§1.1 Kennis en wetenschap
Niet-wetenschappelijke kennis = pragmatische kennis = kennis die nodig is om de dagelijkse omgang
met elkaar te kunnen begrijpen.
Kennis is wetenschappelijke kennis, als er wordt voldaan aan de drie eisen:
1. De kennis is gegrond à geen lukrake beweringen.
2. De kennis is intersubjectief à is niet afhankelijk van de persoon.
3. De kennis is systematisch à er worden verbanden gelegd tussen verschijnselen.
Formele wetenschappen (abstracte gedachteconstructies) ↔ empirische wetenschappen:
• Natuurwetenschappen (materie, mens, dier) ↔ gedragswetenschappen (menselijk gedrag).
Accountancy ervaringsobject = ‘Het geheel van gebeurtenissen in en omtrent organisaties.’
• Kenobject = ‘Beoordelen van informatie en de inrichting en het functioneren van
informatiesystemen met als doel een bepaalde mate van zekerheid te verkrijgen.’
à Samengevat = ‘assurance.’
§1.2 Over deductie, inductie en abductie
Deductie = algemene uitspraken (majorpremisse) à individuele conclusies (minorpremisse).
• Alle beursgenoteerde ondernemingen publiceren een jaarverslag.
• Heineken is een beursgenoteerde onderneming.
à Heineken publiceert een jaarverslag (= syllogisme).
Inductie = specifieke uitspraken à algemeen geldende uitspraak.
• Heineken maakte het afgelopen jaar winst.
• Bavaria maakte het afgelopen jaar winst.
à Alle bierbrouwers maken winst.
Abductie = een verschijnsel à mogelijke verklaring.
• Het faillissement van het Slotervaatziekenhuis is veroorzaakt door slecht management.
• Het IJsselmeerziekenhuis is failliet gegaan.
à Het IJsselmeerziekenhuis zal ook wel een slecht management hebben gehad.
Theoriegeladenheid van de waarneming = wat wordt waargenomen wordt vaak bepaald door de
theoretische achtergrond of zelfs de cultuur waarin diegene zich bevindt.
§1.3 Hypothese, toetsing en paradigma
Hypothese = de conclusie die uit een deductieve of inductieve redenering wordt afgeleid, toetsing:
• Universele hypothese = bewering met betrekking op alle relevante objecten in een populatie
à Toetsing van falsificatie => als waar aangenomen tot het tegendeel is bewezen.
• Existentiële hypothese = bewering met betrekking op een of enkele objecten in een
populatie à Toetsing van verificatie => het object wordt aan nader onderzoek verworpen.
• Waarschijnlijkheidshypothese = bewering die met behulp van een kanspercentage
betrekking heeft op een deel van de populatie à Uiteindelijk toetsing van falsificatie.
Correspondentietoets = onderzoek naar overeenstemming tussen de hypothese ↔ werkelijkheid.
• Consistentietoets = een samenhangend geheel van hypothesen wordt getoetst op
consistentie (= geen onderlinge strijdige beweringen tussen de theorieën).
Een paradigma vormt een denkkader waarbinnen empirische bevindingen worden geanalyseerd.
• Paradigma shift = alles wordt vanuit een ander perspectief gezien.
, §1.4 De werking van modellen
Er zijn verschillende modellen (= vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid):
• Iconische modellen = voorstelling van de werkelijkheid op verkleinde / vergrote schaal.
• Analoge modellen = voorstelling van de werkelijkheid door eigenschappen versimpelde wijze
weer te geven.
• Symbolische modellen = de werkelijkheid in de vorm van symbolen, vaak cijfers.
Scenario-analyse, simulatie door verschillende simulatietechnieken worden uitgegaan:
• Afnemende abstractie: simpel à steeds meer factoren à complexer.
• Toenemende abstractie: complex à elementen worden vereenvoudigd à simpeler.
• Wisselende abstractie: een model wordt doorgerekend met steeds andere factoren.
• Ceteris paribus-clausule: simulatie vindt plaats op één aspect, alle andere aspecten worden
als onveranderlijk worden verondersteld.
