Colleges Methoden en Technieken van onderzoek Jaar 1 Periode 1b
College 1
H3 Benaderingen van onderzoek
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
o Doel: ontwikkeling of toetsing theorieën (algemeen geldende theorieën)
o Reikwijdte: algemeen geldende kennis (één stukje oplossen van de grote puzzel)
Praktijkgericht (=toegepast) wetenschappelijk onderzoek
o Doel: kennis voor besluitvorming bij praktijkproblemen of maatschappelijke problemen
o Reikwijdte: eigen/soortgelijke praktijksituatie
Praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek
Wanneer is een onderzoek wetenschappelijk?
Is niet duidelijk, maar er zijn wel een aantal typeringen:
o Streven naar kennis over verschijnselen voor theorievorming
Wat is het verband tussen verschillende verschijnselen en is hier een theorie bij te bedenken?
Algemeen geldende regels, vaak vrij globaal
o Empirische uitspraken
Data verzamelen in de praktijk die passen bij het doel van je onderzoek
o Methodologische spelregels
Toetsbare uitspraken – controleerbaar - repliceer baar
o Voortbouwen op werk van voorgangers = literatuuronderzoek doen voordat je zelf begint met
onderzoeken → moet ik zelf data verzamelen? Of is mijn vraag al beantwoord?
Wetenschappelijk onderzoek maakt een cyclus door: empirische cyclus
1. Dingen die opvallen, waarnemingen in de
praktijk die tot denken aanzet
2. Voor exploratieve hypotheses
3. ?concreet formuleren?
4. Data verzamelen
5. Past de hypothese bij mijn data of niet?
Kwalitatief onderzoek: meningen, observaties,
kleinschalig, nog geen duidelijke verbanden
Kwantitatief onderzoek: data verzamelen (kwantitatief,
data)
, Deductie van hypothesen
Deductief-Nomologisch model (Hempel, 1965)
o Specifieke uitspraken afleiden uit algemene
uitspraken over de empirische werkelijkheid
Theorie (wetmatigheden met goed
gedefinieerde begrippen) en aannames →
logische toetsbare hypotheses
Theorie: “Alle vogels kunnen vliegen”
Aanname: Dit is een vogel
Hypothese: Deze vogel kan vliegen
Empirische waarneming: Dit is een vogel, maar het vliegt niet
Toetsing: Hypothese is gefalsifieerd
Evaluatie: Conclusie: ‘Geen vogel’ of ‘In tegenspraak met theorie’
H2 Probleemstelling en kwantitatieve onderzoeksvragen
Elk onderzoek begint met een probleemstelling:
Wat wil je weten? = vraagstelling
o Fundamenteel (theoretisch) onderzoek
Hiaten/tegenstrijdigheden in de wetenschappelijke kennis
o Praktijkgericht onderzoek
Afkomstig van opdrachtgever
(vage/globale) weergave van het probleem → concretiseren
Huidige vs. gewenste situatie
Waarom wil je dit weten? Waarom is dit belangrijk? = doelstelling
o “… inzicht te krijgen in …”
o Relevantie: theoretisch, praktijkgericht of beide
Welk theoretisch raamwerk? ↔ Conceptueel model
Praktijk wetenschappelijk onderzoek
Concretisering probleem:
Vage en globale probleemstelling
Overleg met opdrachtgever:
o Verheldering probleem, inperking
o Nieuwe gegevens verzamelen?
o Doelstelling?
o Relevant en uitvoerbaar?
o Ethische aspecten?
Doelstelling en concrete onderzoeksvraag
Type globale vraagstellingen
1. Beschrijvende vraagstellingen
Beschrijven hoeveel, van wie, waarvoor : gaat over één kenmerk/variabele in je onderzoek
2. Verklarende vraagstellingen → causaliteit
, Je gaat opzoek naar een verklaring voor een bepaald verschijnsel, hoe steken verbanden tussen
kenmerken in elkaar?
Bv. hoe kan het dat een kind beter wordt van een bepaalde therapie?
3. Voorspellende vraagstellingen → causaliteit
Kan er in de toekomst iets gaan veranderen als ik nu iets doe? Wat gebeurt er als gevolg van?
Typen kwantitatieve onderzoeksvragen
o Frequentievragen bv. wat is de gemiddelde lengte van de Nederlandse man?
o Verschilvragen
Groepen met elkaar vergelijken (onderling, of binnen een groep)
Voor-na
o Samenhangvragen: is er een verband/samenhang tussen meerdere kenmerken?
