Uitgebreide samenvatting Ontwikkelingspsychologie voor deeltentamen 2 van Universiteit Utrecht. Bevat alle informatie uit het boek 'Developmental Psychology' 2e druk, hoofdstuk 8, 11, 12, 14, 15 en 16. Alle begrippen worden uitgelegd en met deze samenvatting hoef je het boek niet meer te lezen. Ik ...
H12: PARENTS, PEERS AND SOCIAL RELATIONSHIPS
FAMILIE
De hechting tussen ouder en kind vormt een basis voor latere relaties. Ouders leren hun kind sociale regels en rollen. Dit
doen ze door middel van bekrachtigen van positief gedraging en straffen van ongewenst gedrag. Ouders leren hun kind ook
gewenst gedrag over te nemen door middel van modelling. Hierbij imiteert het kind wat zijn ouders doen. Ouders
beïnvloeden de sociale ontwikkeling van hun kind ook doordat zij hun sociale omgeving bepalen. Ouders kiezen namelijk de
buurt uit waarin het kind woont, geven het kind speelgoed en boeken of laten het kind juist televisie kijken. Ook beïnvloeden
ze het sociale leven van het kind door het kind bijvoorbeeld in te schrijven voor een sportclub.
Opvoedingsstijlen hebben twee dimensies: een emotionele dimensie en een controledimensie. De emotionaliteit van ouders
is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Als de ouders warm en responsief zijn, dan zal het kind luisteren naar de
ouders en een positiever zelfbeeld hebben. De controledimensie kan onderverdeeld worden in gedragscontrole en
psychologische controle. Gedragscontrole bestaat uit het stellen van regels en toezicht op de kinderen. Een matige
hoeveelheid van gedragscontrole heeft een positief effect. Het beschermt het kind, maar het kind mag ook zijn eigen weg
vinden. Ook dit zorgt ervoor dat kinderen meer aannemen van hun ouders. Bij psychologische controle spelen ouders in op
de schuld- en schaamtegevoelens van het kind en het negeren van de gevoelens van het kind. Psychologische controle leidt
vaak tot een lagere eigenwaarde, meer angst en depressie.
Veel onderzoeksliteratuur gaat ervanuit dat beide ouders dezelfde opvoedingsaanpak hebben. Dit zorgt ervoor dat er minder
onderzoek is gedaan naar de opvoedingsstijlen van vaders. Ook veranderen de typen gezinnen in de loop van tijd:
tegenwoordig zijn er bijvoorbeeld veel meer homo- en lesbische ouders. Kinderen uit eenoudergezinnen lopen meer risico op
problemen dan kinderen die opgroeien in een gezin waar twee ouders aanwezig zijn. Kinderen uit eenoudergezinnen
presteren minder goed op school. Een alleenstaande ouder kan het ook moeilijker vinden om om te gaan met een kind met
psychische problemen, wat kan leiden tot andere negatieve gevolgen voor het kind of voor de andere kinderen in het gezin.
Uit de twee dimensies komen vier opvoedstijlen voort: autoritatief, autoritair, permissief en onbetrokken.
- Autiritatief: een combinatie van hoge controle en positieve emotionaliteit. Het gedrag van het kind wordt op een warme,
stimulerende manier gecontroleerd. Er worden redelijke grenzen gesteld. Kinderen van autoritatieve ouders zijn vriendelijk,
sociaal competent, energiek en hebben hogere eigenwaarde.
- Autoritair: een combinatie van hoge controle en negatieve emotionaliteit. De ouders zijn streng, strikt en niet responsief.
Kinderen hebben weinig controle over hun situatie. Ze zijn vaak angstiger, bozer, en minder sociaal en cognitief competent.
- Permissief: een combinatie van lage controle en positieve emotionaliteit. Deze ouders vinden alles goed en stellen geen
grenzen aan de impulsuiting van hun kinderen. Ze zijn inconsistent en laks. Deze kinderen zijn vaak impulsief en agressief.
- Onbetrokken: een combinatie van lage controle en negatieve emotionaliteit. De ouders verwaarlozen de behoeften van
hun kind en stellen hun eigen behoeften boven die van hun kind. Sommigen van hen hebben zelf grote problemen, waardoor
ze geen aandacht kunnen opbrengen voor hun kind. Kinderen van niet betrokken ouders zijn sociaal incompetent,
onverantwoordelijk en ze doen het minder goed op school.
Veel betrokken Weinig betrokken
Veel controle Autoritatief Autoritair
Weinig controle Permissief Onbetrokken/verwaarlozend
Dit model van opvoedstijlen heeft wel wat tekortkomingen. Er is meer onderzoek nodig naar welke componenten van elke
stijl bijdragen aan de ontwikkeling van een kind. Ook wordt de bijdrage van het kind (temperament en gedrag) aan de stijl
genegeerd. Daarnaast beschrijft dit model opvoedstijlen niet goed voor andere sociaaleconomische- of culturele groepen.
