Een uitgebreide en overzichtelijke samenvatting over het vak functieleer. Hoofdstuk1 t/m 10 wordt besproken met aanvulling van informatie uit de hoorcolleges. Een goede voorbereiding op het vak functieleer!
All concepts are well explained, however, there is a lot of substance missing from this summary. Both from the lectures and the book. Too bad, found it really very clearly described, only very much had to supplement yourself.
By: sophiehuige • 4 year ago
By: rumeysaerdogan • 3 year ago
By: thomasburgers • 5 year ago
By: britthouben2703 • 5 year ago
Seller
Follow
ninevos
Reviews received
Content preview
SAMENVATTING FUNCTIELEER
HOOFDSTUK 1 WAT IS PSYCHOLOGIE
Psychologie is een wetenschap die gedrag bestudeerd om zo de interne processen te kunnen
begrijpen. Doormiddel van systematische observatie van meetbare kenmerken kunnen er inzichten
verkregen worden in processen die juist niet te observeren zijn.
Copernicus was een van de eerste die zei dat de mensen onderworpen waren aan natuurwetten.
Daarvoor was de gedachte dat de mens het middelpunt van het universum was, en dat het
universum speciaal voor de mens gecreëerd was. Copernicus stelde vast dat de planeten om de zon
draaien en niet andersom.
Descartes was aanhanger van het dualisme van Plato (en daarvoor Aristoteles). Het dualisme
betekent dat het lichaam bestaat uit twee onafhankelijke elementen, te weten het lichaam en de
geest. Descartes ging uit van twee principes:
1. Rationalisme: de waarheid moet worden achterhaalt door de rede (nadenken), niet door te
observeren -> ratio.
2. Nativisme: de mens heeft aangeboren kennis.
Descartes had een mechanische visie -> de wereld was onder invloed van wiskundige wetten
(zwaartekracht) en het menselijk lichaam is een soort machine (door dualisme bleef geest wel ‘buiten
het mechanistische’).
Locke was een empirist. De empiristen staan tegenover de rationalisten (Descartes). De empiristen
zeggen dat de inhoud van de geest komt door zintuigelijke ervaringen (en dus niet door aangeboren
kennis of door slechts na te denken). Locke zag de geest als een tabula rasa (een schone lei), waarop
na de geboorte alle nieuwe ervaringen worden vastgesteld. Associationisme: associaties van ideeën,
hogere ordekennis komt tot stand door combinaties van ‘lagere’ ideeën. Dingen die (vaker) samen
gebeuren hebben veel kans met elkaar in verband te worden gebracht -> verder uitgewerkt door
Hume.
Descartes wilde vooral de waarheid zoeken, Locke bestudeerde vooral de werking van de
menselijke geest.
Darwin kwam met de evolutietheorie. Deze theorie stelt dat mensen geëvolueerd zijn uit dieren, en
daarom moet het gedrag van de mensen bestudeerd worden zoals dat van de dieren.
5 bewegingen:
1. STRUCTURALISME: waaruit bestaat het bewustzijn?
Het startpunt van de psychologie ligt in 1879, toen Wilhelm Wundt het eerste
psychologische lab oprichtte in Leipzig. Wundt kwam met de term introspectie. ‘Zijn’
wetenschappelijke psychologie bestond namelijk voor een deel uit introspectie. Dit houdt in
‘het kijken naar het eigen bewustzijn’. Volgens Wundt bestond de wetenschappelijke
psychologie uit een deel fysiologie, welke ons informeert over de levensfenomenen die we
met onze zintuigen kunnen waarnemen, en een deel introspectie (zelfreflectie). Bij
introspectie moet een proefpersoon in een gestandaardiseerde situatie eenzelfde proef
herhaaldelijk uitvoeren en reageren met eenvoudige, kwantificeerbare antwoorden. Een
leerling van Wundt, Titchener, kwam met het structuralisme (= het ontdekken van de
structuur van het bewustzijn via introspectie). Volgens Titchener kon elk complex proces
gereduceerd worden tot een combinatie van elementaire componenten, te weten sensaties
(zintuigelijke prikkels), beelden (herinneringen) en gevoelens (emoties). -> Mentale
chronometrie: hoeveel mentale processen er nodig zijn voor het uitvoeren van een taak en
hoe moeilijk deze processen zijn door te kijken naar de snelheid van uitvoeren.
, 2. GESTALTPSYCHOLOGIE: de perceptie van het geheel.
Een tegenhanger van structuralisme is de gestaltpsychologie. Het structuralisme had de
overtuiging dat het bewustzijn van de mensen begrepen kon worden door het te ontleden
tot de meest elementaire componenten (sensaties, beelden en gevoelens).
