Koopkracht
We maken onderscheid tussen primair en secundair inkomen. Je kunt het
secundaire inkomen van een huishouden als volgt bepalen:
Primair inkomen - belastingen en premies + sociale uitkeringen en toeslagen =
secundair inkomen.
Primair inkomen:
● Primair inkomen is inkomen waarvoor een tegenprestatie wordt geleverd (je
levert bijv. arbeid in ruil voor loon).
● Er zijn vijf vormen van primair inkomen: loon, rente, huur, pacht en winst.
Belastingen en premies:
● Loonbelasting.
● Premies volksverzekeringen: afdrachten voor bijv. AOW (Algemene
Ouderdomswet).
Sociale uitkering en toeslagen:
● Inkomen zonder tegenprestatie (overdrachtsinkomen)
● Voorbeelden van uitkeringen: uitkeringen bij ziekte, ontslag of
arbeidsongeschiktheid.
● Voorbeelden van toeslagen: huur- en zorgtoeslag.
Secundair inkomen:
● Het secundair inkomen wordt ook wel besteedbaar inkomen genoemd.
De koopkracht van het loon wordt beïnvloed door inflatie. Door inflatie neemt je
koopkracht af: je kunt minder kopen met hetzelfde geld.
Naast inflatie, onderscheiden we hyperinflatie en deflatie:
Inflatie:
● De gemiddelde prijsstijging van goederen en diensten die consumenten
kopen.
● Het gevolg van inflatie is dat je met hetzelfde geld minder kunt kopen
(geldontwaarding)
● Er zijn verschillende oorzaken voor inflatie, bijv.
- Stijging van de lonen die vervolgens door bedrijven wordt doorberekend in de
verkoopprijzen.
- Stijging van de btw die wordt doorberekend in de prijs.
Hyperinflatie:
● Extreme (dagelijkse) prijsstijging.
● Hyperinflatie ontstaat doordat de centrale bank van een land grote
hoeveelheden geld creëert die niet in verhouding staan tot de economische
groei.
● Gevolg: verlies van koopkracht en verlies van vertrouwen in het geld (mensen
gaan over op ruilhandel).
Deflatie:
, ● Een gemiddelde prijsdaling van goederen en diensten die consumenten
kopen.
● Er zijn twee veel genoemde oorzaken voor deflatie:
- Door dalende productiekosten wordt de verkoopprijs verlaagd door bedrijven.
- Door te lage bestedingen (recessie), verlagen bedrijven hun prijzen (anders
worden hun producten niet verkocht).
● Wanneer mensen een daling van de prijzen verwachten, zullen ze aankopen
uitstellen. Gevolg:
- Bestedingen bij bedrijven nemen af.
- Er hoeft minder te worden geproduceerd.
- Er zijn minder mensen nodig om te produceren (het aantal banen neemt af).
- De werkloosheid neemt toe.
Inflatie wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gemeten met het
consumentenprijsindexcijfer (CPI). Het CBS berekent het CPI in drie stappen:
1. Eerst wordt voor elk product een enkelvoudig of partieel prijsindexcijfer
berekend.
2. Vervolgens krijgt ieder product een gewicht (wegingsfactor) dat aangeeft hoe
belangrijk dit product is in het consumentenpatroon van de gemiddelde
Nederlander.
3. Tot slot worden de enkelvoudige prijsindexcijfers m.b.v. de wegingsfactoren
samengevoegd tot een samengesteld gewogen prijsindexcijfer.
Het CPI is een samengesteld gewogen prijsindexcijfer:
● Samengesteld: de partiële of enkelvoudige indexcijfers van de verschillende
productgroepen worden samengevoegd tot één indexcijfer.
● Gewogen: het CBS bepaalt voor ieder product een wegingsfactor. De
wegingsfactor van een product geeft aan welk deel van het inkomen aan het
product wordt besteed. Hoe groter het aandeel, hoe zwaarder de
productgroep meetelt in de berekening van het CPI.
Door een stijging van de prijzen, kun je minder kopen met hetzelfde geld in euro’s.
De koopkracht van het nominale inkomen neemt af. Er is sprake van
geldontwaarding. We onderscheiden vier belangrijke begrippen:
Nominaal inkomen:
● Het inkomen gemeten in euro’s.
Reëel inkomen (koopkracht):
● De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Geldontwaarding:
● De geldontwaarding is gelijk aan de afname van de koopkracht.
● De waarde van het geld wordt minder omdat je minder kunt kopen met
hetzelfde geld.
Prijscompensatie:
● Een loonsverhoging om de gestegen prijzen te compenseren (de koopkracht
blijft gelijk).
● De lonen stijgen in procenten evenveel als de prijzen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller simonevangemeren. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.77. You're not tied to anything after your purchase.