Uitgewerkte leerdoelen van het vak Socialezekerheidsrecht dat wordt gegeven op de Juridische Hogeschool in het zevende blok van de kernfase. De leerdoelen zijn uitgewerkt aan de hand van de voorgeschreven literatuur, de hoorcollege's en de werkcollege's. Er worden dan ook regelmatig voorbeelden van...
De hoofdstukken die de juridische hogeschool voorschrijft: hoofdstuk 1, 4, 5, 6, 7
February 16, 2019
25
2018/2019
Summary
Subjects
socialezekerheidsrecht
sociaalzekerheidsrecht
k7
juridische hogeschool
socialezekerheidsrecht k7 juridische hogeschool
jhs
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Juridische Hogeschool (JHS)
HBO-Rechten
Socialezekerheidsrecht K7
All documents for this subject (18)
1
review
By: chomans • 2 year ago
Seller
Follow
ndaamen
Reviews received
Content preview
Leerdoelen Sociaalzekerheidsrecht
Literatuur
- Mr. H.C. Geugjes, Socialezekerheidsrecht begrepen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers,
nieuwste ( = zesde ) druk
- G.J.J. Heerma van Voss, Wetgeving sociaal recht 2018/2019, Den Haag: Boom Juridische
uitgevers
- Sociale Zekerheid en rekenen, versie september 2018, Juridische Hogeschool Avans Fontys,
beschikbaar via Blackboard.
- Uitleg kostendelersnorm, Juridische Hogeschool Avans-Fontys, beschikbaar via Blackboard
Week 1
De student kan aan het eind van deze week:
- de (historische) ontwikkeling van ons sociaal zekerheidsstelsel in grote lijnen schetsen;
Uitgangspunt van de Nederlandse sociale zekerheid is dat de overheid een belangrijke rol speelt
bij het opvangen van de verschillende sociale risico’s. We noemen dit kortweg de
verzorgingsstaat. De overheid heeft echter niet altijd een belangrijke rol gespeeld op het gebied
van sociale zekerheid. In 1901 ontstond de Ongevallenwet, die met name was bedoeld voor het
opvangen van de gevolgen van bedrijfsongevallen in de industrie. De Ongevallenwet was de
eerste sociale verzekering waarbij de overheid aan werkgevers de verplichting oplegde een premie
te betalen om op die manier werklieden in gevaarlijke bedrijven te verzekeren tegen de gevolgen
van bedrijfsongevallen. Voor de ‘behoeftigen’ bestond toen al de Armenwet uit 1854, waarbij de
overheid een zeer beperkte rol had. In 1929 trad de Ziektewet (ZW) in werking. Deze wet keerde
bij ziekte gedurende een aantal maanden een uitkering van 80% van het loon uit aan arbeiders in
vaste dienst. In 1939 werd de Kinderbijslagwet aangenomen, waarna er tot en met de Tweede
Wereldoorlog niet veel meer gebeurde op het gebied van sociale zekerheid.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de sociale zekerheid in een stroomversnelling, mede door
internationale verdragen zoals het EVRM en het ESH. De westerse landen zagen in de opbouw
van sociale zekerheid een middel om de voedingsbodem voor extreem-nationalistische of
fascistische ideeën tegen te gaan. Er werd erkend dat de plicht op de overheid rustte om de
bestaanszekerheid van de burger te garanderen. De voorstellen van de commissie-Van Rhijn in
1945, geïnspireerd op het ontwikkelde plan voor sociale zekerheid in Engeland, gaven een
positieve impuls aan dit nieuwe denken over sociale zekerheid. Dit leidde na de jaren vijftig van
de vorige eeuw in ons land tot een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid.
Het fundament van de sociale zekerheid is in de eerste plaats inkomenszekerheid bij
inkomensderving: Werkloosheidswet (WW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet
WIA) en de Algemene Ouderdomswet (AOW). Soms gaat het niet om een uitkering ter vervanging
van eerder inkomen, maar om een tegemoetkoming/bijdrage die de overheid verstrekt voor
bepaalde kosten: Algemene Kinderbijslagwet (AKW), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De waarborgfunctie - inkomenszekerheid - is een belangrijke pijler van sociale zekerheid.
Het ‘sociale minimum’, de ondergrens van de sociale zekerheid, vormt daarbij een kernbegrip.
Dit betekent dat de sociale zekerheid een inkomen op minimumniveau garandeert in de situatie dat
het inkomen lager is dan het geldende sociale minimum.
