100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Recht van de Europese Unie - Europees recht (RS) $4.81   Add to cart

Summary

Samenvatting Recht van de Europese Unie - Europees recht (RS)

 32 views  4 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Beknopte samenvatting van het boek/vak Europees Recht. Dit boek wordt gebruikt op het HBO en bij de pre-master Rechtsgeleerdheid aan de Open Universiteit. Verplichte jurisprudentie/arresten ook ingenomen in de samenvatting.

Preview 3 out of 30  pages

  • Yes
  • May 1, 2024
  • 30
  • 2023/2024
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting Europees Recht
Week 1: Rechtsbeginselen van de EU
Het primaire recht van de Unie:
1. VEU (Verdrag betreffende de Europese Unie/EU-Verdrag)
2. VWEU (Werkingsverdrag)

VEU betreft de basisregels voor de instellingen van de EU, de beginselen en doelstellingen. De regels
worden in de VWEU verder uitgewerkt, daarnaast staan in dit verdrag ook de regels die door de
burgers kunnen worden ingeroepen tegenover de lidstaten en de Unie.

Daarnaast ook: Algemene beginselen van Europees recht, het Handvest voor de Grondrechten van de
Europese Unie en de interpretatie van de verdragen door het Hof van Justitie.

Verdragen (aanvullende):
Verdrag van Lissabon: constitutionele en institutionele kader moet binnen de EU aangepast worden
zodat de EU beter bestuurbaar en democratischer wordt.
Verdrag van Prüm: bevat regels inzake de Europese samenwerking op het terrein van strafrecht (DNA-
Databanken etc)
EVRM: EU is op grond van art. 6 lid 2 VUE toegetreden tot dit verdrag.

Soevereiniteit: het recht van een bestuursorgaan om het hoogste gezag uit te oefenen zonder
verantwoording. Het gaat over de zelfbeschikking van staten.

Staten zijn in beginsel soeverein, maar kunnen door bepaalde besluiten hun soevereiniteit
overdragen aan bijvoorbeeld de EU. Op basis van verdrag (primair recht) is het secundaire Europees
recht vastgesteld. Er is een hiërarchische relatie: het secundaire recht moet verenigbaar zijn met het
primaire recht en mag niet verder gaan dan hetgeen het primaire recht toestaat.

Onder het secundaire recht hangt het tertiaire recht: hierbij gaat het om uitvoeringsmaatregelen die
zijn aangenomen op grond van bepaald secundair recht. Tertiaire recht kan getoetst worden aan
primair als secundair recht dat de rechtsbasis vormt voor de uitvoeringsmaatregel.

Secundair recht + tertiaire recht = het afgeleide Unierecht. Vormen van afgeleid recht zijn: besluiten,
verordeningen en richtlijnen (art. 25 VUE en 288 VWEU).

Algemene rechtsbeginselen van de Europese Unie:
Autonomie van het Europees recht: het staat de lidstaten niet langer vrij om zelf dingen te beslissen.
Dit uit zich voor een deel ook in de besluitvormingsprocedures: waarin niet altijd een veto bestaat
voor elke lidstaat. Omgekeerd betekent dit dat waar het Europees recht op bepaalde beleidsterreinen
geen bevoegdheden heeft, lidstaten onder bepaalde voorwaarden vrij zijn om (onderling)
volkenrechtelijke verdragen te sluiten.
De autonomie van het Unierecht bestaat uit twee met elkaar verbonden eigenschappen:
1. Rechtstreekse werking;
2. Voorrang

Rechtstreeks werking is een vorm van doorwerking: hetgeen wil zeggen dat het een manier is waarop
Unierecht effecten kan sorteren in de nationale rechtsorde. Wanneer de doorwerkende regel van
Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, gaat de doorwerkende regel voor het
nationaal recht.  Het is dus niet aan de nationale rechter om te bepalen of een bepaling van
Unierecht werking heeft als intern recht en wat de gevolgen hiervan zijn.

