Hoorcolleges Sociaaleconomisch
Week 1: De relatie tussen economie en geschiedenis
Economie en geschiedenis
Wat is economische geschiedenis?
- De geschiedenis van de economieën van landen, provincies, regio’s, steden en dorpen
in specifieke periodes.
- De geschiedenis van organisaties: bedrijfsgeschiedenis (VOC, Shell) of institutionele
geschiedenis (overheidsinstellingen)
- De geschiedenis van industrieën (banken, textiel industrie)
- De geschiedenis van technologie (techniekgeschiedenis). Hoe waren de
technologische ontwikkelingen vroeger?
- Geschiedenis van consumptie (reclame, voedsel, kleding)
- Economische overheidsbeleid van een land, provincie of stad (crisesbeleid,
milieubeleid)
- Specifieke economische aspecten (huising, educatie)
- Het economisch gedrag van mensen op een individueel niveau. Hun motieven, keuzes
en strategieën.
- Levensstandaard, welvaart.
Economie
Wat willen economen weten?
- Hoe kan je de behoeftes en verlangens die mensen hebben tevreden stellen? Terwijl er
maar gelimiteerd of schaarse bronnen hebt.
Er zijn drie vragen die zij stellen.
- Wat is geproduceerd?
Kleding of aardappelen.
- Hoe is het geproduceerd?
Moet je een paard gebruiken of een machine?
- Hoe is de productie verdeeld onder de populatie?
Een percentage van het graan die gemaakt is door de boer moet
afgegeven worden aan de nobelman van wie het land is of een
percentage gaat naar de kerk.
Je hebt een micro- en macroniveau
- Microniveau: praten over de posities van mensen. Praten over specifieke markten
(alleen individuele markten, zoals aardappelen of brood)
- Macroniveau: de situatie van het land als geheel, de totale productie van alles.
Werkeloosheid, de totale investeringen van de middelen in het hele land.
Houd hier rekening mee: economen willen weten wat er op dit moment aan de hand is en
historici zijn geïnteresseerd in het verleden. Wat historici willen is veel meer dan de
economen.
,Economische methode
- Beschrijven wat er is gebeurd, aan de hand van de vragen die zij stellen.
Positivisme: objectieve kennis is mogelijk (deze methode komt uit de natuurwetenschappen).
Erg wetenschappelijk, maar erg moeilijk voor economen omdat mensen erg moeilijk zijn.
- Ze proberen algemene wetten te vinden die bruikbaar zijn in alle situaties. Ze zijn niet
geïnteresseerd in unieke individuele cases zoals historici.
‘Als dit gebeurt dan gebeurt altijd dit ook’
Model gebaseerde benadering
- Een model is een versimpeling van de realiteit en abstract.
- Het gevolg is dat deze modellen de realiteit moeten uitbeelden, maar dat zij niet de
realiteit zijn. Dat is de reden waarom economen vaak fout zijn, omdat de modellen te
simpel zijn en de realiteit te moeilijk. De realiteit doet dingen die niet in het model
terug te vinden is.
Deductieve methode
- Het gebruik van aannames om tot conclusies te komen.
‘Laten we aannemen dat dit gebeurt en dan dit met logische redenering
zal de uitkomst dit zijn’.
o Het grote probleem is wat als de aanname niet waar is,
dan is de uitkomst ook niet waar.
o Soms gebeuren er dingen die niet binnen de aannames
passen.
Economische aannames
Homo economicus:
1. Alle mensen zijn rationele wezens.
2. Hij is erg zelfzuchtig, voor zijn eigen belang. Het is logisch dat je geen dingen doet
die niet in je eigenbelang zijn.
3. Elk persoon heeft ongelimiteerde materialistische behoeftes en dingen die hij wil
hebben.
Er bestaan echter samenlevingen waar mensen minder zelfzuchtig zijn, bijvoorbeeld soldaten
die zichzelf opofferen voor hun landen.
