Exam Guide for Applied Multivariate Data Analysis – Get yourself a Wonderful Grade!
Summary of Statistics (IBC), Radboud University
Answers assignment 3 business research methods
All for this textbook (117)
Written for
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
Bedrijfskunde
Kwantitatieve Onderzoeksmethodogie (MANBPRA247)
All documents for this subject (13)
5
reviews
By: Mathias • 1 year ago
By: rubenbruggink • 4 year ago
By: merelhermsen • 4 year ago
By: maksnas • 5 year ago
By: cascas10 • 5 year ago
Seller
Follow
jolienr99
Reviews received
Content preview
Hoorcolleges kwantitatieve onderzoeksmethodologie
Hoorcollege 1
Bij opdrachten maken we gebruik van het argumentatiemodel van Toulmins. Wij
gebruiken de conclusie, de gegevens en de rechtvaardigheden.
• Conclusie is iets wat je besluit (je neemt een beslissing). Daarbij wordt
gevraagd welke gegevens er gebruikt wordt.
• Gegevens zijn niet beperkt tot statische data (dus ook onderzoeksvraag,
meetniveaus etc.).
• Rechtvaardiging zijn regels en principes. Deze moet je toepassen om je
conclusie te kunnen rechtvaardigen.
Kwaliteit onderzoek: 3 aspecten
1. Validiteit: de mate waarin de gemeten kenmerken daadwerkelijk de
kenmerken zijn van de onderzochte objecten
a. Interne validiteit: meet ik wat ik wil meten?
b. Externe validiteit: mag ik de data vertalen naar de populatie waar in de
steekproef uit getrokken hebt. Een noodzakelijke voorwaarde hiervoor
is een random steekproef random.
2. Betrouwbaarheid: de mate waarin de metingen van de kenmerken dezelfde
resultaten oplevert als het onderzoek onder dezelfde omstandigheden zou
worden herhaald.
3. Bruikbaarheid: de mate waarin de onderzoeksresultaten goed aansluiten bij
het probleem van de opdrachtgever, ofwel die daadwerkelijk kunnen bijdragen
aan de oplossing van een praktijkprobleem.
Verschillende analyses vereisen verschillende meetniveaus van variabelen. Deze
meetniveaus worden vooral bepaald door de manier van dataverzameling.
Het opstellen van een vragenlijst verdelen we onder in tien stappen
1. Informatie: de variabelen die nodig zijn om de onderzoeksvraag te
beantwoorden.
2. Dataverzamelingstechniek:
a. Enquête/interview:
schriftelijk (post, email, web): best veel vragen mogelijk. Maar niet te
veel, want dan gaan mensen op de automatische piloot vragen invullen
zonder de tekst goed te lezen (response set). Je kunt bij deze manier
van vragenlijsten geen vragen stellen, de vragen moeten dus
uitsluitend zijn.
persoonlijk (traditioneel, CAPI [computer assistent personal interview]):
mensen kunnen vragen stellen, het is belangrijk dat altijd hetzelfde
antwoord wordt gegeven. Dit verhoogt de validiteit.
telefonisch (traditioneel, CATI [computer assistent telefonisch
interview], gsm): het grote voordeel is dat deze manier heel snel werkt,
maar de vragen moeten absoluut duidelijk en eenduidig worden
gesteld. Mensen kunnen namelijk niks nalezen.
b. Inhoudsanalyse kwalitatief/kwantitatief
c. Observatie: participerend/niet participerend
3. Inhoud: is de vraag noodzakelijk? En is er meer dan 1 vraag nodig? Voorbeeld
van de tweede vraag: als iets uit meerdere onderdelen bestaat is het slim om
deze onderdelen/kenmerken uit elkaar te trekken en deze voeg je na de tijd
, weer samen tot 1 score. Als je een heel abstract begrip hebt, is het handig om
meerdere vragen te gebruiken. Of de vraag noodzakelijk is, is afhankelijk van
de onderzoeksvraag en het concept dat je meet.
4. Capaciteit respondent: is de respondent geïnformeerd genoeg? Kan de
respondent het zich herinneren? Kan de respondent de vraag beantwoorden?
