Hoofdstuk 1: inleiding
Bij het onderwijs aan NT2-leerlingen gaan het vooral om de drie D’s: Doelen,
Didactiek en Differentiatie.
Hoofdstuk 2: ontwikkeling van mondelinge vaardigheden
In de meeste van die gezinnen worden twee talen gesproken: naast Nederlands ook
de taal waar hun ouders of grootouders mee opgegroeid zijn. Zij worden dus
tweetalig opgevoed: beide talen worden afwisselen en ook door elkaar gesproken,
afhankelijk van het onderwerp, de groepspartner of de plaats waar het gesprek
plaatsvindt. Vaak spreekt het kind één van de twee talen beter dan de andere: het is
dan dominant in één va de twee talen. Die taaldominantie kan verschuiven over de
jaren. In het gesprek in het boek, is de receptieve taalvaardigheid groter dan haar
productieve taalvaardigheid. Voor ‘receptief’ wordt ook wel passief gezegd, voor
‘productief’ zegt men wel actief.
Wat een kind zelf zegt = productieve taalvaardigheid, wat een kind kan begrijpen =
receptieve taalvaardigheid.
De theorie voorspelt dat transfer (overdracht) zal optreden van T1-gewoontes naar
de nieuw te leren T2-gewoontes. Vrij algemeen werd aangenomen dat de invloed
van de eerste taal op de tweede taal (transfer) zeer groot was. Zo is bij veel
volwassen tweedetaalverwervers de invloed van hun eerste taal op hun T2- uitspraak
in de twee taal altijd goed te horen.
Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal (negatieve transfer) wordt
interferentie genoemd. Zinnen van Turkse kinderen zoals ‘Hij kleine vogeltjes geef’,
en van Marrokaanse kinderen zoals ‘Omdat de leeuw gaat de mensen eten’, waren
bewijzen van die interferentie. Voor het onderwijzen van de tweede taal leverde een
vergelijkend onderzoek van de eerste en de tweede tal een groot aantal verschillen
op. Die verschillen werden als leerproblemen beschouwd en moesten dus
onderwezen worden. Deze opvatting wort daarom ook wel aangeduid als de
interferentiehypothese.
De vormen als: ik vallen, ik vielde, ik valde, moeten niet gezien worden als ‘fouten’,
maar als noodzakelijke stappen om goed Nederlands te leren, deze tussenstappen
wordt tussentaal genoemd.
Hierin verschillen de processen van eerste- en tweedetaalverwerving niet van elkaar:
het zijn universele processen, taalontwikkelingsfouten die veroorzaakt worden door
de specifieke problemen die het Nederlands kent. Deze opvatting noemt men
daarom ook wel de universalistische taalverwervingshypothese. Het proces
overgeneralisatie heeft te maken dat de regel in alle gevallen wordt toegepast: twee
of meer dingen, dan -en erachter. De taalverwerver is geen imitator, maar een
creatieve bouwer aan de nieuwe taal, vandaar dat het begrip creatieve constructie
wordt gebruikt. De rol van de omgeving is belangrijk voor de tweedetaalverwerver,
met name de aard en mate van het taalaanbod (input). Niet alleen het aanbod (input)
is van belang, maar ook de productie van de taalleerder zelf (output). Een hoge
aanbodfrequentie en veel herhaling hebben een positieve invloed op
taalverwerving.
, Belangrijke theorieën in verband met taalleren:
- Behaviorisme vat taalleren op als een proces van gewoontevorming,
waarin imitatie en bekrachtiging een belangrijke rol spelen. De invloed van
eerstet aal op de tweede taal (transfer) is heel groot.
- Nativisme gaat ervan uit dat mensen ter wereld komen met een
aangeboren (innate) taalverweringsmechanisme, zoals in de universele
grammatische theorie het bestaat van een zogenoemd LAD aangenomen
wordt. De tussentaal bij taalverwerving is heel systematisch en voorspelbaar.
- Interactionisme benadrukt het belang van interactie tussen biologische
(nature) en sociale (nurture) aspecten van taalverwerving. Frequentie van
taalaanbod, herhaling en interactie spelen de belangrijkste rol in
taalverwerving.
De vier aspecten van taalvaardigheid: klankvaardigheid, woordenschat, vaardigheid
in woord- en zinsbouw en gespreksvaardigheid – worden ook wel
deeltaalvaardigheden genoemd.
In de loop van het basisonderwijs worden de verschillen in woordenschat tussen
NT1-verwervers en NT2-verwervers steeds groter.
NT2-verwervers leren de tweede taal voornamelijk van hun vriendjes, in het Engels
de peergroup genoemd, en in tweetalige gezinnen ook van hun broers en zussen.
In het schoolwerkplan zijn dan precieze doelen geformuleerd wat de leerlingen
moeten kunnen en kennen, welke leermiddelen daarbij gebruikt worden, hoe het
programma er van week tot week uitziet, hoeveel tijd per week de NT2-leerlingen
extra les krijgen, welke toetsen gebruikt worden om na te gaan of ze de doelen
bereikt hebben. Er zijn verschillende didactische benaderingen.
Grammatica-vertaalbenadering dit onderwijs bestond voornamelijk uit het
vertalen van schriftelijke teksten, met een nadruk op grammaticaregels leren, en het
leren van (losse) woorden uit lijsten.
Als reactie daarop lag in de audio-linguale benadering de nadruk op mondelinge
vaardigheden.
Als reactie op de nadruk op het spreken vanaf het begin ontstond de receptieve
benadering. In deze benadering stond voorop dat de taalleerder eerst uitgebreid de
receptieve vaardigheden moest ontwikkelen in de tweede taal.
Een ander voorbeeld van zo’n deelbenadering is de handelingspsychologische
benadering. Deze heeft vooral betrekking op de werkvormen en oefeningen die het
meest gunstig zijn voor het onthouden van de leerstof. Volgens deze benadering
moeten tweedetaalleerders voor het goed onthouden allerlei ‘handelingen’ verrichten
met de te leren elementen. Bijvoorbeeld de betekenis van onbekende woorden in
een tekst raden uit de context, goed kijken hoe het onbekende woord in elkaar zit,
het woord opschrijven, vervolgens opzoeken in een woordenboek en de betekenis
noteren.
Recentere methodes gaan uit van een communicatieve benadering. De nadruk ligt
daarbij op het aanbieden van de leerstof in een zo natuurlijk mogelijke context,
bijvoorbeeld in dialogen, vertellingen, verhalen en versjes. Met die dialogen en
verhalen als uitgangspunt worden de verschillende woorden, taalvormen en regels
voor het taalgebruik aangeleerd.
In het verlengde van de communicatieve benadering ontstond de taakgerichte
benadering. Door nadruk te leggen op een taaltaak (het uitvoeren van een opdracht)
is het de bedoeling dat taal ongemerkt wordt verworven, door meer te letten op de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 692483B. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.79. You're not tied to anything after your purchase.