De grondgedachte van sociale zekerheid - collectiviteit en solidariteit - valt en staat bij de
maatschappelijke en politieke bereidheid gezamenlijk financieel bij te dragen aan behoud van het
stelsel. Om ervoor te zorgen dat men bereid is en blijft om het stelsel van sociale zekerheid in
stand te houden is in de loop der tijd steeds meer aandacht gekomen voor het weer aan het werk
helpen van uitkeringsgerechtigden en voor fraudebestrijding.
Lange tijd heeft de pijler van inkomenszekerheid met stip bovenaan gestaan als doelstelling van
sociale zekerheid. Veel minder woorden (en daden) werden gewijd aan het afdwingen van hulp bij
het vinden van werk. De re-integratie van arbeidsongeschikte werknemers is pas laat op gang
gekomen. De zogenoemde Wet verbetering poortwachter (Wvp), die als doel heeft zieke
werknemers zo spoedig mogelijk te re-integreren in eigen of ander passend werk, is pas vijftien
,jaar oud. Je ziet dus dat tot eind jaren tachtig de aandacht zich bij alle partijen richtte op het ‘recht
op uitkering’ Vanaf de jaren negentig wordt de focus verlegd, mede veroorzaakt door de crisis in
de jaren tachtig. Het uitgangspunt is sindsdien steeds meer ‘werk boven inkomen’ geworden.
Naast bezuinigingen op de uitgaven voor sociale zekerheid, midden jaren tachtig, zien we dat de
overheid zich op onderdelen heeft teruggetrokken en meer overlaat aan private partijen
(privatisering). In 1996 wordt een zieke werknemer niet meer vanuit een centrale ziekenkas
betaald, maar de individuele werkgever moet voor een bepaalde periode minimaal 70% van het
loon doorbetalen aan zijn zieke werknemer. De werkgever gaat ziekte van zijn werknemer hierdoor
meer in zijn portemonnee voelen.
Een werknemer was voorheen (verplicht) ziekenfondsverzekerd bij een inkomen onder een
bepaald bedrag. Verdiende de werknemer meer dan deze grens, dan moest hij zelf een
verzekering regelen bij een verzekeringsmaatschappij. Met de komst van de Zorgverzekeringswet
(Zvw) deed de marktwerking in de zorg haar intrede. Door marktwerking zou meer ruimte
ontstaan voor onderlingen concurrentie, waardoor de kwaliteit van de zorg zou verbeteren en de
kosten ervan zouden kunnen verminderen.
De zogenoemde ‘sociale partners’ hadden vroeger een grote rol in de uitvoering van de sociale
zekerheid. de werkgevers- en werknemersorganisaties (vakbonden) worden ‘sociale partners’
genoemd, omdat zij overlegpartners zijn in met name de Stichting van de Arbeid (STAR) en de
Sociaal-Economische Raad (SER). Deze organen zijn belangrijke adviesorganen van de overheid;
dit zogeheten ‘poldermodel’ brengt met zich mee dat adviezen van de STAR en SER leidend
kunnen zijn voor de inhoud van nieuwe wetgeving. Tegenwoordig behoort de uitvoering van de
publieke sociale zekerheid tot het publieke domein. Het UWV en de Sociale Verzekeringsbank
(SVB) zijn zogeheten ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen). De leden van de raad van het bestuur
van het UWV worden benoemd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW),
de sociale partners zijn niet meer vertegenwoordigd in het bestuur. Werkgevers- en
werknemersorganisaties hadden nog een adviesfunctie in de Raad voor Werk en Inkomen, maar
deze raad is per 1 juli 2012 opgeheven. Het tij lijkt echter te keren. Vanaf 2015 maken werkgevers
en vakbonden, samen met gemeenten, het UWV en bijvoorbeeld het ROC, in de 35 regionale
Werkbedrijven afspraken met als doel zo veel mogelijk mensen aan een baan te helpen.
De overheid doet tegenwoordig een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de
burger dan voorheen. Wijzigingen in de sociale zekerheid, die individuele gevallen tot
verstrekkende gevolgen kunnen leiden, worden veelaal door de wetgever gelimiteerd met een
beroep op de eigen verantwoordelijkheid.
Op het gebied van de uitvoering van de sociale zekerheid is decentralisatie een belangrijk begrip:
steeds meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden komen bij de gemeente te liggen in plaats
van bij de centrale overheid. De landelijke overheid stelt de hoofdlijnen van de regelgeving vast in
formele wetten. Op decentraal niveau worden deze wetten verder uitgewerkt in gemeentelijke
verordeningen, waarbij het wel zo is dat de centrale wetgever de grenzen aangeeft waarbinnen de
gemeenten moeten opereren. De gedachte achter decentralisatie is dat de gemeente kan
inschatten welke regelingen op lokaal niveau noodzakelijk zijn, dus dichter bij de burger staat, en
daardoor beter in staat is ‘maatwerk’ te leveren.
