Het betreft een duidelijk en complete samenvatting van alle arresten van het mastervak Sanctierecht (Rijksuniversiteit Groningen). Sommige arresten zijn uitgebreid samengevat, omdat de onderwerpen kort aan de orde zijn gekomen op het college.
Arresten sanctierecht
Week 1
De rechter en het verbod kale taakstraf (art. 22b Sr)
Het hof hecht eraan om in het kader van deze zaak op te merken dat binnen afzienbare tijd - na een
daartoe in voorbereiding zijnde wetswijziging betreffende (artikel 22b van) het Wetboek van
Strafrecht en indien deze wetswijziging ongewijzigd kracht van wet zou krijgen - geen taakstraf meer
zal kunnen worden opgelegd onder meer in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en dat een ernstige
inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Hiervan kan slechts
worden afgeweken, indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Onder de geldende wetgeving is het hof nog in de gelegenheid om in bijzondere gevallen als waarvan
in de onderhavige zaak sprake is bij het bepalen van de strafmaat maatwerk toe te passen door in
plaats van een - gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in beginsel daarvoor in aanmerking
komende onvoorwaardelijke gevangenisstraf - een taakstraf op te leggen naast een voorwaardelijke
gevangenisstraf.
Rechter straft bewust zwaarder dan mogelijk (art. 63 Sr)
Er wordt een middel voorgesteld die erover klaagt dat de rechtbank art. 63 Sr ten onrechte buiten
toepassing heeft gelaten. Daar waar artikel 57 Sr uitgaat van een gelijktijdige berechting van een
verdachte voor meerdere feiten waarvoor één straf dient te worden opgelegd, bepaalt artikel 63 dat
deze regeling ook geldt wanneer niet sprake is van gelijktijdige berechting. De officier van justitie
acht deze regeling van toepassing waardoor haars inziens de maximale gevangenisstraf die thans nog
aan verdachte zou kunnen worden opgelegd vier jaren en drie maanden bedraagt, zijnde twintig
jaren minus vijftien jaren en negen maanden. De ratio van de samenloopregeling, zoals hiervoor
geschetst, is de onbeperkte optelling van mogelijke straffen te beperken tot een bepaald maximum.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer redelijk als sprake is van gelijktijdige
berechting van meerdere feiten. Dit is ook het geval wanneer feiten niet gelijktijdig worden
behandeld waar dit wel had gekund. Zo moet de verdachte worden beschermd tegen een Openbaar
Ministerie dat "vergeet" bepaalde zaken gelijktijdig aan te brengen, dan wel daar een bijzondere
reden voor heeft. Artikel 63 biedt de verdachte bescherming in die zin dat bij de laatste berechting
rekening wordt gehouden met de eerdere veroordelingen.
Dit systeem hoort bij een evenredige berechting waarbij met de belangen van de verdachte rekening
wordt gehouden. Het doel van de samenloopregeling is dus om onbeperkte en ongerechtvaardigde
cumulatie van mogelijk op te leggen straffen tegen te gaan. Het is onwenselijk om zonder
maximering straffen bij elkaar op te tellen, die dan op een niet reëel te beschouwen straf zouden
kunnen uitkomen. Hierbij kan gedacht worden aan andere rechtsstelsels waar straffen mogelijk zijn
van bijvoorbeeld meer dan 100 jaren. Het is niet rechtvaardig om straffen zonder maximum te laten
cumuleren als het Openbaar Ministerie de (al dan niet bewuste) keuze zou hebben om de
verschillende feiten gelijktijdig te laten berechten, maar desondanks de feiten op afzonderlijke
tijdstippen ter berechting aanbrengt.
Hierdoor zou de verdachte het strafplafond worden onthouden. Van een dergelijke keuze van de
zijde van het Openbaar Ministerie is in deze zaak echter geen sprake. De DNA-hits, waardoor
verdachte gelinkt kon worden aan de tot dan toe onopgeloste reeks verkrachtingen, werden immers
pas ruim tien jaren na de verkrachtingen door het NFI ontdekt. Pas vanaf toen was het Openbaar
Ministerie in staat om deze feiten te vervolgen.
