100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Sanctierecht - Master Strafrecht $11.33   Add to cart

Summary

Samenvatting Sanctierecht - Master Strafrecht

 111 views  3 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Uitgebreide samenvatting van het boek - en dus alle literatuur - van het vak Sanctierecht. Alle hoofdstukken van het boek samengevat.

Preview 4 out of 52  pages

  • Yes
  • February 25, 2019
  • 52
  • 2018/2019
  • Summary
avatar-seller
Ons Strafprocesrecht - Sanctierecht




SANCTIERECHT
HOOFDSTUK 1 HISTORISCHE EN THEORETISCHE ACHTERGRONDEN VAN HET
SANCTIESTELSEL
1.1 Inleiding
Een zaak van 1584 wordt vergeleken met een zaak uit 2003. Het verschil tussen beide zaken is de bestraffing. De
overeenkomst tussen beide zaken is het oogmerk van generale preventie. De uitwerking van beiden zaken verschilt
aanzienlijk. (1) Het vonnis van 1584 is wreed, (2) voorwerp van bestraffing is veranderd: van lichaam naar vrijheid, (3) in
het vonnis van 1584 beschrijft de rechter hoe de straf moet worden uitgevoerd: hedendaags gebeurt dit niet, (4) het
spiegelend karakter: waarmee het feit is gepleegd, wordt als eerst verminkt, (5) vroeger werd de straf ondergaan voor een zo
ruim mogelijk publiek: tegenwoordig wordt de straf in beslotenheid ondergaan. Het sanctierecht is cultuur- en tijdgebonden.
1.2 Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1800
In 1764 verscheen het traktaat van Beccaria (dei delitti et delle pene) waarin hij zich verzette tegen weinig rationele
processen van straftoemeting en de willekeur en wreedheid van de strafpraktijk onder het Ancien Regime, een
schavotcultuur. Door het gebrek aan straftoemetingsregels had de rechter een grote mate van vrijheid, wat corruptie,
ongelijkheid en bevoordeling in de hand werkte. Het traktaat vormde een pleidooi voor een strafrechtspleging die op
rationele beginselen berust, zoals gelijkheidsbeginsel, legaliteitsbeginsel en de beginselen van subsidiariteit en
proportionaliteit.
In 1791 sprak de rechter door de wetgever gefixeerde straffen per delict uit.
In 1809 kwam het ‘Crimineel Wetboek voor het Koningrijk Holland’ tot stand, geïnspireerd op de Verlichtingsidealen. De
rechter kreeg discretionaire bevoegdheden en daarmee ruime mate van straftoemetingsvrijheid, maar binnen de wet.
Op initiatief van Koning Lodewijk Napoleon verdween de mogelijkheid tot tentoonstellen van het lichaam van de
veroordeelde. Deze wijziging illustreert de toenemende weerstand tegen de openbaarheid en het lijfelijk karakter van
straffen.
Door inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Franse keizerrijk werd de Franse Code Pénal van 1810 ook in
1811 in NL geldend. Dit betekende in veel opzichten een teruggang. De straftoemetingsvrijheid van de rechter was veel
beperkter en strafsoort was in de regel per delict bepaald. Als de rechter al de keuze had de omvang van de straf te bepalen,
was hij veelal gebonden aan bijzondere minimumstraffen. De doodstraf bleef gehandhaafd, tenuitvoerleggingen waren
wreed, zoals de guillotine.
In de loop van de 19e eeuw vond een ontwikkeling plaats: van lichaamsstraffen, naar vrijheidsstraffen en besloten
bestraffing i.p.v. publiekelijk. De vrijheidsbenemende straf werd belangrijker.
1.3 Vrijheidsbeneming als straf
In de loop van de 19e eeuw werd vrijheidsbeneming een belangrijke strafsoort, als middel (i.p.v. als doel): het verblijf werd
vooral dienstbaar gemaakt aan de disciplinering van de veroordeelde. Volgens het onderzoek van John Howard waren de
gevangenissen er slecht aan toe: koude stinkende en vochtige lokalen. Howard was voor een stelsel van eenzame opsluiting:
voor orde en discipline. Eenzame opsluiting zou de basis vormen voor zelfinzicht en inkeer van de gedetineerde.
[Stelsel 1]: Pennsylvania of Philadelphia-stelsel: gedetineerden verbleven dag en nacht in afzondering en de enige
lectuur was de Bijbel. Accent in de bestraffing lag hier niet op het lichaam, maar de vrijheid. Deze vorm van eenzame
opsluiting vormt een radiale illustratie van het miskennen van het sociale karakter van de mens.
[Stelsel 2]: Auburn-stelsel: gedetineerden waren gedurende de nacht afgezonderd, maar konden overdag samen
eten, werken en lunchen. Hierbij gold wel een zwijgplicht: elke vorm van communicatie was verboden op straffe van
sancties als zweepslagen en kromsluiting in de boeien.
[Stelsel 3]: Ierse/progressieve gevangenisstelsel: puntenstelsel: de gedetineerden kunnen graden van vrijheid
verdienen. De gedetineerde bracht eerst een aantal maanden in eenzame opsluiting door, waarna hij werd overgeplaatst in
een regime waarin hij overdag met andere gedetineerde arbeid verrichtte. Er was ook een tussenstadium, waarin de
gedetineerden konden wennen aan de vrijheid. Als deze fase goed werd doorlopen, werd de gedetineerde in vrijheid gesteld.
In 1840 vond discussie in NL plaats over invoering van het cellulaire stelsel: er was onzekerheid over de effecten
van langdurige eenzame opsluiting. Het Genootschap tot Zedelijke verbetering der Gevangenen (Reclassering) was
voorstander van het cellulaire stelsel: criminele besmetting zou worden voorkomen en de veroordeelde kan tot zelfinkeer
komen. In 1851 was de rechter bevoegd om eenzame opsluiting op te leggen. Er werd gekozen voor het eerste stelsel
[Pennsylvania], maar dan gematigd: de gedetineerde zou ten minste zesmaal daags worden bezocht.
Grenzen werden opgerekt: eenzame opsluiting werd voor langere periode mogelijk.
1.4 Het sanctiestelsel van het Wetboek van Strafrecht van 1881
Het sanctiestelsel van 1881 wordt gekarakteriseerd a.d.h.v.:
1. Relatief mild
1