5. Bereidheid respondent: Inspanning voor de respondent; context; legitimatie
van het doel; gevoelige informatie; verhoog bereidheid (incentive: mensen die
weigeren die kun je overhalen met een incentive. Denk aan een cadeaubon).
6. Structuur vragen: open vragen; gesloten vragen; single/multiple respons
(single respons: een antwoord per vraag, multiple respons: meerdere
antwoorden per vraag is toegestaan); dichotome vragen (ja/nee vragen);
schaal items (bijvoorbeeld Likert).
7. Formulering: gebruik gewone woorden; gebruik eenduidige woorden; vermijd
impliciete veronderstellingen; vermijd generalisaties en schattingen; gebruik
positieve en negatieve stellingen
8. Volgorde: wordt samengenomen met stap 9. Openingsvragen (je moet niet
over te moeilijke dingen beginnen aan het begin. Dit is de enige plek waar je
‘nonens vragen’ mag stellen om vertrouwen te wekken); type informatie;
moeilijke vragen; effect op volgende vragen; logische volgorde; routings
(mensen geen onnodige vragen voorleggen; filtervragen, dus als je nee
antwoord krijg je ook niet de vragen te zien die je zou krijgen als je ‘ja’ zou
antwoorden. Je krijgt vervolgens als onderzoeker te maken met user missing
en system missing); rustige en overzichtelijke vormgeving.
Je wilt het aantal vragen zo veel mogelijk reduceren, je wilt alleen de
hoognodige vragen stellen. Echter is dit niet altijd te voorkomen. Je moet
controle vragen stellen, doubleur vragen (positief en negatief gesteld, check)
en de openingsvragen kunnen als minder efficiënt worden ervaren.
Openingsvragen zijn wel van belang wat je kunt niet zomaar met zware
onderwerpen in huis vallen.
Showcards: schriftelijk mensen vragen voorleggen i.p.v. mondeling. Redenen
hiervoor zijn vanwege de snelheid en vanwege persoonlijke kwesties, of
moeilijke vragen waarvan de respondent niet wil dat je het antwoord leest. Bij
mondelinge vragen kunnen respondenten sociaal wenselijke antwoorden
geven en dit wil je voorkomen.
9. Lay-out
10. Testen: test je vragenlijst altijd bij de personen uit de beoogde populatie en bij
experts. Je test je vragenlijst op moeilijkheid, of ze de vragen kunnen
beantwoorden en op lengte (hoe lang duurt het). Dit alles om te voorkomen
als mensen geïrriteerd raken.
,Casus college
Stap 1: Achtergrondinformatie
Onderzoek naar het effect van Facebook op de tevredenheid van mensen op hun
leven. Het idee hierachter is dat een negatief en positief verband kan zijn. Positief:
het verbreedt je horizon, veel dingen updaten en contacten behouden. Negatief
(focus): het vergroot je jaloezie, sociale spanning, sociale overload, eenzaamheid en
depressie. Verklaring van negatieve gevolgen is dat naarmate je facebook meer
gebruikt er een toename is van opwaartse vergelijking.
De hypothese is: intensiteit van passief volgen van Facebook hangt negatief samen
met tevredenheid over het leven.
Conceptuele model: 𝑝𝑎𝑠𝑠𝑖𝑒𝑓 𝑔𝑒𝑏𝑟𝑢𝑖𝑘 𝑓𝑎𝑐𝑒𝑏𝑜𝑜𝑘 ↔ ̅ 𝑡𝑒𝑣𝑟𝑒𝑑𝑒𝑛ℎ𝑒𝑖𝑑 𝑙𝑒𝑣𝑒𝑛
Let op. Er is hierbij gebruik gemaakt van een pijl met twee richtingen. Er is spraken
van een samenhang en geen causaal verband. Ze hebben dus allebei invloed op
elkaar, niet slechts de een op de ander.
De concepten zijn dus
• Passief gebruik facebook: ‘relates to the activities of simply following posted
by others’
• Tevredenheid over het leven: ‘a global assessment of a person’s quality of life
accuring to his chosen criteria’. Deze definitie is van een eerder onderzoek.