Het blijkt dat de voor- en nadelen van elke stijl voor de ontwikkeling van het kind niet vergelijkbaar zijn. Bijvoorbeeld: een
autoritatieve opvoedstijl kan de sociale en academische competenties van kinderen die in een veilige omgeving wonen
bevorderen, maar in een andere omgeving kan het juist niet werken. Het blijkt dat arme ouders met een autoritaire
opvoedstijl beter aangepaste kinderen hebben als ze in een onveilige omgeving wonen. Ook wordt de autoritaire stijl
geassocieerd met meer zelfvertrouwen bij kinderen uit het Midden Oosten en juist minder zelfvertrouwen bij kinderen uit
een andere cultuur. De context en cultuur maakt dus uit.
Hoe ouders met elkaar omgaan zegt veel over de manier waarop ze met hun kinderen omgaan. Als ouders veel conflicten
hebben, heeft dit negatieve gevolgen voor het kind. Kinderen raken minder veilig gehecht aan hun ouders. Bij agressieve
conflicten tussen de ouders worden kinderen zelf ook agressiever. Een huwelijksconflict kan indirect effect hebben op het
kind doordat de opvoedstijl verandert. Ouders met een huwelijksconflict hebben vaker een koude, boze en niet-responsieve
opvoedstijl. Het kan ook direct effect hebben, doordat het kind getuige is van conflicten. Hoe vaker een kind wordt
1
,blootgesteld aan een conflict en hoe vaker het conflict over hem gaat, hoe meer hij zichzelf de schuld geeft. Als ouders het
daarnaast niet op een goede manier oplossen, vertonen kinderen meer woede en verdriet. Jongetjes blijken hier meer last
van te hebben dan meisjes. Dit zou te maken hebben met het feit dat jongens vaker worden blootgesteld aan ouderlijk
conflict.
De meeste kinderen hebben vaak meer directe interactie met hun broers en zussen dan met hun ouders. Interactie met
broers en zussen biedt veel mogelijkheden om te leren over positief en negatief gedrag. De geboortevolgorde heeft gevolgen
voor de ontwikkeling van kinderen. Eerstgeborenen zijn vaak behulpzamer en hebben meer zelfcontrole. Ze zijn serieuzer en
presteren vaak het beste op school. Tegelijkertijd zijn eerstgeborenen vaker angstig, ervaren ze meer schuldgevoelens,
kunnen ze minder goed omgaan met stressvolle situaties en zijn ze minder zelfverzekerd. Dit kan komen omdat er meer van
deze kinderen verwacht wordt en er hogere eisen aan deze kinderen worden gesteld.
Een enig kind wordt blootgesteld aan hetzelfde hoge niveau van ouderlijke eisen en verwachtingen dan andere
eerstgeborenen, maar een enig kind hoeft zich niet aan te passen aan broers en zussen. Net als eerstgeborenen is een enig
kind vaker een hoge presteerder, maar heeft hij minder last van de negatieve emoties. Een enig kind vertoont meer
persoonlijke controle, volwassenheid en leiderschap.
Hoe een eerstgeborene reageert op de komst van een broertje of zusje, hangt af van de ouders. Als ouders aandacht blijven
geven aan de eerstgeborene en uitleggen wat er allemaal gebeurt, heeft de komst van een broertje of zusje geen negatieve
effecten. Oudere broers en zussen in grote families hebben vaak een zorg-rol, aangezien ze allerlei zorgtaken van hun ouders
overnemen. Later geboren kinderen hebben behalve hun ouders ook hun broers en zussen als model. Ook op latere leeftijd
hebben zij nog een grote invloed.
Ten slotte ontwikkelt een kind met broertjes en zusjes sneller een ‘theory of mind’. Dit is het begrip dat andere mensen
andere overtuigingen en gedachten kunnen hebben dan die van jezelf. Als een kind ten minste één boertje of zusje heeft,
leert het sneller over de mentale toestanden van anderen.
DE SOCIALE CONTEXT VAN HET FAMILIELEVEN
Armoede bij kinderen heeft een negatieve invloed op de cognitieve en sociale ontwikkeling. Armoede in de vroege
kinderjaren is veel schadelijker dan arm zijn in de latere kinderjaren of adolescentie. Ten eerste is de kwaliteit van de
thuisomgeving vaak minder goed in arme gezinnen. Kinderen in arme gezinnen hebben minder fysieke middelen (boeken,
speelgoed, educatieve spellen, computers), ontvangen minder leermogelijkheden en minder cognitieve stimulatie (ouders
lezen minder vaak voor en ondernemen minder andere ontwikkelingsgerichte activiteiten). Ten tweede worden kinderen
vaak in een minder kwalitatieve opvang geplaatst. Ten derde is armoede gekoppeld aan meer conflicten tussen ouders en
kinderen. Ten vierde is de buurt waarin arme gezinnen wonen vaak onveilig (criminaliteit, werkloosheid en weinig controle
door ouders). Ten slotte hebben arme ouders vaker fysieke en emotionele problemen die de opvoeding kunnen beïnvloeden.