,Ons Strafprocesrecht - Sanctierecht


 Sober sanctiestel zonder onterende straffen. Volgens minister Modderman onteerde het misdrijf en niet de straf.
Beperkt aantal straffen, omdat men de overtuiging had dat bepaalde straffen niet in een beschaafd strafstelsel thuishoren.
Ook doodstraf keerde niet terug. Principiële, praktische, juridische en godsdienstige argumenten tegen de doodstraf, volgens
minister Modderman: doodstraf is niet effectief, afschrikkende werking is beperkt en niet nodig voor onschadelijk maken
van misdadigers – hiervoor bestond de levenslange gevangenisstraf – proportionaliteit werd uit het oog verloren en het was
onherstelbaar en theologisch gezien niet ondersteund.
2. Overzichtelijk
 Het beperken van het aantal straffen om de onderlinge vergelijkbaarheid van straffen te bevorderen. Daarmee werd
beoogd een goede verhouding tussen de opgelegde straf en de ernst van het feit te handhaven. Het strafstelsel bestond uit drie
hoofdstraffen (1) gevangenisstraf, (2) hechtenis en (3) geldboete. Gevangenisstraf was voor opzettelijk begane misdrijven,
hechtenis en geldboete voor overtredingen en culpoze misdrijven. Hoofdstraffen konden niet worden gecombineerd: dit gaat
tegen de aard van vrijheidsbeneming en geldboete. Naast hoofdstraffen, kon de rechter bijkomende straffen opleggen –
alleen i.c.m. een hoofdstraf – (bijvoorbeeld: ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring, plaatsing in een
rijkswerkinrichting en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak) die de overzichtelijkheid niet ten goede kwam.
3. Centrale rol voor de vrijheidsstraf
 De centrale plek voor de vrijheidsstraf hing samen met het geloof in het stelsel van cellulaire tenuitvoerlegging.
Discussiepunt betrof wat de voorkeur verdiende: volledig cellulaire tenuitvoerlegging of progressief stelsel. Het progressief
stelsel zou alleen geschikt zijn voor straffen van 5 jaren of meer en het was wenselijk dat de gedetineerde langer zou worden
afgezonderd. Straffen van 5 jaren of minder werden geheel in afzondering ondergaan en van langere straffen de eerste 5
jaren. Minister vond het gevaarlijk om deze periode van 5 jaren uit te rekken, omdat onduidelijk was welke gevolgen zeer
langdurige opsluiting op lichaam en geest zou hebben.
Uitzonderingen werden gemaakt voor jeugdigen onder 14 jaren, ouderen boven 60 jaren en voor gedetineerden die na
geneeskundig onderzoek ongeschikt werden bevonden.
Zwaarste straf – gekozen door minister Modderman – was de levenslange gevangenisstraf, die in beginsel niet deugde,
maar met oog op bescherming van de samenleving niet kon worden gemist.
Modern element: de voorwaardelijke invrijheidstelling: doel was de overgang van detentie naar vrijheid te verlichten en uit
kostenoverwegingen. De v.i. kon plaatsvinden nadat de veroordeelde driekwart van zijn straftijd en ten minste 3 jaren in de
gevangenis had doorgebracht. Bij slecht gedrag/in strijd met de voorwaarden, kon de v.i. worden herroepen.
4. Nadruk op straffen (niet op maatregelen): eensporig