Deze definitie wordt heel veel gebruikt. Dit kan goed zijn. Er zijn al schalen
gegeven hoe je tevredenheid kan meten. Deze schalen hebben zich al
bewezen, echter moet je erg soms wel rekening mee houden dat ze niet
precies meten wat je wilt meten (validiteit).
De volgende stap is het formuleren van items voor je concepten om de concepten te
kunnen meten in onderzoek.
Bijvoorbeeld voor passief gebruik facebook:
Op facebook, hoe vaak:
• Volg je het nieuws van je vrienden?
• Kijk je naar het nieuwsverslag
• Klik je op de inhoud die jouw vrienden delen?
• Blader je door het profiel van je vrienden?
Punt schaal: 1 = nooit; 7 = meerdere keren per dag
De laatste stap is de volgorde van vragen. Hierbij moet je rekening houden met de
gevoeligheid van de vragen. Het kan handig zijn om verschillende versies te maken
en achteraf te bekijken of het verschil uit maakt.
,Hoorcollege 2
Deze week hebben we het over steekproef procedures en non-response en de
relatie tot de validiteit van de gegevens.
Steekproeven: begrippen en technieken
Begrippen:
• Populatie: alle studenten in Nederland
• Operationele populatie: alle studenten in Nijmegen en Utrecht. Je moet
kunnen beargumenteren dat je bij deze operationele populatie dezelfde data
verwacht als bij de algehele populatie.
• Steekproefkader: studentenadministraties (steekproefkader is een lijst van de
onderzoekseenheden)
• Steekproef: steekproef van alle studenten. Bijvoorbeeld 600 studenten
• Gerealiseerde steekproef: afhakers etc. eraf gehaald. Dan hou je bijvoorbeeld
500 studenten over.
Technieken:
• Op toevalsbasis (aselect): representativiteit mag worden verondersteld;
kanssteekproeven
• Niet op toevalsbasis: representativiteit mag niet worden verondersteld; niet-
kanssteekproeven
Selecte steekproeven:
→ Convenience (gelegenheidssteekproef) = je gaat bijvoorbeeld tijdens de pauze van
een college een aantal studenten vragen of ze een vragenlijst willen invullen. Deze
mensen zijn aanwezig. Dit is géén aselecte steekproef.
→ Judgemental (doelgerichte steekproef) = bijvoorbeeld dat je onderzoek wilt gaan
doen in de luchtvaartindustrie en je baseert je op eerder onderzoek. Je gaat dan
dezelfde ‘soorten’ mensen binnen een bedrijf (bv. KLM) interviewen (bv. managers
en directeuren) als bij een onderzoek dat gedaan is bij AirFrance. Je kiest doelgericht
voor een bepaalde groep van mensen die je wilt ondervragen.
→ Quota sampling = je houdt in je achterhoofd dat je een bepaald aantal
(bijvoorbeeld vrouwen of mannen) hebt bereikt. Bijvoorbeeld: ik ga net zo lang door
tot dat ik 50 mannen en 50 vrouwen in mijn steekproef heb.
→ Snowball sampling = steekproef techniek die je gebruikt wanneer het heel moeilijk
is om een bepaalde groep mensen te verkrijgen.
Aselecte steekproeven:
,A → aselecte steekproef: mensen door toeval in je steekproef benaderen
B → systematische steekproef met aselect begin: je kijkt hoeveel mensen je in je
steekproef wilt hebben. Stel je hebt totaal 1000 studenten en je wilt er 100 in je
steekproef. Dit betekent dat je 1 op de 10 studenten in je onderzoek wilt. Vervolgens
pak je bijvoorbeeld het getal 9. Dan worden studentnummer 9, 19, 29 etc. in je
steekproef betrokken.
C → gestratificeerde aselecte steekproef: je definieert eerst kaders/strata/groepen
(bijvoorbeeld alfa, beta, gamma). Binnen die strata betrek je een aantal studenten.