Gestaltpsychologen zeiden juist dat het geheel meer was dan de som der delen. Ze
gebruikten visuele illusies om het structuralisme te ontkrachten, want de waarnemer ziet
hier iets ander dan wat de afzonderlijke elementen zouden moeten oproepen (geheel is dus
anders dan som van de elementen). Oprichters van de gestaltpsychologie zijn Wertheimer,
Kohler en Koffka.
3. FUNCTIONALISME: wat is de functie van het bewustzijn?
Functionalisme betekende juist het nut van het bewustzijn onderzoeken, in plaats van de
structuur (structuralisme). Functionalisten hadden een grotere interesse in verschillen tussen
mensen en tussen mensen en dieren (sterke invloed door evolutietheorie van Darwin).
4. BEHAVIORISME: hoe kunnen we de mens wetenschappelijk bestuderen?
Behaviorisme is de wetenschap van het gedrag. Het behaviorisme zegt dat enkel en alleen bij
observeer-/meetbaar gedrag men onderzoek kan verrichten en theorieën kan vormen. Het
behaviorisme was een radicalisering van het functionalisme, en het tegenovergestelde van
het structuralisme. Het behaviorisme verwierp introspectie, het bewustzijn en de structuur
van de mentale inhoud (structuralisme). Introspectie was toch allen maar subjectief. Bij de
uitbouw van de behavioristen werden de onderzoeker geïnspireerd door het logisch
positivisme. Dit hield in dat wetenschap de meest succesvolle manier is om de wereld te
begrijpen en kennis te genereren. Het behaviorisme had drie grote ideeën uit het logische
positivisme:
- Operationaliseren: theorieën moesten gebaseerd worden op directe observaties die
door anderen herhaald kunnen worden.
- S-R-psychologie: stimulus-respons psychologie. Behaviorisme is de studie van de invloed
van de stimulus (stimulus is OV en reactie is AV).
- Beschrijven van een relatie tussen OV en AV in de vorm van een wet (bijvoorbeeld:
kracht = massa x versnelling, allerdrie geoperationaliseerd naar meetbare elementen)
5. PSYCHOANALYSE: Sigmund Freud en het onbewuste
Structuralisme, gestaltpsychologie, functionalisme en behaviorisme gaan allemaal over het
bewustzijn of over het observeerbare gedrag. Een vijfde ‘school’ is de psychoanalyse. Deze
richting vond bewustzijn en gedrag maar oppervlakkige fenomenen. Volgens de
psychoanalyse lag de ware oorsprong van het ontstaan van persoonlijkheidsverschillen en
mentale stoornissen bij onbewuste krachten. Bij de psychoanalyse werkte ze met
introspectie. Het ging erom dat mensen me bijvoorbeeld trauma’s dingen hadden
weggestopt (in het onbewuste). Om van een depressie o.i.d. af te komen moesten deze
ervaringen weer in het bewuste terecht komen om ze rationeel aan te pakken. Belangrijke
man bij de psychoanalyse is Freud.
Na de vorige vijf scholen komen we terecht in het meer hedendaagse idee van de psychologie. Dit is
het idee van de cognitieve psychologie. De cognitieve psychologie zegt dat wanneer je menselijk
gedrag wil begrijpen, je de informatie verwerkende (cognitieve) processen nodig hebt, die zich
afspelen in de hersenen. Men kwam erachter dat er voorheen te veel naar mensen gekeken was
vanuit een geïsoleerd oogpunt. Mensen laten zich bijna altijd beïnvloeden door andere mensen.
Binnen de hedendaagse psychologie spelen drie grote principes een belangrijke rol:
- Biologische aspect: de biologie speelt op vier manieren een rol in de psychologie.
o Het gedrag verloopt via het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg).
o Genen bepalen de lichamelijke kenmerken, intelligentie, persoonlijkheid etc.
o Evolutie: ‘de wet van de sterkste’. Er vindt natuurlijke selectie plaats, en
genetische eigenschappen hebben een invloed op gedrag (voorbeeld hiervan is
, inprenting, waarbij pasgeborenen een neiging hebben om het eerste bewegende
voorwerp te volgen dat ze tegenkomen).
o Hormonen: processen in het lichaam. Honger, dorst en seksualiteit kunnen
bijvoorbeeld bepaald gedrag veroorzaken.
Sinds 1990 is er een toename van belang van biologie in de psychologie, door toename
van apparaten die de hersenactiviteit kunnen meten tijdens allerhande taken. Hieruit
ontstond de cognitieve neurowetenschap, waarin de psychologie en neurobiologisch
onderzoek worden gecombineerd.
- Cognitief aspect: de behavioristen hadden het over de S-R-psychologie. Echter, leren
mensen constant. Dus mensen geven niet altijd dezelfde reactie bij een onafhankelijke
stimulus. Kennis wordt dan dus gebruikt om tot een bevredigend resultaat te komen.