 Het sanctiestelsel van 1881 was een (eensporig) strafstelsel. De enige maatregel was plaatsing in een
krankzinnigengesticht (thans: art. 37 Sr) op basis van doelmatigheidsoverwegingen: praktisch als de rechter over een zaak
oordeelt, kan meteen de plaatsing gelasten. De maatregel als sanctiesoort was geen principiële keuze.
5. Belangrijke rol voor de strafrechter bij de straftoemeting
 Tot 1881 waren op bepaalde feiten hoge minimumstraffen gesteld, waarbij slecht verzachtende omstandigheden of
gratie de straf kon verminderen. Het nieuwe wetboek kende de rechter grote mate van straftoemetingsvrijheid toe. De rechter
had wel een ruime bandbreedte door het stelsel van bijzondere strafmaxima en een algemeen, zeer laag strafminimum (een
dag gevangenisstraf). De wetgever kon niet in alle gevallen op voorhand voorzien. Volgens de toenmalige regering zou door
het vertrouwen dat in de rechter was gesteld, het ‘peil der justitie’ toenemen. Het vertrouwen in het rechterlijk oordeel,
toekennen van straftoemetingsvrijheid, vormt een van de pijlers van het sanctiestelsel van 1881.
1.5 Theoretische achtergronden
1.5.1 (Neo-)klassieke strafrechtvaardigheidstheorieen
Volgens klassieke strafrechtvaardigingstheorieën (van Rousseau en Beccaria) bestaat een rationele grondslag voor het
straffen; het sociaal contract. De vrijheid van de individuele burger is het uitgangspunt. Burgers leveren een deel van hun
persoonlijke vrijheid in bij de gemeenschap in ruil voor bescherming tegen inbreuken op hun rechten en vrijheden door
anderen. Straf is een middel, waarmee het maximum aan geluk voor een maximaal aantal mensen kan worden gerealiseerd.
Doel van bestraffing is in het bijzonder om de dader te beletten om zijn medeburgers niet verder te benadelen en om
medeburgers af te schrikken strafbare feiten te begaan.
De klassieke strafrechtstheorie staat in het teken van preventie: relatieve strafrechtstheorie: de grondslag van en
de rechtvaardiging voor het straffen wordt gezocht in het te verwachten toekomstig effect ervan. Het uitgangspunt is dat straf
een middel kan zijn tot beïnvloeding van het gedrag van burgers. De mens maakt als ‘homo economicus’ een rationele
afweging tussen de voordelen en nadelen die eens strafbaar feit oplevert. Het nadeel van de straf dient groter te zijn dan het
voordeel dat het delict met zich meebrengt – volgens de utilistische stroming van Jeremy Bentham.
Volgens Beccaria dient de strafbedreiging niet hoger te zijn dan noodzakelijk is voor preventie. De wet is
dientengevolge niet alleen een instrument ter borging van de veiligheid van de samenleving, maar ook een waarborg ter
voorkoming van wrede, ongelijke en onvoorspelbare bestraffing.
De absolute strafrechtstheorie is van oudsher dominant: de grondslag en rechtvaardiging voor het straffen wordt
gezocht in het vergelden van de schuld (i.p.v. een potentieel toekomstig effect). Immanuel Kant hing deze
(retributivistische) benadering aan: hij gaat uit van een zuiver absolute strafrechtstheorie: iemand wordt gestraft, omdat er
2