,De bevoegdheidsoverdracht aan de Unie heeft verregaande gevolgen: de combinatie van een
autonoom karakter en het loyaliteitsbeginsel maakt dat de Europese integratie
(bevoegdheidsoverdracht) steeds verder gaat. Voor het wetgevend optreden van de Unie is dit
vastgelegd in art. 4 lid 1 jo. Art. 5 VEU, waarin de volgende beginselen te vinden zijn:
 Attributiebeginsel (bevoegdheid van de Unie)
 Subsidiariteitsbeginsel (uitoefening van de bevoegdheid)
 Evenredigheidsbeginsel (algemeen beginsel van het Unierecht)


Attributiebeginsel = de Unie kan alleen optreden als daarvoor een bevoegdheid is te vinden in de
verdragen, er dient een rechtsgrondslag te zijn. Deze rechtsgrondslagen zijn te vinden in het VWEU.
 Implied powers = de EU is bevoegd extern op te treden op terreinen waar geen expliciete externe
bevoegdheid is opgenomen in het VWEU, maar een dergelijke bevoegdheid als het ware besloten ligt
in een interne bevoegdheid. Dus: de bevoegdheid wordt geïmpliceerd (implied) door het bestaan van
een interne bevoegdheid.
Op grond van art. 5 VEU moet alle optreden van de Unie terug te voeren zijn op een rechtsgrondslag
uit het verdrag. Dit is van belang om twee redenen:
1. Inhoudelijke waarborgen = aan de hand hiervan kan gecontroleerd worden of de EU niet
optreedt op een gebied waar ze geen bevoegdheden heeft. Dit is vooral van belang voor die
gevallen waar het VWEU een uitdrukkelijk verbod van handhavend optreden bevat.
2. Procedurele waarborgen = het VWEU voorziet in verschillende besluitvormingsprocedures en
dus verschillende mate van betrokkenheid van de instellingen voor optreden van de Unie op
verschillende terreinen.
Subsidiariteitsbeginsel = Indien de EU bevoegd is, moet worden bepaald of ook daadwerkelijk gebruik
dient te worden gemaakt van die bevoegdheid. Dit bepaald aan de hand van art. 5 VEU: het
subsidiariteitsbeginsel is alleen van toepassing op de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie. Het
gebruik van de exclusieve bevoegdheden is dus niet onderworpen aan het subsidiariteitsbeginsel.
Het subsidiariteitsbeginsel bevat een dubbele toets:
- De doelstellingen kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; en
- Daarom beter door de Unie worden bereikt.
Inhoudelijke subsidiariteitstoets: de Unie kan alleen optreden als de doelstellingen niet voldoende
door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en dus beter door Unie kunnen worden bereikt. Dit
komt er op neer dat het optreden moet zien op een grensoverschrijdend vraagstuk waarbij de
Europese oplossing schaalvoordelen biedt of effectiever is dan nationaal optreden.

Subsidiariteitsprocedure: op grond hiervan stuurt de Commissie al haar voorstellen wegens een
gedeelde bevoegdheid ook aan de nationale parlementen
 De nationale parlementen hebben 8 weken om een gemotiveerd advies naar de Commissie, de
Raad en het Europees Parlement te sturen;
 Wanneer meer dan 1/3e deel van de kamers van mening is dat het voorstel niet in
overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel, moet de Commissie het voorstel
heroverwegen;
 Verder kan in het kader van de gewone wetgevingsprocedure een gewone meerderheid van de
nationale parlementen een voorstel tegenhouden als:
o Tenminste 55% van de leden van de Raad; of
o Een meerderheid van de uitgebrachte stemmen in het Europees parlement
eveneens van mening is dat het voorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel
 Tegen niet-inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel kan door de lidstaten en het Comité
van de Regio’s beroep tot nietigverklaring worden ingesteld bij het Hof.

