Samenvatting Europees recht
Hoofdstuk 1 – Geschiedenis en ontwikkeling
1.2 1951-1965: De oprichtingsfase – Nooit meer oorlog
De huidige Europese samenwerking komt voort uit de Europese Gemeenschap voor Kolen
en Staal (EGKS), opgericht in 1951 met het Verdrag van Parijs. De voornaamste drijfveer
voor oprichting was om een einde te maken aan de steeds terugkerende oorlogen op het
Europese continent. Vanuit deze gedachte werd de Verenigde Naties (VN) in 1945 opgericht.
In 1949 kwam de Raad van Europa met zijn zetel in Straatsburg. Een van de belangrijkste
verdragen hierbij is het EVRM. Ook bestaat de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
(NAVO), berustend op het idee van collectieve veiligheid en wederzijdse (militaire)
samenwerking.
1.2.1 De Europese Gemeenschap voor Kolen en staal
Kolen en staal waren destijds cruciaal voor de productie van oorlogsmateriaal. De EGKS had
als doel om de soevereiniteit van de deelnemende landen op dit terrein te beperken, om zo
te voorkomen dat landen zich opnieuw zouden kunnen herbewapenen om het continent voor
de derde keer in de 20e eeuw in een oorlog te storten. Het idee van de EGKS kwam van
Jean Monnet, de Franse Minister van Buitenlandse zaken Robert Schuman werkte dit idee
verder uit.
Een belangrijk doel van de EGKS was het vergroten van de economische groei en
werkgelegenheid om zo de levensstandaarden in de aangesloten lidstaten te verbeteren.
De institutionele structuur van de EGKS bestond uit:
- Een supranationale Hoge Autoriteit
- Een Gezamenlijke Vergadering bestaande uit vertegenwoordigers van de nationale
parlementen
- Een Raad waarin de regeringsvertegenwoordigers zetelden
- Een Hof van Justitie bestaande uit negen rechters.
In 1954 werd de West-Europese Unie (WEU) opgericht, als alternatief voor een
defensiegemeenschap.
1.2.2 Naar drie gemeenschappen
In 1957 werd het Verdrag van Rome ondertekend door de zes oorspronkelijke lidstaten
waarmee de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en het Verdrag tot oprichting van
de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) het licht zagen. De EEG beoogde
het instellen van een gemeenschappelijke markt, waarbij belemmeringen in de vorm van
handelstarieven en quota’s zouden worden afgeschaft. De EEG en Euratom stonden
aanvankelijk los van de EGKS, maar deelden hetzelfde Hof en de Gezamenlijke
Vergadering. Pas in 1965 zijn de instituties van de drie gemeenschappen samengegaan.
1.3 1965-1985: Euroclerose
In de jaren 1960 gebeurde er op politiek niveau weinig. Deze periode, ook wel Eurosclerose,
duurde tot midden jaren 1980. Dit kwam mede door de economische crisis en de hoge
werkloosheid in Europa.
1.3.1 De lege stoel crisis en het Akkoord van Luxemburg (1965-66): inertie
Het was met name de Franse regering (onder leiding van De Gaulle) die zich opwierp tegen
een al te supranationale opstelling van de Commissie. De Franse regering bepleitte een
meer intergouvernementele invulling van de Gemeenschappen waarbij de lidstaten zelf de
touwtjes in handen hebben. Frankrijk weigerde gedurende zeven maanden om aanwezig te
,zijn bij bijeenkomsten in de Raad. Dit zorgde er voor dat de machinerie tot stilstand kwam.
Dit werd doorbroken met het akkoord van Luxemburg (in werking 1966). Hierin werd
vastgesteld dat er altijd gepoogd moest worden consensus te bewerkstelligen. Mocht dat niet
lukken, dat liet het akkoord de weg open voor lidstaten om een veto uit te spreken wanneer
zeer gewichtige nationale belangen van een lidstaat op het spel stonden. Dit zorgde er voor
dat er tot midden jaren 1980 relatief weinig wetgeving van de grond kwam.
Nadat De Gaulle in 1969 weg was, was overeenstemming mogelijk over de toetreding van
een drietal landen in 1973: Denemarken, Ierland en het VK.
In 1974 werd de Europese Raad opgericht om de informele praktijk van de bijeenkomsten
van de regeringsleiders te formaliseren.