,Ons Strafprocesrecht - Sanctierecht


misdaan is. Vergelding is het categorisch imperatief: zelfs als de wereld vergaat, dient gestraft te worden als uitdrukking
van de rechtvaardigheid, ongeacht het effect. De strafmaat dient volgens Kant te worden afgestemd op de ernst van de
misdaad en niet op de gevolgen van de straf. Straf is een morele of noodzakelijke reactie op hetgeen is misdaan. Ook Kants
theorie gaat uit van het maatschappelijk verdrag en rechtsbeginselen, zoals legaliteitsbeginsel.
In de 19e eeuw bouwde Hegel voort op vergelding als grondslag, maar liet de theorie van het maatschappelijk
contract los = de neo-klassieke strafrechtstheorie. De strafmaat wordt bepaald a.d.h.v. proportionele schuldvergelding.
Hierbij is een bovengrens van de straf: niet meer leed mag worden toegevoegd dan verantwoord is gezien de ernst van het
feit en de schuld van de dader.
1.5.2 De moderne richting
Aan het einde van de 19e eeuw dacht men anders over de rechtvaardiging en het nut van straffen. Von Liszt, Prins en van
Hamel waren voortrekkers van de Moderne/Nieuwe Richting. De nieuwe gedachtegoed week op de volgende punten van
de (neo-)klassieke richting. (1) De theorieën berustten niet meer op de leer van het sociale contract, maar de
noodzakelijkheid om de samenleving te beveiligen. (2) Een meer wetenschappelijke benadering werd aangehouden waarbij
geneeskunst, biologie en sociologie moesten verklaren waarom een dader een misdrijf had begaan. De strafrechtelijke reactie
moest worden afgestemd op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader, om recidive te voorkomen.
De nadruk kwam te liggen op de doelmatigheid van de strafrechtspleging, waardoor de klassieke beginselen
(legaliteit, geen straf zonder schuld en proportionele vergelding) minder vanzelfsprekend werden. In de klassieke theorie
waren de rechten van het individu jegens de Staat dominant. De Moderne Richting benadrukt juist collectieve bescherming
tegen gevaarlijke personen. De straf is primair een instrument van sociale controle – défense sociale volgens Prins – en niet
een morele reactie op verwijtbaar handelen.
Er werd onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën daders met het oog op differentiatie in
strafrechtelijke reactie: (a) er zijn gelegenheidsmisdadigers en (b) gewoontemisdadigers. (a) gelegenheidsmisdadigers
worden door externe omstandigheden gedreven tot misdaad. (b) gewoontemisdadigers (beroeps) vertonen door innerlijke
drang deviant gedrag. Onverbeterlijke gewoontemisdadigers moeten onschadelijk worden gemaakt door langdurige
vrijheidsbeneming. Voor gelegenheidsmisdadigers werkt de korte vrijheidsstraf contraproductief (voorwaardelijke
veroordeling zou een optie kunnen zijn).
1.6 Ontwikkelingen van het sanctiestelsel vanaf 1900
1.6.1 Ontwikkeling van voorwaardelijke modaliteiten en maatregelen
De Moderne Richting heeft een aantal ontwikkelingen in de 20 e eeuw tot gevolg gehad. In 1905 werd een bijzonder
sanctiestelsel voor jeugdigen geïntroduceerd. Niet vergelding, maar verbetering van het gedrag met een pedagogisch