Ceteris Paribus-clause: alle variabelen die niet geïncludeerd worden verwacht dat zij
constant blijven en niet veranderen.
- Als ik besluit om geld uit te geven of om geld te sparen dan heeft dit gevolgen voor
een land, maar je kan dit niet in een model benoemen.
- Bijvoorbeeld: een overheid wil de meer arbeiders, dan kan je mensen huren en zal de
werkeloosheid afnemen. Maar op dezelfde tijd kan er een oorlog uitbreken waarbij
fabrieken plat worden gebrand, wat zal er dan gebeuren met de werkenden? De
fabrieksarbeiders zullen hun baan verliezen.
Economen zullen zeggen: dit zit niet in het model! Dit hadden we niet
verwacht! Alle variabelen die niet constant blijven dat is waarom het
moeilijk is om de toekomst te voorspellen.
,Economische theorie
- Adam Smith: als je een vrije markt hebt, met veel bedrijven en veel consumenten en
geen barrières en bedrijven kunnen makkelijk een bedrijf beginnen, makkelijke
handel. Dan is er een onzichtbare hand die ervoor zorgt dat de vraag en aanbod perfect
gecoördineerd wordt.
Methodenstreit in de tweede helft van de 19e-eeuw
- Neoklassieke economen bouwden op deze ideeën van Smith en creërden algemene
wetten. Het beste voor de samenleving was om de economie met rust te laten en de
bedrijven te laten besluiten.
Positivisme: je kan alleen objectieve kennis hebben over wat er
gebeurd in de economie. Perfecte kennis over alles en aannemen dat je
tot bepaalde algemene wetten kan komen.
Deductief
Algemene wetten zijn altijd waar voor iedereen.
De ontwikkeling van theoretische modellen.
- Historische school
Historisme: kennis is subjectief, er zijn geen algemene wetten.
o Inductieve methode: je kijkt naar het verleden en je ziet
of er patronen aanwezig zijn die gebeuren als er ook
andere dingen gebeuren, misschien is er dan een wet
aanwezig. Je ziet wat er gebeurd in de realiteit.
o Zoeken naar algemene patronen in het verleden.
o Algemene wetten zijn gebonden aan tijd en plaats.
Het interessante van de Methodenstreit is dat als je kijkt naar het grotere werk van de
historische school, dan deden ze in feite economische geschiedenis. Ondanks dat ze de strijd
met de Neoklassieken verloren was dit het begin van de traditionele economische
geschiedenis.
Neoklassieke economen geloven in modellen en wetten, omdat de aannames waar zijn.
Het probleem met de historische school was dat het erg overtuigend leek, ze uiteindelijk niks
gedaan hadden. Zo hadden zij het economische verleden opgedeeld in fasen, maar dit werkte
niet goed. Ze deden wel erg veel historisch onderzoek, omdat zij dus zochten naar patronen en
economische ontwikkelingen in het verleden.
- Uiteindelijk zie je dat de professors van de historische school professors van
economische geschiedenis worden.
Traditionele economische geschiedenis
- Erg invloedrijk in de 20e-eeuw.
- Verzamelen van informatie en feiten.
- Focus op het narratief van historische gebeurtenissen en ontwikkelingen door het
gebruik van materiaal en gegevens. Ook interessant is dat de uitleggen die zij geven
vaak buiten de economie te vinden zijn, zoals in de cultuur.
- Niet op modellen gebaseerd.
- Getallen worden alleen gebruik als een illustratie op het verhaal.
, Bijvoorbeeld: het economische succes in de nederlandse republiek was
uitgelegd door de specifieke cultuur waarin Nederland zich bevond,
namelijk hard werken en sparen. In de 18e-eeuw gaat dit achteruit,
doordat deze waarden wegtrekken uit de samenleving.
o Echter meten zij deze ontwikkeling niet, zij zien alleen
de klachten in de samenleving. Het blijkt echter met
metingen dat het in de 18e-eeuw juist wel goed ging.
