100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting alle economie examenstof! $7.03   Add to cart

Summary

Samenvatting alle economie examenstof!

 1 view  0 purchase
  • Module
  • Level

alle economie examenstof in 1 samenvatting!

Preview 4 out of 31  pages

  • May 7, 2024
  • 31
  • 2023/2024
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
Economie examen:
A: Markt:
A1: marktvraag en marktaanbod
De individuele vraag is het verband tussen het aantal producten dat je voor een bepaalde
prijs wilt kopen en de prijs van een product. Bij bijna alle producten is het zo: als de prijs
daalt, de gevraagde hoeveelheid stijgt.
De individuele vraag van iedereen bij elkaar opgeteld is de collectieve vraag: deze kan
grafisch worden weergegeven met de collectieve vraaglijn.
Een verandering van de prijs kan leiden tot een verandering van de gevraagde hoeveelheid.
Dit zorgt voor een verschuiving langs de collectieve vraaglijn.

Qv = -70p+1750




Met de collectieve vraagfunctie kun je uitrekenen hoeveel producten er precies worden
gevraag bij een bepaalde prijs. Stel P= 3 euro. Dan zullen er -70 x 3 + 1750 = 1540
producten worden gekocht.
Ook kun je berekenen hoe duur het product moet zijn om er 800 te verkopen. Dan vul je 800
bij Qv invullen:
 800= -70P + 1750
 70P = -800+ 1750
 70P= 950
 P= 13,57
Dus het product mag maximaal 13,57 kosten.
Naast een verschuiving langs de lijn, kan er sprake zijn van een verschuiving van de
collectieve vraaglijn. Een verschuiving van de vraaglijn heeft altijd de maken met een
verandering van de vraag. Als er meer vraag komt bij iedere prijs, verschuift de lijn naar
rechts en bij minder naar links. De verschuiving hangt af van factoren:
 Verandering van de behoeften van de vragers.
 Verandering van het budget van de vragers
 Prijs verandering van subsitutiegoederen en complementaire goederen.
 Verandering van het aantal vragers.

,Substitutiegoederen: een product dat als vervanging kan dienen
Complementair goed: een product dat het betreffende product aanvult.


Het individuele aanbod van alle aanbod van alle aanbieder is een markt bij elkaar opgeteld
is het collectieve aanbod. Dit is het verband tussen het aantal producten men wil
produceren en de prijs van het product. Als de prijs stijgt, de aangeboden hoeveelheid ook
stijgt.
Het collectieve aanbod kan grafisch worden weergeven met de collectieve aanbodlijn.
Een verandering van de prijs kan leiden tot een verandering van de aangeboden
hoeveelheid. Dit zorgt voor een verschuiving langs de collectieve aanbodlijn.

Qa= 90P-600




Je kan ook uitrekenen hoeveel producten er precies bij een bepaalde prijs worden
aangeboden. P= 15 euro. Dan zullen er 90 x 15 -600 = 750 producten worden aangeboden.
Zo kun je ook berekenen hoe hoog de prijs moet zijn om een aantal producten op de markt
te hebben. Om ervoor te zorgen dat er minstens 900 producten worden aangeboden moet je:
 900= 90P-600
 -90P = -1500
 P= 16,67
Dus bij P= 16,67 zullen er 900 producten aanbieden.
Naast een verschuiving langs de collectieve aanbodlijn, kan er ook een verschuiving van de
collectieve aanbodlijn. Als er meer aanbod is bij de dezelfde prijs verschuift de aanbodlijn
naar rechts en bij minder naar links. Dit wordt bepaald door een paar factoren:
 Het aantal aanbieders verandert.
 De kostprijs per product verandert.
 Door technologische verbeteringen.
 Natuurlijke omstandigheden.
Op een markt komen vraag en aanbod samen. Zo komt een prijs tot stand. Zo stijgen en
dalen de gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid, totdat er een evenwicht

,ontstaat: het marktevenwicht. Vraag en aanbod zijn dan gelijk aan elkaar. Marktevenwicht
is een optimale toestand, want bij marktevenwicht zijn er geen productieoverschotten of
tekorten.
Door de vraag en het aanbod aan elkaar gelijk te stellen kun je de evenwichtsprijs die bij
het marktevenwicht hoort  Qa= Qv. Bij de evenwichtsprijs hoort een
evenwichtshoeveelheid: de hoeveelheid goederen die wordt afgenomen bij het
marktevenwicht  P invullen. Voorbeeld:
450P = 11.250
Qa= 250P – 1250 & Qv = -200P + 10.000
P = 25
250P -1250 = -200P + 10.000
De evenwichtsprijs is dus 25