D → clustersteekproef: voortgezet op de vorige steekproef. Je neemt hele clusters
van studenten. Bijvoorbeeld wanneer je de supermarkten van de Albert Heijn wilt
onderzoeken. Dan pak je bijvoorbeeld alle supermarktvestigingen bij Delft,
Rozendaal, Zoetermeer etc.
De kwaliteit van de steekproef wordt bepaald door…
→ de gekozen steekproeftechniek
→ de uitvoering van de steekproefprocedure
→ de samenstelling van de gerealiseerde steekproef
Representativiteit kan nooit worden gegarandeerd, maar mag alleen worden
verondersteld bij een aselecte steekproefprocedure.
De grootte van de steekproef hangt af van:
• De power, onderscheidingsvermogen, de kans om een daadwerkelijk
bestaand verschil of correlatie te kunnen traceren, vaak 0.80
• De aard van het onderzoek (beschrijvend, hypothese toetsend, …)
• Het belang van de beslissing (gewenste nauwkeurigheid)
• Het aantal variabelen
• De spreiding van de variabelen in populatie (mate van heterogeniteit)
• De aard van de analyse
• De ‘trefkans’ (incidence ratio)
• Het verwachte percentage non-respons (als deze heel groot is, dan moet je
steekproef groter zijn). Non-response is iemand uit de steekproef die niet mee
doet aan het onderzoek
• De steekproefgrootte in vergelijkbaar onderzoek
• Kosten en beschikbare tijd (zgn. resource constraints)
Bijvoorbeeld:
‘Berekende’ gewenste steekproefgrootte 600
Verwacht percentage non-response: 40% 400
Verwacht percentage niet aangekomen: 9% 100
Dus het aantal te benaderen respondenten bedraagt: 1100
, Toets op representativiteit
Representativiteitstoets voor één variabelen
Aantal klanten bij drie winkels (niet aselect!!)
We gaan kijken of dit groepje van 80 mensen representatief is voor
deze ene variabelen, dus klanten bij een bepaalde winkel. De
representativiteitstoets kijkt naar de aantallen die je in de steekproef
hebt zitten en deze vergelijk je met de verwachte aantallen. De
verwachte aantallen (Fe) moet je ergens op baseren. In dit geval verwachten we dat
er een gelijke (uniforme) verdeling is (gelijke aantallen). Op basis van externe
gegevens over populatie, bepaal je Fe, de verwachte frequentie.
→ Fo is de geobserveerde frequentie
→ Fe is de verwachte (expected) frequentie; in dit geval uniform; overal gelijke
aantallen. Dus 80/3 = 26.7
Vervolgens reken je het verschil tussen Fo en Fe uit (kolom 4). Om de mintekens
weg te werken kwadrateer je het (kolom 5). Kolom 6 is dat je iets vergelijkt met de
norm. In dit geval is de norm de verwachte frequentie. Als de je de waarde bij elkaar
optelt dan kom je uit op de chi-kwadraat waarde. Dat is in dit geval 0.774.
Tentamenvraag bij deze output: is de steekproef representatief voor de variabele?
H0 = verdeling in steekproef is gelijk aan verdeling in populatie
H1 = verdeling in steekproef is niet gelijk aan verdeling in populatie
Bij toetsing van representativiteit gebruik je altijd een alfa (𝜶) van 0.30 (!!)
X2 (vrijheidswaarden, steekproefomvang) (2, N=80) = 0.77; p = 0.69. Achter de chi-
kwadraat zet je het aantal vrijheidswaarden, dit is het aantal categorieën min 1. In dit
geval 3-1 = 2. En daarna de steekproef omvang. De kans (p) is berekend met SPSS.
Indien p < 𝜶 dan H0 verwerpen.
→ Statische conclusie: (𝛼 = 0.30) p > 𝛼, H0 niet verwerpen
→ Inhoudelijke conclusie: steekproef is representatief voor populatie in dit geval.
Waarom een 𝛼 van 0.30 bij representativiteit?
Relatie tussen soorten statistische fouten type I fout (𝛼) en type II fout (𝛽); indien 𝜶 ↑
𝒅𝒂𝒏 𝜷 ↓ (en visa versa)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jolienr99. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.69. You're not tied to anything after your purchase.