Neoklassieke perspectieven op economie
1. Wat ze zeggen is dat de markt perfect werkt. Vraag en aanbod veranderen de
prijsmechanismen en dit resulteert in een optimaal equilibrium.
Alle actoren focussen op zelf-interesse > bedrijven willen hun winst
maximaliseren en consumenten proberen hun voordelen te
maximaliseren. (dit is een aanname)
Werkeloosheid leidt tot een verlaging van de lonen, en een groeiende
vraag naar arbeid, dus er is geen werkeloosheid probleem in de wereld.
2. Wanneer de economie vertraagt en het prijsniveau verlaagt door een surplus aan
aanbod zullen de hoeveelheid goederen die gevraagd worden weer omhoog gaan naar
een beweging van equilibrium. Bedrijven zullen dan weer evenveel produceren als
mensen consumeren.
Als je een perfecte markt hebt en alles soepel gaat zal een economische
crisis zichzelf oplossen. Je hoeft niet in te grijpen. Dus de overheid
hoeft niks te doen.
De functie van de overheid is: de beveiliging van de publieke orde,
eigendomsrechten en contracten. Het creëren van goede
omstandigheden voor de markt.
Neoklassieken I: Concurrentie
- Als je een vrije markt hebt dan zullen bedrijven met elkaar concurreren. Zij
produceren goederen met een lage kost en verkoopprijs, zij zijn ‘de besten’ alleen de
beste bedrijven blijven overeind, want zij zijn het meest efficiënt. De kosten zijn laag
en de productie hoog.
Laten we kijken in de echte wereld: de gilden, daar was geen vrije
markt. Er waren veel bedrijven die traditionele successie hadden, zoals
boeren waarbij het in de familie blijft.
- Perfecte concurrentie tussen bedrijven: maar er zijn ook monopolies, zoals de VOC en
kartels waarbij bedrijven met elkaar samenwerken en eenzelfde prijs hanteren zodat er
niet geconcurreerd kan worden.
- Het doel van het bedrijf is het maximaliseren van de winst, dit kan in het verleden zo
zijn geweest, maar nu worden beslissingen genomen door het management. In de 20e
eeuw waren veel eigenaren niet in het management, het waren aandeelhouders. Als je
een manager bent en je maakt een slechte beslissing dan is dat slecht voor de
aandeelhouders, maar jij wordt nog steeds uitbetaald.
Het neoklassieke model gaat over korte-termijn winstmaximalisatie, op deze manier blijf je
overleven. Maar soms is het op de korte-termijn winstgevend, maar op de lange-termijn
vreselijk.
- Beurkoersen zijn gebaseerd op dividend en niet op marktwinsten.
,Marktactoren zijn rationeel en verwerken alle marktinformatie adequaat.
- Er is dus geen marktpaniek veroorzaakt door nieuwe informatie en geen irrationele
managementwijze.
Op de korte termijn, kan de vrije markt zich aanpassen aan alle veranderende
omstandigheden.
- Ze kunnen niet laten zien wat de equilibrium is.
- Neoklassieken hebben weinig ideeën over de economische situatie tijdens een
aanpassingsproces naar een nieuw equilibrium.
Keynesiaanse perspectieven op de economie
- Het ‘goede’ ding is dat je dus niets hoeft te doen en de markt perfect is. Maar de crisis
van de jaren 30 verdween maar niet, dus kwam Keynes met zijn Algemene Theorie.
Keynes
- De markt functioneert niet altijd perfect (revolutie zit in deze gedachte!)
- Werkeloosheid houdt aan door te weinig aanpassingen in het loon (niet flexibele
arbeidsmarkt) > vraag naar arbeid blijft laag.
- Neergang van de economie doordat er te weinig vraag is en doordat consumenten zich
oncomfortabel voelen en geld beginnen te sparen. Dit draagt alleen maar meer bij aan
de crisis. Je ziet dat de prijzen zullen dalen, hierdoor wachten consumenten tot de prijs
extreem laag is voordat ze iets kopen.