De rechtbank zegt dus, kort samengevat, onder verwijzing naar een andere uitspraak van het Hof:
art. 63 Sr ziet op de situatie waarin iemand terecht staat voor een feit dat is gepleegd voordat hij
terzake van een ander feit is veroordeeld en waarbij het OM de theoretische mogelijkheid moet
,hebben gehad om de zaken gelijktijdig op de zitting te brengen. Art. 63 Sr zal aan bod komen in het
geval het te berechten feit bij een eerdere veroordeling had kunnen worden meegenomen. Zoals
overwogen had het OM in de thans aanhangige zaak geen keuze, ook niet in theorie. De feiten
konden toen, in 1996, nog niet aan de verdachte gelinkt worden.
Zoals artikel 63 thans is geredigeerd, wordt geen enkel onderscheid gemaakt ten aanzien van de
redenen waarom geen gelijktijdige berechting heeft plaatsgevonden. Dat kan situaties opleveren
waarmee naar het oordeel van de rechtbank, kijkend naar de wijze van totstandkoming van deze
materie in de wet, nooit rekening lijkt te zijn gehouden en waarbij de eerder genoemde
evenredigheid doorslaat in onevenredigheid en leidt tot een op te leggen straf die niet meer uit te
leggen is aan de samenleving.
Wanneer een verdachte misdrijven pleegt en daarmee wegkomt omdat hij niet in beeld komt als
dader en hij vervolgens voor later gepleegde feiten tot een forse gevangenisstraf wordt veroordeeld,
mag en kan het niet zo zijn dat hij de dans ontspringt wanneer nieuwe technieken justitie later in
staat stellen hem alsnog ter verantwoording te roepen voor aanvankelijk niet opgehelderde
misdrijven. Een strikte en onverkorte toepassing van artikel 63 zou er namelijk zelfs toe kunnen
leiden dat een verdachte tot geen enkele gevangenisstraf meer kan worden veroordeeld indien de
tussentijds opgelegde straffen in totaal van een langere duur zijn dan de voor de oude feiten op te
leggen maximale straf of, zoals in casu dreigt, er slechts een zeer beperkte gevangenisstraf voor de
duur van vier jaren en drie maanden kan worden opgelegd daar waar het 'normale' strafmaximum,
twintig jaren bedraagt. Verder acht de rechtbank bij de afweging dat in casu geen sprake is van
ongerechtvaardigde cumulatie van straffen, de gewijzigde houding in het strafrecht ten aanzien van
slachtoffers van belang. In de loop der tijd is de positie van het slachtoffer in het strafproces steeds
meer versterkt. Dit is de weerslag van de huidige breed gedragen opvatting dat naast de dader
tevens het slachtoffer een belangrijke positie dient te hebben in het strafproces. Onverkorte
toepassing van artikel 63 valt in het onderhavige geval niet uit te leggen aan de samenleving in het
algemeen en aan de slachtoffers in het bijzonder.
Conclusie: de rechtbank acht zich in deze zaak dus niet gebonden aan art. 63 Sr.
Hoge Raad: 4.4.1. In zijn arrest van 19 april 2005, LJN AS5556, NJ 2006/10 heeft de Hoge Raad
geoordeeld dat de wettelijke regeling meebrengt dat in een geval als het onderhavige
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest
indien alle, dat wil zeggen ook de na de datum van het plegen van het door de rechter te beoordelen
feit, door een andere rechter reeds beoordeelde feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot
één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor onder
a) bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op
het door hem te berechten feit.
4.4.2. In zijn brief van 8 december 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heeft de Minister
van Veiligheid en Justitie aangekondigd het thema van de meerdaadse samenloop en van art. 63 Sr te
willen herzien, mede naar aanleiding van de onderhavige uitspraak van de Rechtbank (vgl.
Kamerstukken II, 2011-2012, 29 279, nr. 129). Nu daarbij verschillende legislatieve keuzes denkbaar
zijn, ziet de Hoge Raad daarin aanleiding om thans bij zijn rechtspraak te blijven.
Conclusie: het middel is volgens de Hoge Raad terecht voorgesteld.
