Een samenvatting van (een deel van) het boek Inkomstenbelasting van Heithuis, Kavelaars en Schuver. In de inhoudsopgave staat welke paragrafen in de samenvatting staan.
Inkomstenbelasting
Inclusief hoofdzaken loonbelasting en premieheffing
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 3
1.2 De partnerregeling 3
1.3 Pleegkind en onderhoudseis 3
Hoofdstuk 2. Het raamwerk 3
2.2 Subjectieve belastingplicht 3
2.3 Fictieve buitenlandse belastingplicht 3
2.4 Verschuldigde belasting 3
2.4.1 Conserverende aanslag 3
2.4.2 De tariefstructuur 3
2.5 Verzamelinkomen 4
2.6 Rangorderegeling 4
2.6.1. Schulden waarvan de aftrek in box I of II is uitgesloten 4
2.6.2 Tijdelijke overheveling van vermogensbestanddelen 4
Hoofdstuk 3. Inkomen uit werk en woning 4
3.2 Winst uit onderneming 4
3.2.2 Het begrip ‘onderneming’ 4
3.2.3. Het begrip ‘ondernemer’ 4
3.2.4 De medegerechtigde en de schuldeiser 5
3.2.5 Het urencriterium 5
3.2.6 Samenwerkingsverbanden 6
3.2.7 Bijzondere ondernemingsvormen 6
3.2.8 Totaalwinst - algemene aspecten 6
3.2.9 Voordelen uit onderneming 7
3.2.10 Objectieve vrijstellingen 9
3.2.11 Kostenaftrekbeperkingen 10
3.2.12 Bijzondere regelingen inzake de totaalwinst 11
3.2.13 De jaarwinstbepaling - algemeen 12
3.2.14 De beginselen van goed koopmansgebruik 12
3.2.15 Stelselkeuze en stelselwijziging 13
3.2.16 De foutenleer 13
3.2.17 Gegevens na balansdatum 13
3.2.18 Kalenderjaar en boekjaar 13
3.2.24 Staking en overdracht 13
3.2.27 Inbreng 15
3.3 Loon 16
3.3.1 Inleiding 16
3.3.2 Dienstbetrekking 16
3.3.3 Loon voor de loonbelasting 17
3.3.4 Loon voor de inkomstenbelasting 18
3.4 Resultaat uit overige werkzaamheden 18
3.4.1 Inleiding 18
3.4.2 Begrip ‘werkzaamheid’ 18
3.4.3 Bepaling resultaat uit een werkzaamheid 18
3.4.4 Terbeschikkingstellingsregelingen 19
3.4.5 Object van heffing tbs-regelingen 22
3.4.6 Lucratieve belangen 23
3.4.7 Object van heffing lucratieve belangen 24
3.6 De eigen woning 24
3.6.1 Inleiding 24
3.6.2 Het begrip ‘eigen woning’ 24
3.6.3 Fictieve eigen woning 25
3.6.4 Eigenwoningschuld 26
, 3.6.5 De voordelen uit eigen woning 26
3.6.6 Aftrekbare kosten in verband met de eigen woning 27
3.6.7 De bijleenregeling 27
3.6.8 Overgangsrecht 28
Hoofdstuk 5. Inkomen uit sparen en beleggen 29
5.2 Voordeel uit sparen en beleggen 29
5.2.1 Algemeen 29
5.2.2 Forfaitaire rendement 29
5.2.3 Eén peildatum 29
5.2.4 Heffingsvrij vermogen 29
5.2.5 Tarief 29
5.2.6 Vermindering met persoonsgebonden aftrek 29
5.3 Rendementsgrondslag 30
5.3.2 Bezittingen 30
5.3.3 Schulden 30
5.3.4 Belastingvorderingen en -schulden 30
5.3.5 Onderbedelingsvorderingen en overbedelingsschulden 30
5.4 Vrijstellingen 30
5.4.1 Algemene vrijstellingen 30
5.4.2 Groene beleggingen 31
5.4.3 Nettolijfrente en nettopensioen 31
5.5 Waardering(smaatstaven) 31
5.5.5 Tweede en verhuurde woningen 31
,Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
1.2 De partnerregeling
In art. 1.2 lid 1 IB is aangegeven wie als partner kwalificeert. Partners zijn in de eerste plaats de gehuwden.