§1.5 De agency-theorie
Het paradigma voor accountancy: het bestaan van principalen en agenten = agency-theorie.
• Aandeelhouders zijn niet betrokken bij uitvoerende werkzaamheden (= principalen).
• De leiding is betrokken bij de dagelijkse werkzaamheden (= agenten).
à Mogelijke belangentegenstellingen + informatie-asymmetrie, maatregelen:
§ Beloningsysteem: bijvoorbeeld bonus bij beurskoersstijging (= Bonding costs).
§ Toezicht: bijvoorbeeld een RvC instellen (= monitoring costs).
Residual losses = door scheiding eigendom en management, zal er nooit 100% efficiëntie
plaatsvinden. De ‘kosten’ die hierbij komen kijken zijn een ‘verlies’.
Al deze kosten bij elkaar heten de agency costs.
§1.6 het vakgebied accountancy
Financial accounting ↔ Management accounting
• Extern en onafhankelijk (accountant) • Intern (controller)
• Betrouwbaarheid • Betekenis van de informatie
• Terugkijken • Vooruitkijken
‘Body of knowledge’ van accountancy = accounting + BIV + auditing.
Verschillende werkzaamheden van een accountant:
• Verschaffen van zekerheid over financiële / bedrijfseconomische informatie.
• Controleren, beoordelen en opstellen van financiële / bedrijfseconomische informatie.
• Verrichten van specifieke onderzoeken.
• Verlenen van consultancy- en adviesdiensten op het gebied van accountancy.
§1.7 Geschiedenis van de accountancy
• 1895 – Oprichting Nederlandsch Instituut van Accountants (NIvA).
Limpberg: belangrijke pionier van accountancy, praktische en theoretisch verbeteren.
• 1907 – Oprichting Nederlandsche Accountants Vereeniging (NAV).
• 1919 – NIvA + NAV = NIvA.
• 1967 – NIvA +VAGA = NivRA.
• 2013 – NivRA + NOvAA = NBA.
Niet-wetenschappelijke kennis = pragmatische kennis = kennis die nodig is om de dagelijkse omgang
met elkaar te kunnen begrijpen.
Kennis is wetenschappelijke kennis, als er wordt voldaan aan de drie eisen:
1. De kennis is gegrond à geen lukrake beweringen.
2. De kennis is intersubjectief à is niet afhankelijk van de persoon.
3. De kennis is systematisch à er worden verbanden gelegd tussen verschijnselen.
Formele wetenschappen (abstracte gedachteconstructies) ↔ empirische wetenschappen:
• Natuurwetenschappen (materie, mens, dier) ↔ gedragswetenschappen (menselijk gedrag).
Accountancy ervaringsobject = ‘Het geheel van gebeurtenissen in en omtrent organisaties.’
• Kenobject = ‘Beoordelen van informatie en de inrichting en het functioneren van
informatiesystemen met als doel een bepaalde mate van zekerheid te verkrijgen.’
à Samengevat = ‘assurance.’
§1.2 Over deductie, inductie en abductie
Deductie = algemene uitspraken (majorpremisse) à individuele conclusies (minorpremisse).
• Alle beursgenoteerde ondernemingen publiceren een jaarverslag.
• Heineken is een beursgenoteerde onderneming.
à Heineken publiceert een jaarverslag (= syllogisme).
Inductie = specifieke uitspraken à algemeen geldende uitspraak.
• Heineken maakte het afgelopen jaar winst.
• Bavaria maakte het afgelopen jaar winst.
à Alle bierbrouwers maken winst.
Abductie = een verschijnsel à mogelijke verklaring.
• Het faillissement van het Slotervaatziekenhuis is veroorzaakt door slecht management.
• Het IJsselmeerziekenhuis is failliet gegaan.
à Het IJsselmeerziekenhuis zal ook wel een slecht management hebben gehad.
Theoriegeladenheid van de waarneming = wat wordt waargenomen wordt vaak bepaald door de
theoretische achtergrond of zelfs de cultuur waarin diegene zich bevindt.