Als je 25 in 1 van de formules invult krijg je de evenwichtshoeveelheid:
(-200 x 25) +10.000 = 5000 of (250 x 25) -1250 = 5000
De evenwichtshoeveelheid is dus 5000


Als het aanbod groter is dan de vraag is er een aanbod overschot. Niet alle geproduceerde
producten afgenomen door de vragers  Producenten gaan hun prijs verlagen.
Zolang vraag en aanbod niet gelijk zijn zal de prijs veranderen, het verandert tot het gelijk is.
Veranderingen in de collectieve vraag en of het aanbod zorgen voor een nieuw
marktevenwicht. Dit proces noemen we het marktmechanisme.
er kan ook een vraagoverschot zijn. Dan wordt er meer gevraagd dan wordt er meer
gevraagd dan geproduceerd  de aanbieder kan zijn prijs verhogen.
A2: marktvormen
Elke markt heeft een aantal marktkenmerken:
 Het aantal aanbieders.
 Het aantal vragers.
 Het aard van het goed.
 Het bestaan van toetredingsbarriès.
 Transparantie van de markt.
Homogene goederen: producten die in de ogen van consument niet van elkaar verschillen.
Heterogene goederen: producten die in de ogen van consumenten wel verschillen.
Toetredingsbarrières: investeringen die je nodig hebt om op een markt te komen.
Bij verschillende marktkenmerken horen ook verschillende marktvormen.




Volkomen concurrentie:

, Er zijn veel aanbieders, met een homogeen product. De prijs wordt betaald door de markt,
het marktmechanisme. Individuele aanbieders hebben geen invloed op de prijs, maar
kunnen wel de hoeveelheid aangeboden producten bepalen. Ze zijn prijsnemers of
hoeveelheidsaanpassers. Zij kiezen voor MO=MK. Er is geen toetredingsdrempels. De
markt is transparant en er is veel concurrentie.
Monopolistische concurrentie:
Er zijn veel aanbieders, die allemaal een verschillende variant van een heterogeen product
aanbieden. Ze hebben wel invloed op de prijs, maar de invloed is beperkt door concurrentie.
Men doet aan productdifferentie: producenten proberen zich te onderscheiden van andere
producenten door iets extra’s toe te voegen aan producten of door marketing. Vb:
restaurants.
Oligopolie:
Er zijn een paar aanbieders. Als er maar 2 producenten zijn noemen ze dat een duopolie. Er
zijn homogene en heterogene markten bij oligopolie. Er zijn hoge toetredingsdrempels. En
ze hebben redelijk invloed op de prijs, bij een heterogene markt. Bij een homogene markt is
dat anders: consumenten zullen overstappen naar de concurrent. Vb: supermarkten.
Monopolie:
Er is 1 producent. Een monopolist heeft veel invloed op de prijs: hij kan zelf bepalen welke
prijs hij vraagt. Hij is prijszetter. Het product is homogeen en niet vervangbaar. Er is geen
vergelijkingsmateriaal dus de transparantie is slecht.
De laatste 3 marktvoren zijn marktvormen waarbij er spraken is van onvolkomen
concurrentie. Onvolkomen concurrentie: er wordt in een homogeen product verhandeld, de
markt is niet transparant en er is geen toetredingsbarriès. Hierbij past de producten de
hoeveelheid aan op het doel dat hij heeft:
 Maximale winst (MO=MK)
 Maximale omzet (MO=0)
 Break-even (GO=GTK)
Het verschil tussen volkomen concurrentie en onvolkomen concurrentie is dat de aanbieder
bij volkomen geen invloed op de prijs heeft en prijsnemer is en bij onvolkomen heeft de
aanbieder wel invloed op de prijs en is dus prijszetter.
Het marktaandeel van een bedrijf is de omzet van dat bedrijf uitgedrukt in een percentage
van de totale marktomzet. Marktaandeel is ook te bepalen op de basis van afzet. Hierbij deel
je de afzet van een bedrijf door de afzet van de markt. Als een bedrijf 50 ladders verkoopt en
het totaal aantal 200 laders is, dan is het marktaandeel: 50/200 x 100% =25%
Een producent maakt winst wanneer zijn totale opbrengsten hoger zijn dan zijn totale kosten.
A3: kostenstructuur en opbrengsten
Bedrijven hebben te maken met kosten en opbrengsten.
De afzet is het aantal verkochte eenheden van een product. De omzet is de totale opbrengst
van de verkopen die een organisatie in een bepaalde periode behaalt.
TO= P x Q
GO= TO/Q

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tessatimmer711. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.03. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

60904 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy revision notes and other study material for 14 years now

Start selling

Recently viewed by you


$7.03
  • (0)
  Add to cart