In verschillende culturen worden families en gezinnen op andere wijze ingevuld. In veel culturen speelt de extended family
een grote rol in het leven van een kind. Dit is een familie met grootouders, ooms en tantes, neefjes en nichtjes. In Westerse
culturen is vaak de nuclear familiy: alleen de ouders en kinderen, van direct belang. In Westerse landen wordt het gemiddeld
aantal kinderen per gezin steeds kleiner.
De laatste tijd hebben ook steeds meer moeders een baan. Hierdoor begint de traditionele rolverdeling tussen mannen en
vrouwen steeds meer te vervagen. De verantwoordelijkheid voor de kinderen en voor het huishouden blijft vaak nog wel bij
de vrouw liggen. Op zich heeft het geen negatieve effecten dat moeders meer gaan werken. Het leidt bijvoorbeeld tot meer
betrokkenheid van de vader, wat weer leidt tot grotere sociale competentie en een hoger IQ. Ook hebben kinderen minder
seksestereotypes. Stress die het werkende leven met zich meebrengt, kan echter ook negatieve effecten hebben. Na
stressvolle werkdagen trekken ouders zich meer terug van hun kind. Verder kunnen onregelmatige werktijden van de ouders
negatieve effecten hebben op de cognitieve- en taalontwikkeling van het kind. Het is dus niet zozeer het feit dat beide ouders
werken, maar de werkomstandigheden die een negatief effect kunnen hebben op kinderen.
Scheidingen zijn heel stressvol voor kinderen. Het eerste jaar na de scheiding verslechtert de situatie vaak. Na twee jaar
functioneren ouders en kinderen echter een stuk beter. Op de lange termijn gaat het beter met kinderen in stabiele
eenoudergezinnen dan met kinderen die in een conflictsituatie blijven zitten. Als ouders hun scheiding uitstellen,
bijvoorbeeld ter bescherming van hun kinderen, laten kinderen al lang voor de uiteindelijke scheiding gedragsproblemen
zien.
Als een ouder hertrouwt, kan dit verschillende effecten hebben. Voor de puberteit reageren jongens vooral positief op een
nieuw vaderfiguur. Meisjes daarentegen kunnen het gevoel krijgen dat de relatie met hun moeder in gevaar wordt gebracht.
Voor kinderen in de preadolescentie lijkt scheiding moeilijker te zijn voor jongens, en hertrouwen voor meisjes. Tijdens de
2
, puberteit reageren zowel jongens als meisjes niet erg positief op de komst van een stiefouder. Op de lange termijn passen ze
zich daarentegen goed aan. Als scheiding stress en conflict vermindert en leidt tot een beter functioneren van de
verzorgende ouder, of als het verlies van een niet-betrokken of incompetente vader uiteindelijk resulteert in krijgen van een
toegankelijker, responsiever vaderfiguur, heeft het kind vaak baat bij scheiding en hertrouwen. Vooral puberende jongens
kunnen baat hebben bij een hechte, zorgzame relatie met een stiefvader.
Mensen krijgen steeds later kinderen. Tussen de tienerleeftijd en de 30 geldt: hoe ouder, hoe beter. Deze ouders zijn meer
tevreden met hun kind, hebben meer kennis van het ouderschap en zijn responsiever naar hun kind. Na de 30 maakt leeftijd
geen verschil meer. Ook maakt het niet uit of het kind op natuurlijke wijze of door kunstmatige inseminatie is geboren.
Tienerzwangerschap is wel geassocieerd met slechtere uitkomsten. Veel tienermoeders worden geconfronteerd met
persoonlijke, economische en sociale problemen die het hun moeilijk maken om voor hun kind te zorgen. De kinderen van
tienermoeders tonen meer agressie en hebben minder controle om impulsief gedrag te beheersen. Tijdens de adolescentie
hebben ze een hogere kans op academisch falen en delinquentie.
LEEFTIJDSGENOTEN
Kinderen van 1-2 jaar worden steeds beter in zich voortbewegen en taal. Dit bevordert hun sociale interacties met anderen.
