdse beïnvloeding
Rol en taak van de opvoeders zijn niet los te zien van de opgave van het kind
Gezins- en systeembenadering veel indruk op interactie tussen opvoeders en kind… en
interactie tussen andere systemen
- Daarom systeemtheorie en gezinsbenadering van groot belang
Risico en beschermende factoren: nooit één oorzaak van gedrag: meerdere risicofactoren en
meerdere buffers of beschermende factoren
Preventie en behandeling binnen OPP veel nadruk op ontwikkeling
- Daarom ook veel aandacht voor preventie
3 dimensies van preventie – deze drie bepalen de kwaliteit van leven
- Feelings: hoe mensen zich voelen
- Functions: wat ze kunnen
- Futures: wat hun toekomstperspectieven zijn
Abnormaal gedrag: 7 kenmerken
1. Persoonlijk lijden kunnen jonge kinderen moeilijk aangeven
2. Dicfunctionaliteit van gedrag: wordt bij kinderen vaak zichtbaar in slecht preseren op
school
3. Irrationeel en onbegrijpelijk: voor de persoon zelf en voor de omgeving
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend, onconventioneel
6. Gedrag geeft anderen ongemakkelijk gevoel
7. Uitsluitingscriterium
,Het gedrag komt niet voort uit een cultureel aanvaarde reactie op een gebeurtenis
Cultuur en maatschappelijke omstandigheden kunnen de kans op het ontstaan van een
stoornis vergroten of verkleinen
Culturele normen en waarden kunnen de opvattingen van volwassenen over het gedrag van
kinderen beïnvloeden, en daarmee hun psychopathologie
Zuigelingensterfte komt in Nederland meer voor in grote steden en in gezinnen met een
migratieachtergrond. Dit heeft weinig met cultuur te maken maar wel met armoede. Cultuur is niet
statisch maar veranderd
HOOFDSTUK 2
2.2 Classificatie
Classificeren in vooral herkennen en onderscheiden van symptomen.
Basisprincipe van classificeren is beschrijving
De DSM-5 is een classificatiesysteem, al werk de titel de indruk dat het gaat om een ‘diagnostisch
handboek’. De school van de Nederlandse vertaling luidt dan ook: handboek voor de classificatie
van psychische stoornissen.
De tweede methode is CBCL (child behavior checklist) dit is een vragenlijst om de hoeveelheid en
de ernst van de symptomen te meten.
Classificatie is herkenning
Classificatie = onderscheid maken en indelen
- Classificatie: wat is er aan de hand?
- Diagnostiek: waarom is dit aan de hand en hoe is dat zo gekomen
DSM: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Hierin staan symptomen die de
stoornis beschrijven, zoals soort, aantal, mate, lijden en termijn. Ook heb je categorieën over de
stoornis.
- Van oorsprong vooral gericht op het beschrijven van de kenmerken van stoornissen bij de
gemiddelde volwassen man
- Emil Kraepelin wordt gezien als de grondlegger het moderne classificatiesysteem
- Internationaal gebruikt handboek
- 30 stoornissen over 20 categorieën
DSM werkt met het vaststellen van wel of geen stoornis. Gaat om observeerbaar gedrag. je hebt
het of je hebt het niet. Een beetje kan niet. In DSM-5 wordt voor het eerst onderscheid gemaakt.
Lichte, matige of ernstige vormen van een stoornis. Hoe meer symptomen, hoe ernstiger.
Kritiek:
- Weinig rekening met de culturele context
- Weinig rekening met genderverschillen
- De ontwikkelingscontext komt weinig aan de orde.
We moeten de mens met een stoornis individueel bekijken
,Dimensionale classificatie is een andere manier van classificeren: vaststellen in welke mate
iemand last heeft van bepaalde problemen
De score bij een bepaald kind wordt vergeleken met die van een normgroep: de gemiddelde score
van kinderen van dezelfde leeftijd, met dezelfde sekse en uit dezelfde cultuur.
Bij het vaststellen van een stoornis kan zowel bij het kind als bij ouders en hulpverleners leiden tot
generaliserend denken de stoornis wordt dan gelijkgesteld aan het kind
- Verschillen tussen kinderen met eenzelfde stoornis worden dan vaak minder snel gezien
- Zichzelf vervullende voorspelling
o Ik durf niet, want ik heb een angststoornis.