, Evenredigheidsbeginsel (proportionaliteitsbeginsel): Het optreden van de Unie gaat niet verder dan
wat voor het bereiken van de doelstelling noodzakelijk is (art. 5 lid 4 VEU). Regelgevend optreden
vindt slechts plaats als dat nodig is, zodat er een impliciete voorkeur voor niet-regelgevend optreden
is. Als regelgevend optreden noodzakelijk is, dient de voorkeur te worden gegeven aan
kaderrichtlijnen, die de lidstaten meer ruimte laten, boven gedetailleerde richtlijnen.

Het Hof verricht drie specifieke toetsen (drie sub beginselen) bij toepassing van het
evenredigheidsbeginsel:
1. De vraag naar de causaliteit of geschiktheid van de maatregel/het middel;
2. Toetsing of deze maatregel/het middel niet verder gaat dan noodzakelijk ter bereiking van de
doelstelling;
3. Meest vergaande toetsing van de vraag naar evenredigheid van de maatregel/het middel.

Loyaliteitsbeginsel = op grond hiervan mochten lidstaten geen maatregelen nemen die de
verwezenlijking van de doelstelling van het EG-Verdrag in gevaar kunnen brengen, terwijl zij alle
maatregelen moesten nemen om de vervulling van deze doelstellingen te vergemakkelijken. Met het
verdwijnen van de EG kreeg dit beginsel een algemenere strekking en werd het van toepassing op de
gehele EU:
- Art. 4 lid VEU: algemeen loyaliteitsbeginsel
- Art. 24 lid 2 VEU: bijzonder loyaliteitsbeginsel

In de doctrine die het Hof heeft ontwikkeld kan onderscheid gemaakt worden tussen:
 Constitutioneel-institutioneel loyaliteitsbeginsel: ziet op de formele verhouding tussen de
lidstaten, instellingen van de Unie onderling en de Unie
 Materieel loyaliteitsbeginsel: de toepassing van het loyaliteitsbeginsel in combinatie met
materiele bepalingen van het VWEU betreft de volgende artikelen:
- Art. 101 VWEU (kartelverbod)
- Art. 34 VWEU (arrest Spaanse aardbeien)
- Art. 107 VWEU (staatsteun)
 Procedureel loyaliteitsbeginsel: ziet op de doorwerking van Unierecht in nationale
rechtsstaten. Deze doorwerking moet door de lidstaten worden gewaarborgd en zo mogelijk
op de juiste en tevens beste manier gebeuren.

Arresten week 1:
Van Gend en Loos: Het Hof moest een antwoord geven op de vraag of een bepaling van het VWEU
“onmiddellijke werking als intern recht” (autonomie van het EU-recht)
Conclusie = Directe werking EEG-verdrag: uit dit arrest bleek dat de EU een nieuwe supranationale
rechtsorde was. Een Europese norm geldt direct voor Nederlands recht en hoeft dus noot te worden
getoetst aan art. 93 & 94 van de Grondwet. Een burger kan zich nu direct op Europees recht
beroepen. Voorwaarde = de bepaling moet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn.

Costa/ENEL: In dit arrest ging het om de vraag of een Italiaanse rechter een prejudiciële vraag mag
stellen. Volgens de Italiaanse regering zou de rechter daartoe niet bevoegd zijn, aangezien deze
gehouden is om Italiaans recht toe te passen. Nationaal recht kan geen afbreuk doen aan het
Unierecht. Het Unierecht heeft voorrang boven nationaal recht van de lidstaten. Hiermee is duidelijk
dat de autonomie van het Unierecht bestaat uit twee onlosmakelijk met elkaar verbonden
eigenschappen: 1. Rechtstreekse werking; en 2. Voorrang.
Conclusie= Bij een conflict tussen nationaal en Europees recht, heeft het Europese recht voorrang,
zelfs op de Grondwet.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller celestewiertz. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

71498 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.81  4x  sold
  • (0)
  Add to cart