Tijdens deze periode ontwikkelen ze ook het vermogen om deel te nemen in complementaire sociale interactie. Dit betekent
dat kinderen rollen uitwisselen in hun spel. Ze beginnen elkaar ook te imiteren en ze lachen eerder als ze positieve interacties
hebben. In de late peutertijd (2-3 jaar) is het belangrijkste sociale doel van het kind om betekenis te delen met een ander.
De complexiteit van het spelen van peuters neemt toe met de leeftijd. Eerst spelen kinderen solitair (kinderen spelen alleen
en negeren andere kinderen die in de buurt zijn) en parallel (kinderen doen soortgelijke activiteiten, maar zij aan zij,
betrekken elkaar niet). Dit vermindert naarmate het kind ouder wordt. Daarna spelen kinderen steeds vaker associatief
(samen, maar niet met elkaar bezig in een gezamenlijk project) en coöperatief (helemaal samen, wederzijds). Met deze
sociale ontwikkeling beginnen ook de eerste conflicten op te treden. Hoe beter de sociale vaardigheden, hoe meer
conflicten. Kinderen beginnen dan ook in staat te zijn tot relaties: een voortdurende interactie tussen twee mensen die
bepaald wordt door hun gedeelde verleden en invloed heeft op de toekomst samen. Kinderen van 2 hebben al een voorkeur
voor sommige leeftijdsgenootjes boven andere. Vriendschap begint te ontstaan. Leeftijd wordt een belangrijke factor bij
partnerkeuze. De meeste kinderen spelen met anderen van hun eigen leeftijd. Na een jaar of 4 hebben kinderen voorkeur
voor partners van hun eigen sekse. Pas in de adolescentie begint deze voorkeur weer af te nemen.
Leeftijdsgenootjes beïnvloeden elkaar op min of meer dezelfde manier als ouders dat doen: door bekrachtiging, modelling,
sociale vergelijking en door mogelijkheden te bieden voor leren en socialiseren. Leeftijdsgenootjes beïnvloeden elkaar door
als sociale modellen te dienen. Kinderen kunnen leren door het gedrag van hun leeftijdsgenoten te observeren. Kinderen
imiteren oudere en meer prestigieuze leeftijdsgenoten. Kinderen beginnen ook elkaars gedrag te bekrachtigen door hun
goedkeuring te laten blijken. Peer pressure, waarbij kinderen dingen doen onder sociale druk, begint ook te ontstaan.
In een longitudinaal onderzoek werd de schoolprestaties en drugsgebruik van adolescenten vergeleken. Het bleek dat
veranderingen in schoolcijfers en drugsgebruik verband hielden met veranderingen in schoolcijfers en drugsgebruik van
vrienden. Vrienden in dezelfde groep hebben dus de neiging om hetzelfde gedrag te vertonen. Dit wordt echter wel deels
bepaald door de opvoedstijl: adolescenten met autoritatieve ouders profiteren meer van vrienden die goed presteren op
school, en adolescenten met ouders die een andere opvoedstijl hebben gebruiken eerder drugs als hun vrienden dat ook
doen. Beïnvloeding door leeftijdsgenoten blijkt dus in de adolescentie steeds belangrijker te worden, maar de invloed van de
ouders verdwijnt niet helemaal.
Welke invloed is sterker: opvoeding of peer pressure? Het blijkt dat ouders en leeftijdsgenootjes elk hun eigen gebied van
expertise hebben. Kinderen leren het meeste over sociaal gedrag van leeftijdsgenootjes. Als het om keuzes voor de toekomst
gaat, leren ze echter meer van hun ouders. Het is duidelijk dat de invloed van de ouders niet simpelweg vervangen wordt
door invloed van leeftijdsgenootjes. Beide invloeden blijven sterk.
Kinderen willen graag geaccepteerd worden door leeftijdsgenoten. Een veelgebruikte manier om de acceptatie door
leeftijdsgenoten te bestuderen, is door de status van elk kind in een specifieke groep te meten en te vergelijken. Dit kan door
middel van sociometrische technieken, waarbij kinderen gevraagd wordt om hun leeftijdsgenoten te beoordelen op
agressiviteit en hulpvaardigheid of degene aan te wijzen die ze het leukste vinden.
Bij de nominatietechniek vraagt de onderzoeker aan elk kind in een groep om een bepaald aantal (meestal drie)
leeftijdsgenoten te noemen die hij het leukst vindt en die hij het minst leuk vindt. Daarna telt de onderzoeker alle scores van
‘de leukste’ en ‘de minst leuke’ kinderen op en worden de kinderen in groepen ingedeeld. Populaire kinderen zijn de
kinderen die vaak het leukst gevonden worden en het minst vaak minder leuk. Deze kinderen zijn vaak vriendelijk en
assertief, maar niet storend of agressief. Ze komen makkelijk bij een groep en zijn goed in communiceren. Sommige
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rvd1310. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.44. You're not tied to anything after your purchase.