Taakstraf met deels voorwaardelijke straf (art. 9 Sr, cumulatie van straffen)
Het middel klaagt dat het Hof een wettelijk niet toegestane combinatie van straffen heeft opgelegd.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot:
, (i) een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren, en
(ii) een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Hoge Raad: het middel klaagt terecht dat de oplegging door het Hof van een taakstraf naast een
veroordeling tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel acht
maanden bedraagt, geen wettelijke grondslag heeft. Art. 9, vierde lid, Sr bepaalt immers:
"In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder
niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden
bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen."
James Wells and Lee v. UK (art. 5 EVRM, het verbod van willekeur)
Gaat over de ‘lawfullness’ van detentie als bedoeld in art. 5 EVRM. Dit artikel verlangt dat elke
ontneming van de vrijheid in lijn moet zijn met het doel om de individu van willekeur te beschermen.
Het Gerecht heeft hiervoor nog geen lijst gemaakt met de type gedragingen van de overheid die deze
willekeur meebrengen. Echter, er kunnen wel kernprincipes worden afgeleid uit ‘case-law’. Deze
kernbegrippen moeten worden toegepast op een flexibele manier en er moet rekening worden
gehouden met het feit dat de willekeur varieert vanwege de verschillende typen detentie.
* Ten eerste is detentie willekeurig als ondanks het handelen volgens de letter der wet, een element
is van slecht vertrouwen of misleiding door de autoriteiten.
* Ten tweede eist het feit dat er geen sprake mag zijn van willekeur dat de uitspraak om iemand te
detineren en de executie van deze detentie daadwerkelijk conform het doel en de beperkingen van
art. 5 paragraaf 1 EVRM is.
* Ten derde moeten er, om de ontneming van vrijheid niet willekeurig te maken, een aantal relaties
bestaan tussen de grond waar de ontneming van de vrijheid op berust en de plaats en condities van
de detentie. Een voorbeeld: detentie met educatieve begeleiding (art. 5 lid 1 onder d EVRM) moet
plaatsvinden in een setting waarin er genoeg middelen zijn om in de noodzakelijke educatieve
behoeftes te voorzien. Een ander voorbeeld: als art. 5 lid 1 onder e EVRM van toepassing is, moet de
detentie van een persoon om redenen die te maken hebben met zijn mentale gezondheid in een
ziekenhuis, kliniek of een andere gepaste instelling plaatsvinden. Bij dit punt is het echter
onrealistisch om te verwachten dat de autoriteiten kunnen verzekeren dat de relevante behandeling
of de relevante faciliteit gelijk beschikbaar zijn. Voor redenen die gerelateerd zijn aan het effectieve
management van publieke gelden, kan er een frictie bestaan tussen de beschikbare behandeling en
de faciliteiten. Deze frictie is onvermijdelijk en moet geaccepteerd worden. Er moet een redelijke
balans worden gevonden tussen de verschillende belangen. Er moet daarbij met name gewicht
worden toegekend aan het recht van de veroordeelde op vrijheid. Hierbij moet in het achterhoofd
worden gehouden dat een significante vertraging in het krijgen van behandeling waarschijnlijk leidt
tot een verlening van de detentie.
* Ten vierde moet er een relatie zijn tussen de proportionaliteit tussen de grond van detentie en de
detentie zelf. Dit verschilt naar gelang het type detentie dat is opgelegd. Een voorbeeld: wanneer het
gaat om de detentie van een alcoholist, dan is een ontnemen van de vrijheid alleen gerechtvaardigd,
wanneer andere, minder zware middelen zijn overwogen en inefficiënt zijn bevonden. Een ander
voorbeeld: wanneer het gaat om detentie van een persoon voor de bescherming van het verspreiden
van ziektes. Het moet duidelijk zijn dat de besmettelijke ziekte gevaarlijk is voor de publieke
gezondheid of veiligheid en dat de detentie van de besmette persoon het laatste redmiddel is om te
voorkomen dat de ziekte verspreid wordt, omdat minder zware middelen zijn overwogen en
inefficiënt zijn bevonden.
Week 2
Constancia v. Netherlands (stoornis vaststellen bij weigerende observandus)
Wanneer een gedragskundig advies bij een weigerende observandus geheel of goeddeels ontbreekt,
is het niet uitgesloten dat de rechter zelf tot de slotsom komt dat zowel sprake is van een stoornis als
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller deegee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.63. You're not tied to anything after your purchase.