Anderzijds zie je dat op het gebied van handhaving en fraudebestrijding de teugels voor de
gemeenten strakker worden aangehaald. Zo legt de Wet aanscherping handhaving en
sanctiebeleid SZW-wetgeving (de ‘Fraudewet’) de gemeente een verplichting op om een boete op
te leggen in geval van bijvoorbeeld verzwegen inkomsten of een verzwegen samenwoonsituatie.
De gemeente heeft daarbij weinig discretionaire ruimte om af te zien van een boete. Door strenger
te sanctioneren zorgen we ervoor dat het draagvalk voor sociale zekerheid in stand blijft, zo is de
redenering.
Overzie je de ontwikkeling van de sociale zekerheid over de laatste vijftig jaar, dan zie je dus een
ontwikkeling van het recht van het individu op een uitkering naar het benutten van de
mogelijkheden die der persoon zelf heeft om de eigen broek op te houden en een bijdrage te
leveren aan de maatschappij. Daarbij is ook steeds meer oog gekomen voor handhaving van de
,regels, het tegengaan van oneigenlijk gebruik en het bestrijden van fraude. Door de koppeling van
bestanden (automatisering) vanaf de jaren tachtig in de vorige eeuw werd steeds meer zichtbaar
dat, naast de mensen die per ongeluk de regels overtreden, er ook mensen zijn die met opzet
misbruik van de sociale zekerheid maken. De roep om daartegen op te treden wordt steeds groter.
- de organisatiestructuur van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel beschrijven;
In de sociale zekerheid maken we een onderscheid tussen werknemersverzekeringen,
volksverzekeringen en sociale voorzieningen. Bij de zogenoemde werknemers- en
volksverzekeringen gaat het om verplichte verzekeringen. Bij een werknemersverzekering zijn
werknemers verzekerd. In de regel zijn dat personen die op grond van een arbeidsovereenkomst
werkzaam zijn. Bij een volksverzekering zijn alle ingezetenen van rechtswege verzekerd. Voor de
AOW geldt bovendien een opbouwsysteem: voor ieder jaar dat men vanaf de 15-jarige leeftijd in
Nederland woont, is de opbouw 2%. Voor de Zvw geldt in die zin een afwijkende regeling, dat niet
alle ingezetenen verplicht verzekerd zijn, maar voor iedere ingezetene de verplichting bestaat een
(private) verzekeringsovereenkomst af te sluiten.
Bij de sociale voorzieningen gaat het niet om een verplichte verzekering, maar om een voorziening
die betaald wordt uit de algemene middelen. Rechthebbende is iedere Nederlander en tevens de
niet-Nederlander die hier rechtmatig verblijft.
- de financiering van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel uitleggen;
De financiering van werknemersverzekeringen gebeurt doordat werknemers en/of werkgevers de
premie, gebaseerd op het loon van de werknemer, betalen.
Volksverzekeringen worden gefinancierd door iedereen die inkomstenbelasting betaalt. Werkt men
in loondienst, dan gebeurt dit door middel van de zogeheten loonheffing op het inkomen. Werkt
men als zelfstandige, bijvoorbeeld als zzp’er, dan krijgt men van de Belastingdienst een aanslag
over het inkomen.
Een sociale voorziening wordt betaald uit de algemene middelen (belastingopbrengst). Om die
reden is de AKW dan ook een sociale voorziening, hoewel deze wet kenmerken heeft van een
volksverzekering, met name op grond van de kring van verzekerde.
- onderscheid maken tussen werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale
voorzieningen;
Onder de werknemersverzekeringen vallen de WW, de WAO (arbeidsongeschikt voor 1 januari
2004), de Wet WIA (arbeidsongeschikt na 1 januari 2004) en de ZW.
Onder de volksverzekeringen vallen de AOW, de Wet langdurige zorg (Wlz), de Algemene
nabestaandenwet (Anw) en de Zvw.
Onder de sociale voorzieningen vallen de bijstand (Participatiewet) en de Algemene
Kinderbijslagwet (AKW). Dit zijn algemene regelingen. Daarnaast zijn er nog regelingen met een
bijzondere doelgroep, zoals de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Wet IOAW), de Toeslagenwet (TW), de Wet werk en
arbeidsondersteuning jong-gehandicapten (Wajong) en de Wmo. Maar ook de zorgtoeslag en het
kindgebonden budget kan men onder de sociale voorzieningen scharen, omdat ook deze
regelingen inkomensondersteuning bieden.