Art. 5a lid 4 AWR geeft aan wanneer het partnerschap afloopt.Wettelijk geregistreerde partners worden
gelijkgesteld met gehuwden. In fiscaal opzicht kan men niet gelijktijdig meer dan 1 partner hebben.
Ongehuwd samenwonenden met een gezamenlijk kind, gezamenlijke woning of gezamenlijke
pensioenregeling zijn ook partners, mits zij op hetzelfde woonadres staan ingeschreven (art. 1.2 lid 1 IB). In
lid 4 en 5 staat opgenomen wanneer geen sprake kan zijn van partnerschap.
1.3 Pleegkind en onderhoudseis
Pleegkinderen nemen een vergelijkbare plaats in als eigen kinderen. In art. 1.4 worden pleegkinderen
gelijkgesteld met eigen kinderen.
Hoofdstuk 2. Het raamwerk
2.2 Subjectieve belastingplicht
Belastingplichtigen zijn te onderscheiden in de binnenlandse en de buitenlandse belastingplichtigen (art. 2.1
IB). Voor dit onderscheid is de feitelijke woonplaats beslissend (art. 4 AWR). Het onderscheid is van belang
voor het heffingsobject. De binnenlandse belastingplichtige wordt voor het wereldinkomen in de heffing
betrokken, terwijl de buitenlandse belastingplichtige alleen voor de binnenlandse inkomensbestanddelen
belast kan worden (Hoofdstuk 7 IB). Een tweede verschil is dat buitenlandse belastingplichtigen in beginsel
geen recht op persoonlijke aftrekposten hebben. In de derde plaats geldt dat ten aanzien van de toepassing
van internationale regelingen dat alleen binnenlandse belastingplichtigen een beroep kunnen doen op de door
Nederland gesloten verdragen. Niet-inwoners kunnen alleen een beroep doen op een verdrag indien zij
woonachtig zijn in een land die partij is bij het verdrag.
Hoewel art. 4 AWR de woonplaats bepaalt, geeft art. 2.2 IB enkele woonplaatsficties die ertoe leiden dat
degenen op wie bepalingen van toepassing zijn als binnenlandse belastingplichtigen kwalificeren. Als sprake
is van een dubbele woonplaats en Nederland heeft een verdrag met dit andere land, dan moet op grond van
dit verdrag de woonplaats worden bepaald (art. 4 OESO).
2.3 Fictieve buitenlandse belastingplicht
In art. 2.6 IB is een keuzerecht opgenomen dat erin voorziet dat een inwoner van Nederland waarop art. 31a
lid 2 sub e Wet LB van toepassing is, kan worden aangemerkt als fictief buitenlandse belastingplichtigen.
Anderen kunnen op deze regeling geen beroep doen. Het gaat vooral om personen die naar Nederland zijn
uitgezonden. In de regel wonen zij in Nederland en zijn zij binnenlandse belastingplichtigen.
2.4 Verschuldigde belasting
De vaststelling van verschuldigde belasting kan pas plaatsvinden indien alle onderdelen van de
heffingsgrondslag vaststaan. Er moet dus gekeken worden hoeveel de verschuldigde belasting is in box I, II
en III tezamen (art. 2.7 IB).
Om te voorkomen dat de heffingskorting zou worden beperkt door de voorkoming van dubbele belastingen,
wordt eerst de voorkoming toegepast, daarna pas de heffingskorting.
2.4.1 Conserverende aanslag
Conserverende aanslagen zijn erop gericht de fiscale claim in een aantal situaties veilig te stellen, met name
in grensoverschrijdende gevallen. Deze aanslagen hebben betrekking op pensioenen, lijfrenten,
kapitaalverzekeringen eigen woning (oud) en aanmerkelijk belang-aandelen en ze staan in art. 2.8 IB. Het
gaat zowel om inkomsten samenhangend met binnenlandse als met buitenlandse belastingplicht. Het gaat
zowel om inkomsten samenhangend met binnenlandse als met buitenlandse belastingplicht. Bij een
conserverende aanslag wordt een aanslag opgelegd die onder voorwaarden niet ingevorderd wordt. De fiscus
kan hierdoor zijn claim niet gemakkelijk kwijtraken en de belastingplichtige kan niet in een
financieringsprobleem terechtkomen.
2.4.2 De tariefstructuur
, De tariefstructuur voor de boxen is opgenomen in art. 2.10, 2.10a, 2.12 en 2.13 IB. De premies komen aan de
orde in de eerste twee schijven. AOW-gerechtigden zijn met ingang van de maand waarin ze AOW-
gerechtigd worden een lager premietarief verschuldigd.
