dit document bevat onderdelen afkomstig van de syllabus van 2024. de begrippen zijn opgenomen uit de syllabus. de informatie is van cruciaal belang als je zou willen slagen voor het biologie examen.
Bij diffusie verplaatsen deeltjes zich in de richting van de concentratiegradiënt: dat is van de plaats
waar de concentratie van die deeltjes het hoogst is naar de plaats met de lagere concentratie. De
verplaatsing gaat door tot overal een gelijke concentratie van de deeltjes is.
Transport van stoffen in een cel d.m.v. diffusie kost de cel geen energie.
We noemen dit passief transport.
Rondom elke cel zit een celmembraan. Dit celmembraan bestaat uit een dubbele fosfolipide laag.
Vooral kleine moleculen zoals zuurstof (O2), koolstofdioxide (CO2) en water kunnen door de kleine
openingen in of uit de cel . Ook vetachtige moleculen kunnen moeiteloos door deze celmembraan
heen.
We noemen daarom deze membranen semi permeabel, dat betekent ‘half doorlaatbaar’. Eigenlijk
noemen we deze membranen selectief permeabel, omdat deze membranen ook heel selectief
sommige stoffen wel of niet door kunnen laten gaan.
Watermoleculen diffunderen via waterpoorten door het membraan.
Glucose (C6H12O6) en aminozuren houden niet van een vetlaag zoals een membraan. Daarom zijn er
voor het transport van glucose ook speciale poorten in het celmembraan. Dit transport gaan van een
hoge naar een lage concentratie en kost de cel geen energie en is daarom een vorm van passief
transport.
Grote en polaire moleculen en ionen die van een hoge naar een lage concentratie gaan, gebruiken
ook eiwitpoorten. Dit kost de cel wel energie.
Het aantal opgeloste deeltjes in een vloeistof bepaalt de osmotische waarde. Hoe meer opgeloste
deeltjes hoe hoger de osmotische waarde.
Via een semi-permeabel celmembraan gaat het water van een oplossing naar de kant met de
hoogste osmotische waarde (dus van laag naar hoog). De opgeloste deeltjes gaan niet door het
membraan.
Osmose = diffusie van oplosmiddel (doorgaans water) via een semipermeabel membraan; osmose is
een vorm van passief transport.
Hypertoon: de omgeving van de cel heeft een hogere osmotische waarde dan de cel zelf. De cel zal
water afstaan aan het milieu. Bij plantaardige cellen laat het celmembraan los van de celwand :
plasmolyse. Dierlijke cellen zullen verschrompelen.
Hypotoon: de omgeving van de cel heeft een lager osmotische waarde dan de cel.
De cel zal water binnen laten, zodat hij een lagere osmotische waarde krijgt. Het gevolg hiervan is bij
een plantaardige cel turgor : druk op de celwand (deze druk zorgt voor de stevigheid van de plant).
Bij een dierlijke cel zal de cel knappen, want dierlijke cellen hebben geen celwand.
Isotoon de omgeving van de cel en de cel zelf, hebben een even hoge osmotische waarde. Er zal
evenveel water de cel in en uit gaan. Bij dierlijk cellen is de situatie normaal en plantaardige cellen
zijn dan slap.
,Wanneer dit transport tegen het concentratieverval ingaat, kost dit de cel energie. Daarom noemen
we dit actief transport.
De cel kan hierbij gebruik maken van eiwitpoorten die fungeren als een pomp. Deze eiwitpoorten
kunnen heel selectief bepaalde moleculen doorlaten (of tegenhouden). Daarom worden de
semipermeabele membranen met dergelijke eiwitpoorten, ook wel selectief permeabel genoemd.
De energie haalt de cel uit ATP (adenosinetrifosfaat,
tri: 3 fosfaatgroepen). Door een fosfaatgroep (P) los te laten, komt er een beetje energie vrij. ATP
wordt omgezet in ADP (di: 2 fosfaatgroepen). De cel gebruikt deze energie voor het actieve transport
van stoffen tegen de concentratie gradiënt in.
ATP-ADP
ATP wordt omgezet in ADP + P + energie
De specifieke eiwitpoorten (ook wel eiwitkanalen genoemd) hebben een receptor functie. Bepaalde
moleculen kunnen heel specifiek binden aan deze receptoreiwitten. Deze receptoren worden
bijvoorbeeld gebruikt voor het transport van ionen (ionentransport). Zo bevatten cellen speciale
receptor eiwitten voor het transport van Na+en Cl–(afkomstig van NaCl).
De cel kan grote deeltjes opnemen en afgeven door ze met de celmembraan in te sluiten.
Wanneer de cel op deze manier stoffen opneemt, noemen we dit endocytose: celmembraan snoert
in tot een blaasje, waardoor stoffen de cel in kunnen gaan.
Wanneer de cel op deze manier stoffen naar buiten afgeeft, noemen we dit exocytose. blaasje
afkomstig van golgi-systeem kunnen door exocytose eiwitten afgeven naar buiten. Dit kost de cel
energie, daarom valt dit onder actief transport
, Erfelijke eigenschap
Gen: deel van chromosoom dat de informatie bevat voor 1 of meer erfelijke eigenschappen
Allel: een gen is opgebouwd uit 2 allelen (1 van moeder en 1 van vader). Een allel is een variant op
een gen. Vb. Een allel gekregen van moeder, bijvoorbeeld het allel dat codeert voor een blauwe
oogkleur en van je vader heb je een allel dat codeert voor een bruine oogkleur.
Genoom: al het DNA in een cel
Genotype: de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu
Fenotype: alle waarneembare eigenschappen van een individu
Milieufactoren: factoren vanuit de omgeving die het fenotype beïnvloeden. Vb. licht, temperatuur,
voeding.
Chromosoom : lang streng opgerold DNA met daaromheen liggen eiwitmoleculen (gelegen in
celkern)
Autosoom: alle chromosomen die niet geslachtsgebonden zijn. Dit zijn 22 chromosomenparen.
Geslachtschromosoom: het 23e paar bevat de geslachtschromosomen. Dit chromosomenpaar
bepaald het geslacht. Bij het vrouwelijk geslacht bestaat dit chromosomenpaar uit gelijke
chromosomen (XX) en bij het mannelijke geslacht zijn de chromosomen in dit chromosomenpaar niet
gelijk aan elkaar.
X-chromosoom: grootste geslachtschromosoom
y- chromosoom: kleinste geslachtschromosoom
Heterozygoot: twee verschillende allelen voor de eigenschap
Dominant (allel) : dit allel komt altijd in het fenotype tot uiting
Recessief (allel): dit alle komt allen tot uiting wanneer er geen dominant allel aanwezig is.
onvolledig dominant: dominante allel is niet dominant genoeg, waardoor het recessieve allel toch
een beetje tot uiting komt. ( minder donker bruine ogen, in plaats van de donkerbruine ogen van de
homozygoot )
Intermediair: twee onvolledig dominante allelen komen als mengvorm tot uiting ( roze bloemen i.p.v.
witte of rode bloemen.
X-chromosomaal: bepaalde genen komen alleen in het X-chromosoom voor
Multipele allelen: voor 1 eigenschap bestaan drie of meer verschillende allelen
Letale factor: een allel dat in homozygote toestand geen levensvatbare cel of individu oplevert.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tjandaniehardjosoedarmo. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.76. You're not tied to anything after your purchase.