Dit draagt alleen maar bij aan de crisis.
Een oplossing: de overheid kan de economie stimuleren door overheidsuitgaven te doen. Dit
zorgt voor een hogere vraag (bedrijven gaan weer investeren, meer machines en fabrieken) >
gaan meer arbeiders inhuren > toename in lonen en consumptie van arbeiders.
- Crisis is opgelost.
Econometrie
- Hoe sterk moet de overheid interveniëren in de economie? Voor deze vraag maakten
zij econometrische modellen en probeerden door het gebruik van deze modellen,
gebaseerd op historische data, voorspellingen te doen over de toekomst.
- Economen begonnen zich te interesseren in historische data. Er was dus een groeiende
vraag naar data.
Een revolutie begon met de nieuwe economische geschiedenis (of cliometrie,
econometrische geschiedenis, historische economie)
- Zij gebruikten neoklassieke theorie door econometrische modellen te gebruiken voor
historische casussen.
- Waren niet geïnteresseerd in economische theorie.
Tentamen: de verschillen tussen klassieke economen, neoklassieke economen, traditionele
economische geschiedenis, nieuwe economische geschiedenis.
Familieboom van economische theorie en economische geschiedenis is te zien op de
powerpoint. Je ziet hoe zij op elkaar hebben ingewerkt.
, Nieuwe economische geschiedenis
Karakteristieken
- Op de vraag gebaseerde historisch onderzoek. Ze formuleerden eerst de vraag en
gingen dan bronnen bij de vraag zoeken.
- Uitgebreid gebruik van neoklassieke economische theorie waaruit concepten,
modellen en hypotheses kwamen.
- Noodzakelijke omstandigheid is het meten / kwantificeren van economische
historische variabelen: erg kwantitatieve benadering.
Voorbeeld:
Robert Fogel en zijn studie over de spoorwegen in Amerika (volledig voorbeeld staat in het
boek van Drukker)
Conrad en Meyer
- Keken naar het slavensysteem in de Verenigde Staten op een economische manier en
probeerden alles te meten. Zij kwamen erachter dat slavernij voor de burgeroorlog
winstgevend en efficiënt was geweest.
- Fogel en Engerman bevestigden dit en toonden aan dat slaven beter gevoed waren dan
gewone arbeiders.
Hier is ook kritiek op geweest, ook te lezen in het boek van Drukker.
Economische groei: toename van het bruto nationaal product (BBP of GDP)
- De basis meting om de hele economie te beschrijven. Als een economie het goed doet
dan neemt de BBP toe. Dat is economische groei.
- Economen gebruiken veel verschillende namen voor hetzelfde ding:
Nationaal product: opsomming van het vermogen van de
productiefactoren die in bezit van inwoners van een land.
Binnenlands product: het vermogen van alle beschikbare
productiefactoren die aanwezig zijn in een land.
o Het verschil is dat sommige mensen aandelen hebben
van bedrijven buiten Nederland. Het geld die ze hieraan
verdienen is deel van het nationale product, maar niet
van het binnenlandse product.
Nationaal inkomen: opsomming van alle inkomens in een land.
Alles dat geproduceerd is, is inkomen. Mensen produceren en verkopen voor inkomen. Als je
veel produceert kan je met dat geld de arbeiders, lonen, rente, huur betalen. Ook kan je winst
hebben. Alle productiewaarden resulteren in beloningen van de productiefactoren.
- Loon
- Rente
- Huur
- Winst
Historische nationale rekeningen: bepalen hoe groot de economie is.
- Vergelijkend onderzoek met andere landen.
- Het meten van het binnenlands product, het nationale inkomen en de totale
consumptie.
- Doel: een erg lange periode, zo lang mogelijk.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller myrthef. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.35. You're not tied to anything after your purchase.