2.5 Verzamelinkomen
Het verzamelinkomen (art. 2.18 IB) is het gezamenlijke bedrag uit de drie boxen. Het is van belang voor
aftrek wegens uitgaven voor zorgkosten (art. 6:16 IB), giftenaftrek (art 6.32 e.v. IB), de ouderenkorting (art.
8.17 IB) en voor de vaststelling of al dan niet een aanslag wordt opgelegd (art. 9.4 lid 3 IB). Het
geconserveerde inkomen blijft buiten het verzamelinkomen.
2.6 Rangorderegeling
In art. 2.14 IB is de zogenoemde rangorderegeling opgenomen. Uitgangspunt is dat een voordeel in beginsel
uitsluitend op grond van het als eerste opgenomen wetsonderdeel waaronder het kan worden gerangschikt in
de heffing wordt betrokken. Dit geldt niet alleen tussen de boxen, maar ook binnen de boxen (box I). Als een
bestanddeel van heffing is vrijgesteld, kan dit niet in een andere box in de heffing worden betrokken.
Als in het kader van een onderneming tevens gewerkt wordt in een dienstbetrekking waarbij loonbelasting en
premies zijn ingehouden, deze dienstbetrekking ten gevolge van de rangorderegeling in de winstsfeer
terechtkomt; de loonbelasting en premies volksverzekeringen die zijn ingehouden kunnen worden verrekend.
De rangorderegeling geldt niet alleen voor inkomsten, maar ook voor de vermogensbestanddelen (art. 2.14
lid 2 IB). Uitgangspunt is dat een vermogensbestanddeel dat inkomen genereert of kan genereren dat in box I
of II moet worden belast, niet in de grondslag van het forfaitaire rendement wordt begrepen.
Op de rangorderegeling bestaan 5 uitzonderingen (art. 2.14 lid 3 IB). Onderdeel a betreft schulden terzake
waarvan renteaftrek in box I of II uitdrukkelijk is uitgesloten. Onderdelen b, c en d betreffen
vermogensbestanddelen die rondom de peildatum van de forfaitaire rendementsheffing tijdelijk naar box I of
II worden overgeheveld. Onderdeel e betreft het voor de tbs-bepaling niet aanmerken van een deel van een
eigen woning als vermogensbestanddeel.
2.6.1. Schulden waarvan de aftrek in box I of II is uitgesloten
In box I en II geldt als uitgangspunt dat schulden die kunnen worden gekoppeld aan vermogensbestanddelen
ter zake waarvan de voor- en nadelen kunnen worden toegerekend aan die boxen, eveneens in die
desbetreffende box in aanmerking moeten worden genomen.
2.6.2 Tijdelijke overheveling van vermogensbestanddelen
De forfaitaire rendementsheffing wordt berekend over het vermogen aan het begin van het kalenderjaar. De
heffing zou makkelijk te ontlopen zijn door vlak voor peildatum het vermogensbestanddelen tussen de boxen
te schuiven. Om dit tegen te gaan is bepaald dat vermogensbestanddelen die niet langer dan drie
aaneengesloten maanden zijn toe te rekenen aan het verwerven van inkomen uit box I of box II, niet alleen in
de heffing van box I en box II worden betrokken, maar tevens tot de grondslag van het forfaitaire rendement
worden gerekend.
Hoofdstuk 3. Inkomen uit werk en woning
3.2 Winst uit onderneming
3.2.2 Het begrip ‘onderneming’
Een onderneming is een duurzame organisatie (continuïteit, ziet alleen op de objectieve onderneming, niet
op de ondernemer) van kapitaal en arbeid (nadruk ligt op de factor arbeid) waarmee wordt beoogd door
deelname aan het maatschappelijke productieproces winst te behalen. Verder is vereist dat de organisatie
regelmatig aan het economisch verkeer deelneemt.
3.2.3. Het begrip ‘ondernemer’
Art. 3.4 definieert de ondernemer als ‘de belastingplichtige voor rekening van wie (gerechtigd tot stille
reserves bij liquidatie, het delen in de verliezen is niet van belang) een onderneming wordt gedreven en die
rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming (belastingplichtige is
tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk voor schulden van de onderneming. De commanditaire
vennoot valt hier niet onder)’.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller esmeedrost. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.48. You're not tied to anything after your purchase.