- aangeven hoe bezwaar en beroep is geregeld tegen besluiten op het terrein van de sociale
zekerheid.
De procedure begint met het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het
besluit, waartegen bezwaar bestaat, heeft genomen (artikel 6:4 lid 1 Awb). Voordat men zich tot
een administratieve rechter kan wenden, moet men namelijk eerst een bezwaarschriftprocedure
doorlopen (art. 6:13 Awb). Het is hierbij dus van belang dat je weet wie de uitvoerende instantie is
binnen de sociale zekerheid. Bij werknemersverzekeringen geschiedt de uitvoering door het UWV.
, Bij een volksverzekering geschiedt de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank (AOW, Anw),
de zorgkantoren (Wlz) en de zorgverzekeraars (Zvw). Bij de sociale voorzieningen in de uitvoering
meestal in handen van de gemeente (Pw, IOAW, Wmo), vaak door een aparte afdeling Sociale
zaken of een gemeentelijke sociale dienst (Dienst Werk en Inkomen). Ook het UWV en de SVB
voeren één of meerdere sociale voorzieningen uit: het UWV de TW en de Wajong, en de SVD de
AKW. Kijk voor een afwijkende beslistermijn in de bijzondere wet (lex specialis derogat lex genera-
lis). De bestuursrechtelijke wetten hebben allemaal dezelfde indeling, achterin de betreffende wet
zijn vaak de bepalingen opgenomen omtrent bezwaar en beroep.
Voorbeeld opdracht 3 werkcollege:
Beschrijf de procedure van bezwaar, beroep en hoger beroep tegen:
UWV
- Procedure begint met het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het
besluit, waartegen bezwaar bestaat, heeft genomen (artikel 6:4 lid 1 Awb). Dus bij het UWV.
Indieningstermijn: zes weken.
- Art. 6:13 Awb: Voordat men zich tot een administratieve rechter kn wende, moet men eerst een
bezwaarschriftprocedure doorlopen. Er geldt een afwijkende beslistermijn: dertien weken vanaf
laatste dag bezwaartermijn. Zie artikel 129 WW.
- Tegen de beslissing op het bezwaar staat vervolgens beroep open bij de bestuursrechter.
Beroep bij rechtbank binnen zes weken 6:7 Awb.
- Hoger beroep bij Centrale raad van beroep binnen zes weken 6:24 en 6:7 Awb.
SVB
- In beginsel gelden hiervoor dezelfde procedures als hiervoor bij de UWV procedure.
- Ook de SVB kent een afwijkende beslistermijn op bezwaar van 13 weken (zie bijvoorbeeld
artikel 52 AOW).
- Bij de gemeente geldt de reguliere beslistermijn op bezwaar. Dus zes weken, of 12 weken als er
gebruik wordt gemaakt. van een hoor- en adviescommissie. Zie artikel 7:10 Awb.
Week 2
De student kan aan het eind van deze week:
- uitleggen op welke wijze in het Nederlandse socialezekerheidsstelsel het risico wordt
opgevangen van kortdurende arbeidsongeschiktheid en hoe dit gefinancierd wordt;
Een werknemer is in beginsel verzekerd voor de ZW. Een werknemer is de natuurlijke persoon,
jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke
dienstbetrekking staat (art. 3 jo. 20 ZW). Het risico wordt opgevangen doordat alle werknemers zijn
verzekerd voor de ZW. De ZW wordt gefinancierd door de premies die de werkgever betaald.
Ziekte: uitgangspunten
• Ziektebegrip
Ongeschiktheid voor “zijn arbeid” als gevolg van ziekte, zwangerschap of bevalling. Je bent
niet in staat om de bedongen arbeid te verrichten.
• “Geen arbeid, geen loon”
Bij ziekte: geen arbeid tóch loon!
• Voor gewone medewerkers geldt:
loondoorbetaling en re-integrate
Het risico wordt neergelegd bij de werkgever, doordat hij dan zal investeren in goede
werkomstandigheden, zodat de werknemers niet ziek worden. Indien ze toch ziek worden zal hij ze, door
de loondoorbetalingsverplichtng, zo snel mogelijk re-integreren.
Ziekte voor “gewone werknemers”
Loondoorbetaling art. 7:629 BW
– 104 weken 70% van het loon doorbetalen;
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ndaamen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.92. You're not tied to anything after your purchase.