Een samenvatting van de hele syllabus van maatschappijwetenschap voor je examen in 6 vwo, incl. dikgedrukte belangrijke woorden. Samengevat per subdomein. Daarnaast is bijlage 5 over modellen van politieke besluitvorming opgenomen.
Maatschappijwetenschappen examenstof
DOMEIN A: VAARDIGHEDEN
Subdomein A1: informatievaardigheden
De objectiviteit van een informatiebron kan worden bepaald door de volgende vragen:
1. Wat is het doel van de informatie?
2. Hoe zijn woorden en afbeeldingen/illustraties gekozen?
3. Wat is de bredere context van de informatie? (hoor en wederhoor, scheiding feiten
en commentaar, etc.)
Een bron is betrouwbaar als er zekerheid is dat de informatie juist is. Dat kan je zien aan:
1. Gedegenheid: de soort van publicatie
2. Kwaliteitscontrole en controleerbaarheid: is de auteur benaderbaar en is het door
andere mensen beoordeeld en op waarde geschat?
3. Bevestiging: meerdere bronnen
Representativiteit: zo volledig mogelijke weerspiegeling van het betreffende fenomeen of de
groep waar het om gaat. Een bron is niet representatief als het zich enkel richt op unieke en
specifieke gevallen.
Subdomein A2: concept contextbenadering
(Kenmerken zijn aangegeven met een streepje, overige informatie met een bolletje)
Paradigma’s:
1. Functionalismeparadigma
- Samenleving wordt gezien als functioneel systeem met geordende onderdelen
- Iedereen heeft een eigen rol en als je je niet volgens het verwachte rolpatroon
gedraagt, worden deze ontwikkelingen binnen het systeem gereguleerd.
- De onderdelen van een samenleving zijn de instituties.
- Alle onderdelen van een samenleving hebben een functie en die verschillende
functies zorgen voor orde (structuur) en sociale cohesie (stabiliteit) en zijn dus
cruciaal voor het voortbestaan van orde.
- Bijdragen worden beloond waardoor sociale ongelijkheid ontstaat, dat is
noodzakelijk voor het functioneren.
- Als externe omstandigheden veranderen zal de samenleving zich aanpassen en een
nieuw evenwicht vinden.
- Gemeenschappelijke normen en waarden, gemeenschappelijke overtuigingen en
sociale instituties functioneren als (dwingende) sociale stabilisatoren
Functionele analyse: sociale verschijnselen hebben gevolgen voor andere
verschijnselen en uiteindelijk voor het hele systeem
2. Conflictparadigma
- Machtsverschillen ongelijkheden in de samenleving
- Ongelijkheden tegenstellingen/conflict
- Conflict afschaffing oude machtsmiddelen OF herverdeling van
hulpbronnen/goederen ongelijkheden verdwijnen
1
, - Na een conflict kan gelijkheid ontstaan, maar na verloop van tijd zullen zich weer
nieuwe vormen van ongelijkheid voordoen.
- Groepen met dezelfde belangen zullen samen de strijd voeren sociale cohesie
komt tot stand.
Marx: maatschappelijke tegenstellingen tussen have’s en have-not’s klassenstrijd
verandering sociaaleconomische verhoudingen.
Ook: theorieën over de emancipatie van de vrouw en minderheden &
onafhankelijkheidstheorieën over economische onderontwikkeling van landen.
3. Sociaalconstructivismeparadigma
- De sociale werkelijkheid wordt geconstrueerd door sociale interactie en interpretatie
van actoren.
- Actoren construeren de sociale werkelijkheid steeds opnieuw in een voortgaand
proces.
- Tegelijkertijd bepalen interpretaties en betekenissen van de sociale werkelijkheid de
identiteit van mensen
- Interpretatie van sociale werkelijkheid hangt niet af van feiten, maar van regels,
opvattingen, (zelf)beeld, normen en waarden.
- Nadruk op sociale interactie, bindingen en cultuur.