- Sociaal-cultureel aspect: mensen worden beïnvloed door een hechte groep om zich
heen. De cultuur van de groep wordt weer beïnvloed door de algemene cultuur (in een
land bijvoorbeeld). Hofstede deed onderzoek naar verschillen tussen culturen (handig
om te weten voor een internationaal bedrijf bijvoorbeeld). Deze dimensies zijn:
o Individualisme vs. collectivisme (klemtoon op individu of op groep)
o Afstand op basis van macht (hoe groot zijn de statusverschillen in de
maatschappij?)
o Vermijding van onzekerheid (rituelen en instituten om dit te vermijden)
o Masculiniteit (rolverdeling tussen mannen en vrouwen)
Vaak staat het sociaal-cultureel aspect tegenover het biologische aspect. Daar gaat ook het nature-
nurture debat over. Namelijk het achterhalen hoeveel verschillen tussen mensen aangeboren zijn en
hoeveel verschillen door ervaring opgedaan worden. Tweelingonderzoek is hier van belang bij.
Vormen van onderzoek doen:
1. Beschrijvend onderzoek; er zijn verschillende vormen van beschrijvend onderzoek:
o Naturalistische observatie: gedrag wordt systematisch geobserveerd in een
natuurlijke context. -> Reactieve gedragingen worden zo vermeden. Dit zijn
gedragingen die ontstaan door de invloed van de aanwezigheid van de onderzoeker.
o Vragenlijst (zonder onderzoeker)
o Interview: hier heb je zowel een gestructureerde versie als een ongestructureerde
versie van. Bij de gestructureerde versie staan de vragen vooraf al vast, en bij de
ongestructureerd wordt er op elk antwoord ingehaakt (zonder vaste vragen). Sociale
wenselijkheid is bij een interview wel een nadeel.
o Opiniepeiling: om meningen over een bepaald onderwerp van grote groep mensen
te achterhalen.
o Psychologische tests: om menselijke vaardigheden en eigenschappen te meten ->
gestandaardiseerde tests, zoals een IQ-test.
o Archiefdata: soms bestaat er al informatie in bepaalde bestanden die onderzoekers
kunnen raadplegen en er analyses op uitvoeren.
o Gevalsstudies: gedetailleerd onderzoek over een persoon of gebeurtenis (bij een
zeldzaam fenomeen).
2. Correlatieonderzoek: correlatie wil zeggen, de mate waarin twee variabelen (= elk kenmerk
dat kan veranderen en gemeten kan worden) met elkaar samenhangen. Dit is dus niet per
definitie causaliteit! De correlatiecoëfficiënt (getal tussen +1 en -1) drukt het verband uit van
de correlatie (samenhang). Een positieve correlatie betekent, als variabele 1 stijgt, stijgt
variabele 2 ook. Een negatieve correlatie betekent, als variabele 1 daal, stijgt variabele 2, en
een nulcorrelatie betekent helemaal geen correlatie. Voorspellingen doen op basis van
correlatieonderzoek is lastig, omdat je niet weet of er causaliteit in het spel is.
, 3. Experimenteel onderzoek: hierbij wordt eén of meer variabelen gemanipuleerd of dit effect
heeft op een andere variabele. Eerst wordt er een theorie opgesteld, vervolgens een
hypothese (voorspelling die te toetsen is), dan wordt de hypothese in een experiment
verwerkt (met een gemanipuleerde variabele (OV), een variabele die gemeten wordt (AV) en
een controle variabele die constant blijft). De variabelen moeten geoperationaliseerd
worden om ze te kunnen meten. Tot slot wordt de data verzameld en geanalyseerd en
uiteindelijk wordt de hypothese geëvalueerd (bevestigd of weerlegd).
Er zijn enorm veel bekritiseerbare punten bij het doen van onderzoek. Een belangrijk punt is de
validiteit. In dit geval wordt er onderscheid gemaakt tussen interne validiteit en externe validiteit.
Interne validiteit wil zeggen dat de conclusies over de oorzaak/gevolg-relaties gerechtvaardigd zijn.
Dus de verandering in de AV is te wijten aan de manipulatie van de OV. Externe validiteit wil zeggen
dat de onderzoeksresultaten ‘veralgemeenbaar’ zijn naar grotere populaties, zonder biases tegen te
komen. -> Veldexperiment: onderzoekers proberen controle aan te brengen in een natuurlijke
situatie en daarna bepaalde factoren te variëren om te zien hoe deze het gedrag beïnvloeden.
Overigens moet er bij gebruik van mensen en dieren voor onderzoek wel een zekere mate van ethiek
zijn. Zo moeten mensen informatie over het onderzoek krijgen (informed consent), moeten ze
toestemming geven voor medewerking en moet er een debriefing plaatsvinden (= naderhand een
inlichting over het doel van het onderzoek).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ninevos. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.89. You're not tied to anything after your purchase.