1.3.2 Een actief Hof van Justitie en Europees Parlement
In 1963 bepaalde het Hof in Van Gend & Loos dat het Europese recht rechtstreekse werking
kan hebben en een jaar later bepaalde het Hof in Costa/ENEL eveneens dat het Europese
recht voorrang heeft op het nationale recht. Dit betekende dat met de oprichting van de
Gemeenschappen de lidstaten hun soevereiniteit hebben begrensd en een autonome
Europese rechtsorde hebben gecreëerd.
1.4 1985-2004: De jubeljaren?
1.4.1 Europese Akte (1986)
In februari 1986 werd de Europese Akte ondertekend waarin ambitieuze plannen werden
ontvouwd om het vrij verkeer tussen de lidstaten verder uit te bouwen en de interne markt te
voltooien. Dit maakte ook dat de Britten bereid waren in te stemmen met andere
hervormingsplannen. Deze uitbreiding bracht tot uitdrukking dat Europa meer is dan
economische samenwerking alleen. Ook luidde deze Akte belangrijke institutionele
hervormingen in waarbij de nadruk kwam te liggen op meer communautaire of
supranationale oplossingen die maakten dat lidstaten minder grip kregen op het
integratieproces.
De Akte zorgde uiteindelijk voor een nieuw momentum in het Europees integratieproces en
luidde een periode in van stapsgewijze gedragsveranderingen.
1.4.2 Verdrag van Maastricht (1992)
In 1992 werd in Maastricht het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) ondertekend.
De EU zou rusten op drie pijlers: de drie gemeenschappen (EG, EGKS en Euratom); het
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het terrein van justitie en
binnenlandse zaken (JBZ).
Met het Verdrag van Maastricht werden de bevoegdheden van het Europees Parlement
verder uitgebreid middels de introductie van een zogeheten ‘codecisieprocedure’, de huidige
gewone wetgevingsprocedure van art. 290 VWEU. Het Parlement is in deze procedure
‘medebeslisser’ samen met de Raad en kan op gelijke voet met de Raad
wetgevingsvoorstellen accepteren, blokkeren en amenderen.
1.4.3 Verdrag van Amsterdam (1997), Verdrag van Nice (2001) en verdere uitbreiding
van de EU
In 1997 en 2001 werden nieuwe verdragen ondertekend in Amsterdam en Nice. Naast
institutionele veranderingen breidden zij ook de samenwerking in de twee nieuwere pijlers
uit. Sinds Amsterdam werd de derde pijler omgedoopt tot politiële en justitiële samenwerking
in strafzaken (PJSS) en werd ook de samenwerking op het terrein van asiel uitgebreid.
Anti-EU sentimenten kwamen steeds meer aan de oppervlakte in tegenstelling tot eerdere
decennia die gekarakteriseerd worden door een zogenaamde ‘permissive consensus’.
,1.5 2004-nu: Van crisis naar crisis
1.5.1 Het Grondwettelijk Verdrag afgewezen
Het Grondwettelijke Verdrag was het antwoord op de samengelapte verdragswijzigingen in
de voorgaande tien jaar. Dit Verdrag werd afgewezen in referenda in Frankrijk en Nederland.
Burgers grepen hun kans in de referenda over het resultaat om hun ongenoegen te uiten, zij
zouden te weinig inspraak hebben gehad.
1.5.2 Verdrag van Lissabon en de crises daarna
In 2007 werd er onder Duits voorzitterschap door de Europese Raad politieke
overeenstemming bereikt over een nieuw hervormingsverdrag en werd besloten om een
traditionele intergouvernementele conferentie in te lassen om dit verdrag juridische vorm te
geven. Dit resulteerde in een document dat in 2007 in Lissabon werd ondertekend.
Tijdens een Iers referendum werd dit verdrag weggestemd. Na een tweede maal voorleggen
trad het in werking op 1 december 2009. Dit verdrag bepaalt tot de dag van vandaag het
juridisch en institutionele kader van de EU. Met dit verdrag werden de VEU en VWEU
aangepast. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wordt niet meer
gesproken van de Europese Gemeenschappen, maar van de Europese Unie.
In 2008 ontstond de bankencrisis, wat tot gevolg had dat veel Europese landen een
staatsschuld kregen en in een economische crisis terecht kwamen. Eind 2009 kwam de
eurocrisis daar bovenop: landen konden hun staatsschulden niet meer zelf betalen. In 2015
kwam daarbij de vluchtelingencrisis, wat er voor zorgde dat lidstaten overwogen of
daadwerkelijk overgingen tot het sluiten van hun grenzen en het wederom invoeren van
grenscontroles. Deze crisis legden de enorme tegenstellingen tussen de EU-lidstaten bloot.