Goede kwantitatieve onderzoeksvragen
Relevant & specifiek:
o Sluit goed aan bij de probleem- en doelstelling
o Onderzoekbaar; met de mogelijkheden, tijd en gelegenheid
o Bevat belangrijkste kenmerken van het onderzoek
o Antwoord meer dan “ja/nee”
Vermijden: ‘waarom’-vragen (te globaal), ‘hoe komt het’-vragen (te globaal), ‘hoe kunnen we’-vragen
(beleidsgerichte vraag), normatieve/ethische/esthetische vragen (subjectief)
Vb. onderzoeksopdracht pp
Probleem: kinderen zijn té inactief tijdens de gymlessen
Gewenste situatie: dat de kinderen actief worden/zoveel mogelijk actief bezig zijn tijdens de gymles
Doelstelling: inzicht krijgen in de bewegingssituatie van de kinderen tijdens de gymles/hoe de gymlessen nu
georganiseerd zijn
Goede kwantitatieve onderzoeksvraag: Welk deel van de gymles wordt actief bewogen?
H2&H4 Onderzoekseenheden en kenmerken
Onderzoekseenheid: ‘Op wie/wat heeft de onderzoeksvraag betrekking?’
o Volgt direct uit de onderzoeksvraag; bijna altijd gekoppeld aan het afhankelijke kenmerk
o Vaak respondent, soms groep
o Vaak regel in databestand, soms aggregatie nodig (‘samenvoegen’ : antwoorden van leerlingen
samenvoegen om bv. het gemiddelde voor klassen te berekenen)
Kenmerk (= eigenschapsbegrip)
‘Wat ge je meten?’ → (abstracte) eigenschap/kenmerk van meestal de onderzoekseenheid
o Onderzoeksvraag
Het meten van de kenmerken kan soms heel eenvoudig (bv. geslacht, leeftijd), maar soms ook erg ingewikkeld.
Bij een lastiger kenmerk is het belangrijk om hier een definitie aan te geven, en uit deze definitie verschillende
dimensies te halen hier indicatoren aan te koppelen (en hier vragen over te maken) → operationaliseren
Variabele: kenmerk die in concreet meetbare termen is omgezet = operationaliseren
o Kolom in databestand: ‘alle vragen waarop proefpersonen een score krijgen’
o Statistiek
Concept: eenvoudig kenmerk → 1 variabele
Construct: ingewikkeld kenmerk, abstract/complex begrip → meerdere variabelen
, H2 Conceptueel model
Het conceptueel model vormt de brug tussen het theoretisch raamwerk en het statistische model, om te laten
zien hoe jij verwacht dat de verbanden in jou onderzoek in elkaar steken.
Theoretisch raamwerk ↔ conceptueel model ↔ statistisch model
o Weergave van de relaties tussen de kenmerken
o Opgebouwd uit alle kenmerken van de onderzoeksvragen
o Geen onderzoekseenheden en geen waarde/score van kenmerk
Type kenmerken
o Directe kenmerken
Afhankelijke kenmerk(en) (Y)
Onafhankelijke centrale kenmerk(en) (X)
o Indirecte kenmerken: onafhankelijke controle kenmerken (‘derde variabelen’ (X)):
Mediator: verklaringsmechanisme, hoe kan het dat variabele X samenhangt met variabele Y?
(een gedeelte van het effect loopt via dit kenmerk, maar er is ook nog een direct verband
tussen X en Y)
Moderator: als je verwacht dat er een verschil is voor verschillende groepen (subgroepen, bv.
geslacht)
Confounder (potentieel verstorend kenmerk)
Conceptueel model: onderzoeksvragen
1. Hangt de Sociaal Economische Status (SES) van een leerling samen met zijn schoolloopbaan?
2. Verloopt de samenhang tussen SES en schoolloopbaan verschillend voor jongens en meisjes?
3. Wat is invloed van opvoedstijl van de ouders op relatie tussen SES en schoolloopbaan?
Kenmerken: SES, schoolloopbaan, sekse, opvoedstijl deze moeten met elkaar in verband gebracht worden
Wat is de uitkomst (=afhankelijke) variabele? → Schoolloopbaan
Onafhankelijke variabelen? Centrale? Controle? → SES (centrale), sekse en opvoedstijl (controle)
Centrale variabele: is direct gekoppeld aan de vraagstelling
Pijltje geeft een causaal verband aan
College 2
H2&H3 Onderzoekstype
Typen van kwantitatief onderzoek
1. Beschrijvend onderzoek (descriptief)
Doel: beschrijven van bepaald fenomeen
Frequentie onderzoeksvragen
Bv. onderzoeken wat de lengte van de gemiddelde man is
2. Explorerend onderzoek
Doel: ontwikkelen en formuleren van theorieën
Verschil- of samenhangonderzoeksvragen
Fishing expedition → als je alle variabelen criss-cross met elkaar gaat correleren, fout 1 e soort, moet je
niet doen! Je moet van te voren weten welke relaties je gaat bekijken en moeten werken uit de
theorie: welke verbanden spelen er waarschijnlijk? En niet zomaar random verbanden gaat leggen.
Statistiek geeft geen zekerheden, je moet een theorie hebben of het verband wel plausibel is
Bv. correlatie uitrekenen
3. Toetsend onderzoek
Doel: toetsen van theorieën
Toetsen met statistiek
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsemw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.34. You're not tied to anything after your purchase.