Tweedeling in probleemgedrag: bij het vaststellen van probleemgedrag wordt vaak onderscheid
gemaakt tussen twee categorieën
- Internaliserend
o Letterlijk: naar binnen gericht. Vooral de persoon zelf heeft er last van
o Voorbeelden: angst, depressie
o Meer bij meisjes
- Externaliserend
o Letterlijk: naar buiten gericht. Vooral de omgeving heeft er last van
o Voorbeelden: gedragsstoornissen, ADHD
o Meer bij jongens
Let op! Combinatie komt vaak voor en niet alle stoornissen passen in een van deze 2 categorieën
Diagnostiek
Diagnostiek: gebaseerd op theorie en interpretatie. Dit is de eerste stap naar hulpverlening. Na
diagnostiek volgt eventueel hulpverlening. Om tot eerste aanzet van een diagnose te komen, stel
je deze vier vragen:
- Wat is er met je gebeurd?
- Wat gaat je niet goed af en wat juist wel?
- Waar wil je naar toe?
- Wat heb je nodig?
Als je vaststelt of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog twee vragen:
- Hoe zeker ben ik van mijn zaak?
- Welke andere stoornissen lijken erop en kan ik die op grond van argumenten uitsluiten?
Dit is differentiaaldiagnose – een stoornis ten onrechte niet vaststellen, een verkeerde stoornis
vaststellen, een stoornis ten onrechte wel vaststellen: kan grote negatieve gevolgen hebben voor
het kind.
Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen met de stoornis die ik heb vastgesteld? –
comorbiditeit – zeker bij kinderen en jongeren is comorbiditeit eerder regel dan uitzondering. Een
kind met slechts een psychische stoornis of probleem is uitzonderlijk. Denk ook aan comorbiditeit
met lichamelijke problemen en sociale problemen
, Betrouwbaarheid van de informanten
Kind zelf
- Voordeel – kan valide info geven over eigen problemen en persoonlijkheid
- Nadeel – wel afhankelijk van leeftijd en cognitief niveau
Ouders
- Voordeel: kijken vaak anders tegen problemen aan
- Nadeel: bij sommige problemen is de info van het kind meer valide dan die van de ouder
Leerkrachten:
- Voordeel: meer gericht op schoolse vaardigheden
- Nadeel: school is vaak eerste vindplek
Artsen:
- Voordeel: Ze kijken vaak anders
- Nadeel: Omdat ze zich ook op lichamelijke klachten richten.
Epidemiologie – studie van de verspreiding van een stoornis
- In een bepaalde bevolkingsgroep
- In een bepaalde tijdspanne
- Op een bepaalde plaats
Prevalentie – hoe vaak een ziekte op een bepaald moment voorkomt in de populatie
Incidentie – het aantal nieuwe zieken of ziekten in een populatie over een bepaalde periode.
HOOFDSTUK 3 theorieën over ontwikkeling
1. Bio-ecologisch systeemmodel
2. Theorie over ontwikkelingsopgaven en opvoedingstaken
3. Theorie over risico- en beschermende factoren
4. Ontwikkelingstrajecten
Geld: eenzijdig redeneren in oorzaak en gevolg wordt afgewezen. Het gaat om wederzijdse
interactie. Ouders beïnvloeden kind en kind beïnvloed ouders.
Het bio-ecologisch model: Bronfenbrenner: wisselwerking tussen kenmerken en contexten.
1. Microsysteem – relaties van het kind met mensen uit zijn directe omgeving
2. Mesosysteem – relaties tussen verschillende microsystemen
3. Exosysteem – maatschappelijke systemen die via de microsystemen het kind (indirect)
beïnvloeden (kind is zelf geen onderdeel van dit systeem)
4. Macrosysteem – waarden, normen, wetten en regels. (een systeemlaag zonder mensen)
5. Chronosysteem – slaat zowel op het kind als op de veranderingen in de maatschappij
tijdens een bepaalde tijdsperiode.
Jongere, ouder, gezin, peergroup en school hebben allemaal een bijdrage van invloed bij bio-
ecologisch systeemmodel.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hedwichkooistra. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.27. You're not tied to anything after your purchase.