oogmerk stond centraal. In 1915 werd de voorwaardelijke veroordeling ingevoerd: de tenuitvoerlegging kon worden
voorkomen en/of bijzondere voorwaarden kon worden gesteld. Dit bood een belangrijk kader voor een persoonsgerichte
strafrechtelijke reactie. Ook vonden ontwikkelingen plaats op het gebied van de voorwaardelijke invrijheidstelling, waarbij
de reclassering een rol kreeg ter toezicht op naleving van de bijzondere voorwaarden. De voorwaardelijke modaliteiten
betekende een andere manier van straffen: van externe dwang naar vorm van zelfdwang: de veroordeelde moet zich aan
bepaalde gedragsvoorschriften houden. Als hij deze niet naleeft, dan kan alsnog externe dwang worden uitgeoefend:
tenuitvoerlegging.
Een andere ontwikkeling is de opkomst van de maatregel als een tweede spoor in ons sanctiestelsel. In het wetboek
van 1881 bestond al de mogelijkheid tot plaatsing in een krankzinnigengesticht, maar dit was voornamelijk doelmatigheid.
Er was nog geen sprake van een tweesporenstelsel. In 1925 en 1928 werd de terbeschikkingstelling van de regering (TBR)
ingevoerd: een maatregel ter beveiliging van de samenleving, waarbij de veroordeelde onder dwang wordt opgenomen in een
inrichting o.b.v. een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens waardoor niet/verminderd
toerekenbaar. Deze ontwikkeling sluit aan bij het gedachtegoed van de Moderne Richting.
1.6.2 Nieuwe stromingen en denkbeelden over straffen
Onder invloed van de Moderne Richting was speciale preventie - i.d.z.v. heropvoeding - een centraal doel: de straffen waren
milder, voorwaardelijke veroordeling, meer geldboetes, korte onvoorwaardelijke vrijheidsstraf werd minder toegepast en
door reclasseringsrapportages werd rekening gehouden met straf verminderende omstandigheden. Ook tenuitvoerlegging was
milder: geen cellulaire opsluiting, maar gemeenschappelijk. Jaren 30 ontstond onvrede over het milde strafklimaat. Na de
WO II kwamen politieke gevangenen, die normaliter niet in de gevangenis zouden belanden. Hun ervaringen waren een
stimulans voor vernieuwingen voor het gevangeniswezen. In 1953 werd de Beginselenwet gevangeniswezen ingevoerd:
gestreefd werd naar een verbinding tussen cellulaire tenuitvoerlegging en gemeenschap en de voorbereiding van de terugkeer
in de samenleving = opvoedingsgedachte & aandacht voor de persoon van de dader = Utrechtse School. De dader
onderscheidt zich van anderen door de missedaad die hij heeft gepleegd. Later beoogde de Utrechtse School de machteloze
verdachte te beschermen tegen de machtige overheid. Dit ging gepaard met een pleidooi voor tegenspraak. Onder andere
door Kelk heeft dit bijgedragen tot een klachtrecht voor gedetineerden in 1977. Hulsman vergeleek de vergeldingsgedachte
met het heksengeloof en pleitte voor afschaffing van het strafrecht – abolitionisme. Hij was voorstander van
conflictoplossing: zoveel mogelijk moet schade worden hersteld = herstelrecht/ restorative justice. Uitvloeisel hiervan is
de hedendaagse schadevergoedingsmaatregel. (School van) Vrij, Van Veen, Mulder en Enschedé waren voor een meer
3