Sociale ongelijkheid gevolg van ‘sociaal construct’ van de ander (man-vrouw
verhouding).
Sociale cohesie ontstaat door het gezamenlijke proces van het construeren.
4. Rationele actorparadigma
- Rationeel handelen sociale en politieke verhoudingen en bindingen ordening
van de samenleving
- Nadruk ligt op het streven naar nutsmaximalisatie van actoren d.m.v. het afwegen
van kosten en baten.
- Individuele en collectieve rationaliteit kunnen verschillen individuele handelingen
kunnen onbedoelde gevolgen hebben voor het collectief (free-riders-gedrag).
Eigenbelang centraal
Theorieën: kosten-baten & collectieve actie
Subdomein A3: onderzoeksvaardigheden
Een onderzoek wordt beoordeeld op: betrouwbaarheid, validiteit en representativiteit.
- Betrouwbaarheid: hoe consistent een methode iets meet.
o Meetfouten minimaal
o Vastgesteld door herhaalde metingen
o Overeenkomst tussen meerdere metingen is maat voor betrouwbaarheid
- Validiteit: de mate waarin resultaten geldig zijn en overeenkomen met de
werkelijkheid.
o Interne validiteit is de mate waarin een meetinstrument meet wat de
onderzoeker beoogt te meten (experiment scoort hier meestal hoger op).
o Externe validiteit is de mate waarin je je resultaten kunt generaliseren (=een
conclusie kunnen afleiden die algemener is) naar andere omstandigheden of
groepen (interview en enquête scoren hier meestal hoger op).
o Als een onderzoek onbetrouwbaar is, is het ook niet valide.
2
, - Representativiteit houdt de mate in waarin de respondenten uit een steekproef een
goede afspiegeling vormen van de doelgroep van je onderzoek.
Sociaalwetenschappelijke meetinstrumenten:
- Interview:
o Voordelen
Informatie is genuanceerder
Informatie is diepgaander (want doorvragen mogelijk)
o Nadelen
Informatie is minder gestructureerd
- Enquête:
o Voordelen
Aantal respondenten groot
Verschillende sociale categorieën kunnen worden belicht
o Nadelen
Er kan niet doorgevraagd worden
- Experiment:
o Gedrag van proefpersonen wordt gemeten.
o Meest strenge toets voor wetenschappelijke hypothese.
- Steekproef:
o Een groep respondenten waarop het onderzoek gebaseerd is.
o Uittreksel van de populatie; om tijd en kosten te besparen.
o Aselect: zonder selectiecriterium
o Representativiteit van een steekproef beoordelen:
In hoeverre komt opbouw steekproef overeen met opbouw populatie
waarover men uitspraken wil doen?
Hoe groter de overeenkomst, hoe meer representativiteit.
Bij het opzetten en doen van een onderzoek kan men verschillende fasen onderscheiden:
- Fase 1: onderzoeksvraag, theorie en hypotheseformulering
o Geen ja-nee-vraag;
o Hypothese in als, dan of hoe, hoe formulering; (laatste gedeelte is
afhankelijke variabele).
o De afhankelijke en onafhankelijke variabele worden vastgesteld.
- Fase 2: onderzoeksmethode/keuze voor meetinstrument en operationalisering
o Dit kan bijvoorbeeld een enquête, interview, observatie of experiment zijn.
o Interview/observatie: wel belangrijk om subjectiviteit te minimaliseren
o Experiment: proefpersonen indelen in experimentele groep en controlegroep
o Operationalisering: manier waarop verschijnselen in onderzoek gemeten
worden
- Fase 3: gegevens verzamelen en selecteren
- Fase 4: gegevens analyseren en conclusies trekken
o Correlatie (+ of -): de samenhang tussen de variabelen.
o Causaliteit: oorzaak en gevolg.
1. Correlatie variabelen;
2. Onafhankelijk gaat vooraf aan de afhankelijke variabele;
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hannahdewildt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.66. You're not tied to anything after your purchase.