Tot slot kwam in 2016 de aankondiging van de Brexit: een kleine meerderheid in het
Verenigd Koninkrijk koos er voor om uit de EU te stappen.
Hoofdstuk 2 – De instellingen
2.1 Inleiding
2.1.1 Inleidende opmerkingen
De EU vormt een organisatie die is opgericht door staten. De officiële naam ‘instelling’ is van
bijzonder belang; het is een exclusieve term, die aangeeft dat het om een toonaangevende
actor gaat. De officiële instellingen bezitten bijzondere rechten, die op basis van het VEU en
VWEU aan hen zijn toegekend.
Er zijn zeven officiële instellingen (art. 13 VEU):
1. Het Europees Parlement
2. De Europese Raad
3. De Raad van Ministers
4. De Europese Commissie
5. Het Hof van Justitie van de EU
6. De Europese Centrale Bank
7. De Europese Rekenkamer
Vier van deze instellingen representeerden lange tijd de institutionele harde kern: de
Commissie, de Raad, het Parlement en het Hof. Tegenwoordig spreken we van een ‘hebdo-
partite’ opzet: de zeven kernactoren spelen allen mee. Uiteindelijk zijn het de lidstaten zelf
die bepalen welke kan de EU opgaat. De instellingen zijn gehouden om strikt binnen de
grenzen van hun bevoegdheid te blijven (art. 5 lid 1 en lid 2 VEU, 13 lid 2 VEU). Tussen de
instellingen bestaat geen formele hiërarchie.
, 2.2 De Europese Raad
2.2.1 Inrichting
De Europese Raad bestuur uit staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten (art. 15
VEU). Het gaat steeds om de personen die op nationaal niveau leiding geven aan de
uitvoerende macht.
Sinds het Verdrag van Lissabon kent de Europese Raad een ‘vaste’ voorzitter, die de
vergaderingen van de instelling leidt, voorbereidt, en daarover verslag uitbrengt aan het
Europees Parlement. Hij wordt gekozen door de leden van de Europese Raad voor een
periode van tweeëneenhalf jaar en kan éénmaal worden herkozen. Hij mag niet tegelijkertijd
een nationaal ambt bekleden en bezit geen stemrecht.
De voorzitter van de Europese Commissie is ook lid, evenwel zonder stemrecht.
De ‘Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid’
neemt ook deel aan de werkzaamheden. Hij bezit ook geen stemrecht.
2.2.2 Algemene rol en bevoegdheden
De Europese Raad geeft impulsen voor de ontwikkeling van de Unie, en bepaalt de
algemene beleidslijnen en prioriteiten.
De Europese Raad is niet permanent in zitting. De instelling wordt minimaal twee keer per
half jaar bijeengeroepen door zijn voorzitter (art. 15 lid 3 VEU). De voorzitter kan tevens een
buitengewone bijeenkomst convoceren.
De Europese Raad heeft een sterk toonaangevende rol binnen de instellingen.
2.3 De Raad van Ministers
2.3.1 Inrichting
Binnen de Raad van Ministers (ook wel ‘Raad’) zitten vakministers van de verschillende
lidstaten. Het hangt af van de agenda welke portefeuillehouders bijeenkomen.
Staatssecretarissen zijn geoorloofd aan tafel plaats te nemen (‘op ministerieel niveau’ art. 16
lid 2 VEU).
De Raad komt maandelijks bijeen, veelal in Brussel maar ook in Luxemburg. Het
voorzitterschap rouleert; iedere zes maanden neemt een ander land het over. De ‘Buza-
Raad’ wordt niet voorgezeten door de minister van buitenlandse zaken van het land die het
voorzitterschap bekleedt, maar door de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor
buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
De werkzaamheden van de Raad worden administratief ondersteund en opgevolgd door een
secretariaat. Het ‘comité van permanente vertegenwoordigers (COREPER) bereidt de
bijeenkomsten van de Raad voor.
2.3.2 Algemene rol en bevoegdheden
De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevings- en begrotingstaak uit
(art. 16 lid 1 VEU).
Gezien zijn samenstelling is de Raad is een centraal podium waar nationale belangen
kunnen worden uitgedragen.
De Raad is bevoegd om de Commissie te verzoeken een wetsvoorstel te doen (art. 241
VWEU). De Raad legt ook andere soorten regels vast. De Raad kan ‘soft law’ vaststellen,
deze zijn niet bindend maar leiden toch tot sturing en bijstelling van nationaal beleid.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller thararutgers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.