§1.3 Hypothese, toetsing en paradigma
Hypothese = de conclusie die uit een deductieve of inductieve redenering wordt afgeleid, toetsing:
• Universele hypothese = bewering met betrekking op alle relevante objecten in een populatie
à Toetsing van falsificatie => als waar aangenomen tot het tegendeel is bewezen.
• Existentiële hypothese = bewering met betrekking op een of enkele objecten in een
populatie à Toetsing van verificatie => het object wordt aan nader onderzoek verworpen.
• Waarschijnlijkheidshypothese = bewering die met behulp van een kanspercentage
betrekking heeft op een deel van de populatie à Uiteindelijk toetsing van falsificatie.
Correspondentietoets = onderzoek naar overeenstemming tussen de hypothese ↔ werkelijkheid.
• Consistentietoets = een samenhangend geheel van hypothesen wordt getoetst op
consistentie (= geen onderlinge strijdige beweringen tussen de theorieën).
Een paradigma vormt een denkkader waarbinnen empirische bevindingen worden geanalyseerd.
• Paradigma shift = alles wordt vanuit een ander perspectief gezien.
, §1.4 De werking van modellen
Er zijn verschillende modellen (= vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid):
• Iconische modellen = voorstelling van de werkelijkheid op verkleinde / vergrote schaal.
• Analoge modellen = voorstelling van de werkelijkheid door eigenschappen versimpelde wijze
weer te geven.
• Symbolische modellen = de werkelijkheid in de vorm van symbolen, vaak cijfers.
Scenario-analyse, simulatie door verschillende simulatietechnieken worden uitgegaan:
• Afnemende abstractie: simpel à steeds meer factoren à complexer.
• Toenemende abstractie: complex à elementen worden vereenvoudigd à simpeler.
• Wisselende abstractie: een model wordt doorgerekend met steeds andere factoren.
• Ceteris paribus-clausule: simulatie vindt plaats op één aspect, alle andere aspecten worden
als onveranderlijk worden verondersteld.
§1.5 De agency-theorie
Het paradigma voor accountancy: het bestaan van principalen en agenten = agency-theorie.
• Aandeelhouders zijn niet betrokken bij uitvoerende werkzaamheden (= principalen).
• De leiding is betrokken bij de dagelijkse werkzaamheden (= agenten).
à Mogelijke belangentegenstellingen + informatie-asymmetrie, maatregelen:
§ Beloningsysteem: bijvoorbeeld bonus bij beurskoersstijging (= Bonding costs).
§ Toezicht: bijvoorbeeld een RvC instellen (= monitoring costs).
Residual losses = door scheiding eigendom en management, zal er nooit 100% efficiëntie
plaatsvinden. De ‘kosten’ die hierbij komen kijken zijn een ‘verlies’.
Al deze kosten bij elkaar heten de agency costs.
§1.6 het vakgebied accountancy
Financial accounting ↔ Management accounting
• Extern en onafhankelijk (accountant) • Intern (controller)
• Betrouwbaarheid • Betekenis van de informatie
• Terugkijken • Vooruitkijken
‘Body of knowledge’ van accountancy = accounting + BIV + auditing.
Verschillende werkzaamheden van een accountant:
• Verschaffen van zekerheid over financiële / bedrijfseconomische informatie.
• Controleren, beoordelen en opstellen van financiële / bedrijfseconomische informatie.
• Verrichten van specifieke onderzoeken.
• Verlenen van consultancy- en adviesdiensten op het gebied van accountancy.
§1.7 Geschiedenis van de accountancy
• 1895 – Oprichting Nederlandsch Instituut van Accountants (NIvA).
Limpberg: belangrijke pionier van accountancy, praktische en theoretisch verbeteren.
• 1907 – Oprichting Nederlandsche Accountants Vereeniging (NAV).
• 1919 – NIvA + NAV = NIvA.
• 1967 – NIvA +VAGA = NivRA.
• 2013 – NivRA + NOvAA = NBA.