, Ons Strafprocesrecht - Sanctierecht


functionele benadering van het strafrecht: het strafrecht is een instrument waarmee crimineel-politieke doeleinden kunnen
worden bereikt, bijvoorbeeld economisch strafrecht en ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De gedachte van vergelding wordt niet vergeten: volgens Knigge is straffen vergelding. Jonkers meent dat een
fundamenteel en intrinsiek verband bestaat tussen de misdaad en de straf. Grond voor bestraffing is vergelding van het
onrecht en de schuld. Vergelding is noodzakelijk, maar niet voldoende grond. Een legitiem en geschikt strafdoel moeten
worden nagestreefd, zoals norminprenting, beveiliging, resocialisatie, voorkomen van eigenrichting en conflictoplossing.
Jonkers maakt ook onderscheid tussen drie niveaus: niveau van de wetgever, van de strafoplegger en van de instantie die de
straf ten uitvoer legt. De wetgever richt zich voornamelijk op het bekrachtigen van de norm en generale preventie. De
belangrijkste doelstelling op het niveau van het opleggen van de straf vormt de normhandhaving, het waarmaken van de
wettelijke strafdreiging en het dempen van onrust en speciaal-preventieve doeleinden. Op executief niveau is ook
resocialisatie een belangrijk doel.
In de 21e eeuw wordt het strafrecht ingezet als middel om maatschappelijke problemen aan te pakken en risico’s te
mijden = totaalstrafrecht. Er bestaat behoefte aan een directe, stevige en effectieve reactie op strafbaar gedrag – tegengaan
van onveiligheidsgevoel – en er wordt meer aandacht besteed aan het slachtoffer. Dit heeft gevolgen voor het sanctiestelsel.
Uitvloeisel is de vrijheidsbeperkende maatregel (contact-, gebiedsverbod of meldplicht), maximumduur van de proeftijd bij
voorwaardelijke veroordeling en de langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM).
1.6.3 Verdere ontwikkelingen van het sanctiestelsel
In hoeverre de uitgangspunten van 1881 tegenwoordig (2016) nog gelden, wordt besproken a.d.h.v.:
1. Relatief mild
 Het huidig sanctiestelsel heeft een milder karakter dan die van 1881, maar toch kennen wij zeer ingrijpende sancties,
zoals levenslange gevangenisstraf en hoge boetes.
2. Overzichtelijk
 Sinds 1881 is het aantal sancties uitgebreid. Ook het uitgangspunt van 1881, dat hoofdstraffen niet kunnen
cumuleren, is vervangen: hoofdstraffen kunnen wel cumuleren en bijkomende straffen kunnen ook zelfstandig worden
opgelegd. De overzichtelijk van het straffenarsenaal is dus verminderd.
3. Centrale rol voor de vrijheidsstraf
 De vrijheidsstraf heeft geen centrale positie meer door toenemende mogelijkheden om geldboetes op te leggen en de
taakstraf. Ook de wijze van tenuitvoerlegging is veranderd: cellulaire tenuitvoerlegging is uitzondering geworden. Daarnaast
is het mogelijk dat de laatste deel van de straf niet in de PI hoeft te verblijven, maar in de samenleving mag bevinden.
4. Nadruk op straffen (niet op maatregelen): eensporig
 Sinds de TBR (en de ISD in 2004) was er een tweesporig stelsel: naast straffen kwamen beveiligingsmaatregelen die
hun grondslag niet zozeer in vergelding vonden, maar het gevaar waarvoor werd gevreesd. Daarnaast zijn er ook maatregelen
die zich richten op herstel: schadevergoeding en ontneming.
5. Belangrijke rol voor de strafrechter bij de straftoemeting
 Het vertrouwen in het rechterlijk oordeel over de straftoemeting was in 1881 een van de pijlers. In loop der tijd is die
vrijheid toegenomen, door uitbreiding van sancties en mogelijkheden, maar de straftoemetingsbevoegdheid is onder
discussie komen te staan. Er is kennelijk onvrede over de wijze waarop de rechter tot zijn oordeel komt: het vertrouwen in de
rechterlijke oordeelsvorming is daardoor minder vanzelfsprekend geworden.
 De positie van de rechter is minder prominent, omdat (1) het OM zelf zaken afdoet [(a) voorwaardelijk sepot, (b) de
transactie, (c) de strafbeschikking] en (2) de rechter heeft nauwelijks invloed op de wijze van tenuitvoerlegging. De rechter
heeft geen bestraffingsmonopolie meer.
1.7 Slot
Een aantal uitgangspunten van 1881 zijn min of meer verlaten of anders ingevuld. Het stelsel is minder overzichtelijk
geworden.
HOOFDSTUK 2 HOOFDLIJNEN VAN HET STRAFRECHTELIJK SANCTIERECHT
2.1 Inleiding
De hoofdlijnen van het sanctiestelsel worden besproken: afbakening van het sanctierecht t.o.v. andere rechtsgebieden, de
bronnen, de onderlinge verhouding tussen sancties, de straftoemeting en de uitvoerbaarheid van rechterlijke beslissingen
houdende sancties.
2.2 Begripsafbakening
Sancties zijn reacties op normschendingen. Volgens Mulder is sanctie een machtsmiddel tot bekrachtiging van een norm en
tot afweer en tenietdoening van gedragingen die de gelding van de norm aantasten. Volgens Jonker verleent de sanctie aan
de norm extra kracht en bevordert ze de naleving ervan. Sanctie is breder dan straffen: straf is een soort sanctie; niet alle
sancties zijn straffen. Een maatregel kan ook een reactie zijn op de normschending, teneinde de aangerichte schade te
herstellen.

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jayabaran. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.33. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

66579 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.33  3x  sold
  • (0)
  Add to cart